• No results found

12

De traditionele inkomstenbronnen van een landgoed (landbouw en bosbouw) leveren, zeker tegenwoordig, niet meer vanzelfsprekend voldoende op om het beheer te blijven bekostigen. Ondernemers op het platteland zijn echter creatief in het zoeken naar ‘nieuwe economische dragers’ in een poging het grondbezit en de daaraan gekoppelde bedrijfs-matige activiteiten rendabel te houden.42

De (oud-)directeur van de ANWB, de heer G. van Woerkom, stelt in het tijdschrift “De Landeigenaar”: ‘Landgoedeigenaren denken veel meer als ondernemer dan als ontvanger van subsidies, zoals de natuurorganisaties. (…) Om bezoekers te trekken moet je zorgen dat er verhalen zijn. Mensen moeten thuis komen met een verhaal. Elk landgoed heeft verhalen die mensen leuk vinden.’43

‘Het landgoed’ kortom als succesformule voor het beheer van het buitengebied. Kijken we echter naar de geschiedenis van het grootgrondbezit, dan is het maar de vraag of hier altijd sprake was van zo’n financiële succesformule. J. Moes heeft in zijn dissertatie “Onder Aristocraten” (2012) ondermeer de structuur van aristocratische vermogens bestudeerd. Welgestelden kochten of creëerden een buitenplaats vooral voor het plezier en de statusverhogende werking en investeerden een deel van hun geld in grond een landerijen - als vanouds een veilige en stabiele belegging: het grondbezit als vermogensbestanddeel.44

Het landgoed-beheer was er op gericht om het geïnvesteerde vermogen zoveel mogelijk in stand te houden en indien mogelijk enige winst te maken ten behoeve van het onderhoud aan de buitenplaats en andere niet-rendabele onderdelen.

1.4 Afbakening van het onderzoek

Een landschapshistorische studie bevat een combinatie van drie elementen: een gebied, een thema en een periode. De afbakening van het onderzoek wordt hieronder per onder-zoeks-element kort toegelicht.

Gebied: landgoed Scherpenzeel

Landgoed Scherpenzeel is een familiebezit van ruim 1.000 ha in de Gelderse Vallei en bestaat anno 2015 voor ongeveer ⅓ deel uit bos en natuurterrein en voor ⅔ deel uit land-bouwgrond (zie voor de globale ligging ook de afbeelding welke is opgenomen voor de inleiding en § 3.1 voor meer algemene informatie over het landgoed). Geen eigendom meer, maar wel onlosmakelijk met het landgoed verbonden, is het Huis Scherpenzeel. Het accent in mijn onderzoek ligt op het landgoed: op het gehele eigendom van landerijen en opstallen en het beheer daarvan.

Thema: landgoedbeheer en -exploitatie

In het onderzoek staan de begrippen ‘landgoedbeheer’ en ‘landgoedexploitatie’ centraal. Opeenvolgende eigenaren hebben doorgaans verschillende actieve, dan wel passieve be-trokkenheid bij het beheer van de bezittingen, mede afhankelijk van hun persoonlijkheid en interesse. Het in stand houden van het in grond geïnvesteerde vermogen is voor een landgoedeigenaar echter een richtinggevend principe. Indien mogelijk moet per saldo bovendien geld overblijven voor beheer, onderhoud en investeringen ten behoeve van de instandhouding van het landgoed en/of de buitenplaats. De wijze waarop het landgoed-beheer gevoerd werd, is daarbij altijd gerelateerd geweest aan maatschappelijke ontwik-kelingen. Factoren van sociale, economische, financiële, maatschappelijke en juridische

42 In de publicatie “Waardevol Groen” (uitgegeven door het InnovatieNetwerk, 2012), staan voorbeelden van nieuwe verdienmodellen en alternatieve financieringsvormen voor de groene ruimte, geïnitieerd door overheden, natuurbeheerders, burgers en bedrijven. Mét een bijdrage over landgoed Scherpenzeel.

43 Interview met G. van Woerkom door P. van Houwelingen, in: De Landeigenaar, vol. 58, nr 3, juni 2012, blz 3-4.

13

aard spelen een rol bij de exploitatie.

De grondbezitter exploiteerde zijn bezittingen veelal niet zelf - zeker in het geval de eige-naar niet op het bezit zelf woonde, maar elders. Hij gaf de grond middels diverse contract-vormen (waaronder pacht) en gebruiksovereenkomsten uit ten behoeve van gebruik door derden en liet de organisatie hiervan over aan een rentmeester.

Wat van het beheer en de exploitatie van landgoed Scherpenzeel reeds bekend is, is dat de voorvader van de huidige eigenaren in 1793 de heerlijkheid Scherpenzeel kocht, dat de be-zittingen fors werden uitgebreid, dat boerderijen werden opgeknapt en dat het landschap werd verfraaid.45 Maar: wat werd wanneer en waarom aangekocht? Hoe werden deze be-zittingen beheerd en welke consequenties had dat voor de inkomsten en uitgaven? Wat zijn factoren die de veranderingen in het landgoedbeheer stuurden?

Periode: 1854 - 1956

Het onderzoek omvat de periode 1854-1956. De start van de onderzoeksperiode wordt ge-markeerd door het jaar waarin de Utrechtse notabel Herman Royaards trouwt met Benudi-na van Naamen. BenudiBenudi-na is de achterkleindochter van J.S. van Naamen, de Amsterdamse koopman die in 1793 de heerlijkheid Scherpenzeel kocht. Als eindpunt is 1956 genomen: in dat jaar overlijdt jkvr. Margaretha Maria Backer - echtgenote van de in 1932 overleden Anton Royaards van Scherpenzeel, de laatste heer van Scherpenzeel. Hun dochters Theo-dora en Benudina zijn na hun huwelijken niet meer op Huis Scherpenzeel blijven wonen. Het begin- en eindjaar zijn niet alleen twee biografische jaartallen, maar ook twee jaartal-len die een cesuur markeren.

Na 1850 veranderde de landbouw snel en ingrijpend en dat had gevolgen voor landgoed Scherpenzeel, dat een sterk agrarisch karakter had (en heeft). Grote afzetgebieden voor landbouwproducten werden vrij toegankelijk als gevolg van de liberale vrijhandelspoli-tiek. Transportmogelijkheden per trein en stoomschip werden verbeterd. Het gevolg was dat grote hoeveelheden graan ons land binnenkwamen. De graanprijzen daalden en om-dat de prijzen van zuivel en vlees zich beter hielden dan die van graan vond een verschui-ving plaats van akkerbouw naar veeteelt: in Oost-Nederland kwam de landbouw in dienst van de veeteelt te staan. Dat dit gevolgen had voor de exploitatie van landgoed Scherpen-zeel mag duidelijk zijn. 46

Het eindjaar 1956 valt midden in de wederopbouwperiode na W.O.II, waarin voor de privé-buitenplaatsen een transitietijd aanbreekt. Stijgende kosten en dalende inkomsten deden zich steeds meer gelden. Na de bevrijding bleek vaak veel beschadigd te zijn aan huis en tuin, onder andere doordat veel buitens gevorderd waren door de bezetter. Restauratie was duur en ingrijpend; veel buitenplaatsen werden in de jaren die volgden verhuurd of verkocht aan instituten of bedrijven. Ook het leven op veel buitenhuizen verandert na de oorlog: door geldgebrek en stijgende loonkosten moest het personeelsbestand drastisch slinken en dat betekende een heel andere levenswijze dan voorheen. Ook de land- en tuin-bouw had in de oorlogsjaren schade opgelopen. Direct na de bevrijding werd het herstel voortvarend ter hand genomen. Een groeiende landbouw, waarin vele nieuwe technieken en middelen met succes ingang vonden, paste uitstekend in de toenmalige expanderende economie en de vraag naar voedselzekerheid.

45 Zie publicatie “Verhalen van Scherpenzeel” (R. van Immerseel (eindred.), 2013).

46 Denk aan landschappelijke transformaties, maar ook aan de landgoedeconomie: investeren in de agrarische sector was in die tijd lonend en dat was precies wat Herman Royaards deed (getuige de jaartallen op de “eerste stenen” van veel Scherpenzeelse boerderijen). En wat te denken van het betalen van pacht in natura? De boeren hadden vanaf die tijd geen granen meer om aan de landgoedeigenaar af te staan: datgene wat in het verleden als pacht werd geleverd, werd in de tweede helft van de negentiende eeuw gebruikt om de toegenomen veestapel te voeden (zie ook Verrips-Roukens (1982) blz. 58-59).

14

1.5 Probleemstelling en onderzoeksvragen

De kennis uit onderzoek naar de geschiedenis van landgoederen kan de huidige generatie eigenaren en hun omgeving inspireren tot het verbinden van de rijke landgoedhistorie met de actuele opgave om ruimte te vinden voor modern landgoedbeheer met nieuwe inkomstenbronnen. Bovendien draagt kennis over de geschiedenis van een landgoed bij aan de lokale identiteit en belevingswaarde. Middels deze masterscriptie wil ik een bij-drage leveren aan deze kennis door de beheer- en exploitatiegeschiedenis van landgoed Scherpenzeel inzichtelijk te maken en te verbinden met diverse verklarende factoren. Een dergelijk onderzoek doet mijns inziens zowel recht aan het interdisciplinaire karakter van de opleiding als het interdisciplinaire karakter van landgoederen.

De probleemstelling van het onderzoek luidt als volgt:

Hoe zagen beheer en exploitatie van landgoed Scherpenzeel er uit in de periode 1854-1956 en wat waren de interne en externe factoren die veranderingen hierin teweeg brachten? Het doel van het uitvoeren van dit onderzoek is:

• het maken van een bezitsreconstructie van de (on)roerende eigendommen van de familie Van Naamen - Royaards in en rond Scherpenzeel: wat werd beheerd en geëx-ploiteerd en door wie?

• het maken van een reconstructie van de wijze waarop en onder invloed waarvan deze bezittingen werden beheerd en geëxploiteerd

• het bieden van een inzicht in kosten en opbrengsten van een landgoed in de negen-tiende en twintigste eeuw

Afb. 1.2: schaaps-kooien sieren het Scherpenzeelse landschap. Deze kooi staat bij

boer-derij Bruinhorst welke in 1815 door P.J. van Naamen (heer van

Scherpen-zeel van 1812-1854) werd gekocht (foto N. Welle, 2014).

15

De probleemstelling valt uiteen in vier hoofdvragen, welke vervolgens zijn uitgesplitst in

deelvragen:

1. Wat was de eigendomssituatie in de periode 1854-1956?

a) Hoe ontwikkelde de oppervlakte en samenstelling van het landgoed zich (omvang, aan- en verkopen van bouwland/weiland/bos/woeste grond/boerderijen/huizen)? b) Welke gebruiks- en andere rechten rustten er op de bezittingen en wie kwamen

deze toe?

2. Hoe was het beheer van deze eigendommen geregeld?

a) Wie waren de eigenaren van Scherpenzeel en op welke wijze was men betrokken bij het landgoedbeheer?

b) Wie waren de rentmeesters van het landgoed en welke betrokkenheid hadden zij? c) Op welke wijze was de ingebruikgave van gronden en gebouwen geregeld? 3. Hoe werd het landgoed geëxploiteerd, wat waren de inkomstenbronnen en belangrijk-ste kobelangrijk-stenpobelangrijk-sten?

4. Welke veranderingen in beheer en exploitatie vonden plaats in de periode 1854-1956 en welke factoren brachten deze veranderingen teweeg?

a) Welke interne factoren waren van invloed op veranderingen in beheer en exploita-tie en op welke wijze?

b) Welke externe factoren waren van invloed op veranderingen in beheer en exploita-tie en op welke wijze?

16

2 oNdErzoEkSMETHodEN