• No results found

Ontstaan van het Israël-Palestinaconflict

Het ontstaan van het Israël-Palestinaconflict

2.3 Ontstaan van het Israël-Palestinaconflict

Vanaf 1900 ontstond langzaamaan de onrust tussen de Palestijnen en de geëmigreerde Joden (Philo en Berry 2004, 2). Steeds meer Joodse immigranten begonnen toen het zionisme van de grondlegger Theodor Herzl aan te hangen (idem). Bij deze ideologie wordt gepleit voor een eigen land – Israël – voor de Joden (Hirst 1977, 15). In eerste instantie vond Herzl vooral aanhangers van zijn ideeën in Palestina en besteedde hij niet veel aandacht aan het overtuigen van de grote groep joodse Amerikanen (Segev 2006, 274). Hoewel zij allerminst tegenstanders waren van het zionisme, hielden zij een autonome staat voor de Joden niet voor mogelijk (Urofsky 1995, 104). De veelal arme joodse immigranten hadden wel iets beters aan hun hoofd dan dagdromen over een eigen stuk land: er moest hard gewerkt worden voor brood op de plank (idem).

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog van een aantal jaren daarna vormde mede de basis van het Israël-Palestinaconflict. Naarmate deze oorlog intensiveerde, waren Frankrijk en Groot-Brittannië, die

Het ontstaan van het Israël-Palestinaconflict

2

samen aan de kant van de geallieerden streden, steeds verontruster over de vraag op welke bondgenoten zij konden bouwen (Harms en Ferry 2008, 69). Beide landen wilden ervoor zorgen dat Rusland aan hun kant bleef vechten en dat de Verenigde Staten zich daar bovendien bij zou voegen (idem). Groot-Brittannië dacht dit te kunnen bewerkstelligen door steun uit te spreken voor het zionisme (idem). Deze politiek laat zien dat Joden toen al invloed konden uitoefenen in onder meer de Verenigde Staten. Invloedrijke Russische en Amerikaanse Joden zouden namelijk overtuigd raken van Groot-Brittannië als bondgenoot en konden hun macht inzetten om Rusland bij de geallieerden te behouden en de Amerikanen aan te sporen ook mee te doen aan deze kant (idem). “Als we een verklaring zouden kunnen opstellen die in het voordeel van dit ideaal [een autonome staat Israël] is, zouden we in staat zijn extreem nuttige propaganda […] in Amerika te kunnen voeren”, schreef de Britse politicus Balfour, die tevens nauwe banden had met zionistische leiders (Harms en Ferry 2008, 70).

De Britten zagen echter nog een ander voordeel in het inmengen in de zionistische kwestie: het gebied dat aan de Joden toegewezen zou worden zou kunnen fungeren als een strategisch grensgebied tussen kolonies die de Fransen en de Britten aldaar hadden veroverd (Harms en Ferry 2008, 70). Door macht uit te oefenen in Palestina zouden de Britten de macht kunnen behouden over het Suezkanaal en Egypte (idem). De Fransen zouden dan eerst Palestina moeten doorkruisen voor zij bij deze Britse kolonies aan zouden belanden. Uiteindelijk werd daarom in 1917 in de Balfour-verklaring de Britse steun aan het zionisme vastgelegd (Harms en Ferry 2008, 70). Hierin werd de Joden een thuisland in delen

toenam (Harms en Ferry 2008, 70; Hirst 2003, 42).

In 1920 kwam deze pro-zionistische houding van Groot-Brittannië tot uiting in een beslissing van de Volkenbond (Schoenbaum 1993, 17). De Volkenbond (de voorloper van de Verenigde Naties) was in 1919 door de Amerikaanse president Woodrow Wilson in het leven geroepen (idem). Zij moesten een systeem van mandaten opzetten, waarbij bepaalde landen de taak kregen toezicht te houden over vreemd grondgebied dat in hun ogen niet zelfstandig kon functioneren, waaronder ook Palestina viel. In 1920 werd beslist dat Palestina daarom onder Brits mandaat zou gaan vallen (Greg 2004, 6). Aan het Palestijnse grondgebied werd vanaf toen jarenlang steeds heviger van drie kanten getrokken. De Arabieren streden voor hun onafhankelijkheid, de Britten wilden hun controlegebied niet kwijt en de zionisten wilden dat de joodse staat werd gesticht (Harms en Ferry 2008, 76). In 1937 werd tenslotte een rapport opgesteld door een Britse commissie waar de onderliggende oorzaken van het conflict in het gebied duidelijk werden opgesteld. Aan de hand van dit rapport concludeerde een Britse commissie uiteindelijk dat het mandaat van de Volkenbond “niet levensvatbaar” was en dat de oplossing voor het conflict een verdeling van Palestina, waarbij de Joden en Arabieren ieder een stuk land toegewezen kregen, zou zijn (Harms en Ferry 2008, 79). Zowel de Joden als de Arabieren waren het niet eens met deze verdeling, omdat zij beiden vonden dat ze te weinig grond toegewezen kregen (idem).

Vanaf de Eerste Wereldoorlog tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, kreeg de zionistische beweging steeds meer aanhang in zowel de Verenigde Staten als Europa (Segev 2006, 275). Deze steun raakte in een stroomversnelling toen vanaf 1933 Adolf Hitler aan de macht kwam in Duitsland en stelde dat het land “gezuiverd” moest worden

Het ontstaan van het Israël-Palestinaconflict

2

(Harms en Ferry 2008, 81). Waar het zionisme voor de Wereldoorlogen nog nauwelijks aansluiting vond in de Verenigde Staten, zorgde de gruwelijke rassenzuivering van de Joden in Europa ervoor dat Herzls ideologie steeds meer aanhang kreeg onder de Amerikaanse Joden (Segev 2006, 275; Harms en Ferry 2008, 81). Tijdens een belangrijke conferentie in 1942 in New York kregen de zionisten daarom enorm veel gehoor (Philo en Berry 2004, 13). Vanaf toen lobbyden ze ook onder meer bij de twee grootste politieke partijen in de Verenigde Staten, de Republikeinse en de Democratische partij (idem). In 1944 zou er weer een presidentsverkiezingen zijn en gezien het feit dat deze verkiezingen een nek-aan-nekrace zouden zijn, waren de stemmen van 4,5 miljoen Amerikaanse Joden van enorm belang (idem). De Republikeinse Partij besloot uiteindelijk dat er “onbeperkte joodse immigratie naar Palestina, geen restricties op het bezitten van land en het omzetten van Palestina in een onafhankelijke joodse staat” zouden komen (idem). De druk die hierdoor ontstond voor de Democratische president Roosevelt, die destijds aan de macht was, zorgde ervoor dat ook de Democratische partij een brief opstelde waarin de zionistische leiders werd beloofd dat “Palestina in een vrije en democratische joodse staat” zou veranderen als zij herkozen zouden worden (idem). Harry Truman, Roosevelts opvolger, bleef bij dit pro-Israëlische standpunt (Philo en Berry 2004, 16). Hij zou tegen de Arabische ambassades in de Verenigde Staten hebben gezegd: “Het spijt me heren, maar ik moet de honderdduizenden mensen die bezorgd zijn om het succes van het zionisme beantwoorden; ik heb geen honderdduizend Arabieren onder mijn kiezers” (Eddy in Philo en Berry 2004, 16).

(Peeters 1997, 26). Tijdens het begin van het naziregime in 1933 volgden bijvoorbeeld veel Nederlandse politieagenten op wat van hen gevraagd werd door de nazi’s (idem). Deze volgzaamheid zette zich voort tijdens de Tweede Wereldoorlog, waardoor er vanuit Nederland, vergeleken met heel West-Europa, Duitsland daar gelaten, procentueel de meeste Joden weggevoerd konden worden naar concentratiekampen (idem). Dat staat haaks op het feit dat Joden voor het uitbreken van de oorlogen in Nederland vrij goed waren geïntegreerd, iets wat, zoals eerder benoemd, een unicum was in Europa (Bar-On in Peeters 1997, 26). Volgens de Israëlische oud-ambassadeur Hanan Bar-On, moet daarom juist worden benadrukt dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog ook achttienduizend Joden van de dood zijn gered met behulp van Nederlanders (idem).

Na de Tweede Wereldoorlog mochten overlevende Joden terugkeren naar Nederland, maar daar hadden veel hen geen behoefte aan (Peeters 1997, 31). Ook de zogenoemde displaced persons die nog in Nederland woonden hadden geen thuis meer; families waren door de Holocaust uit elkaar gevallen (Ben Rafael 2006, 3; Peeters 1997, 31). Een groot aantal Joden wilde daarom afreizen naar het gebied dat nu Israël heet, in de hoop een veilig thuis te kunnen krijgen, maar daarin werden ze tegengehouden door de Britten (Peeters 1997, 31). Na de Tweede Wereldoorlog was de houding van de Britten ten opzichte van Israël namelijk aanzienlijk veranderd (Harms en Ferry 2008, 88). Hoe meer Joden er naar Israël zouden verhuizen, hoe meer onrust er in hun mandaatgebied zou komen en daar zat Groot-Brittannië niet op te wachten (Peeters 1997, 31). Groot-Brittannië vroeg aan Nederland, als belangrijke bondgenoot, of ze de Britten hierin wilden steunen (Peeters 1997, 31). Daarom schakelde Nederland “grensbewaking” in, zodat

Het ontstaan van het Israël-Palestinaconflict