• No results found

Het objectiviteitsregime

Theoretische kader

3.2 Het objectiviteitsregime

hiërarchie. Die hiërarchie komt niet alleen voor op een hoger niveau in de maatschappij, zoals bijvoorbeeld bij het kastensysteem in India, maar ook binnen professionele organisaties, zoals bij een nieuwsmedium (Schudson en Anderson 2009, 94). Dit kan als gevolg hebben dat er formele normen ontstaan, bijvoorbeeld op de journalistieke werkvloer waar eindredacteuren het laatste woord hebben in welke boodschap in een artikel moet terugkomen (idem).

De normen en waarden die een journalist vanuit zijn beroepsideologie hanteert, legitimeren de keuzes die hij maakt in zijn werk (Deuze 2005, 446). Verschillende normen vallen onder deze beroepsideologie (Deuze 2005, 445). Zo neemt de journalist de rol van de waakhond van de maatschappij op zich, is hij onafhankelijk in zijn werk en probeert hij objectiviteit zo veel mogelijk na te streven (Deuze 2005, 447). Deze normen zorgen er uiteindelijk voor dat journalisten kunnen zeggen dat ze een beroep uitoefenen en dat de grenzen daarvan worden afgebakend (Schudson en Anderson 2009, 99; Broersma 2015, 164).

3.2 Het objectiviteitsregime

Het objectiviteitsregime kan worden gezien als een van de belangrijkste normen binnen de journalistiek. Ook met deze norm kan een link worden gelegd met de theorieën van Weber en Durkheim. Objectiviteit wordt binnen de journalistiek gezien als “discipline” die ervoor zorgt dat journalisten zelfstandig de juiste keuzes kunnen maken en de juiste manier van werken hebben (Schudson 2001, 162). Binnen een journalistieke organisatie heerst onderling vertrouwen, wat als sociale controle kan worden gezien

een “natuurlijke ideologie” is geworden (idem). Hiermee onderscheiden journalisten zich van bijvoorbeeld politieke woordvoerders; een uiting van Durkheims theorie (Schudson 2001, 156). Deze twee aspecten verklaren waarom de objectiviteitsnorm ook wel het objectiviteitsregime wordt genoemd. Beide termen komen voor in deze scriptie, maar er wordt hetzelfde mee bedoeld.

3.2.1 Objectiviteit in de Verenigde Staten en Nederland

Hoe tegenstrijdig dat ook klinkt, de objectiviteitsnorm werd in de twintigste eeuw in het leven geroepen, juist omdat niemand als een objectieve waarnemer kan worden beschouwd (Broersma 2015, 163). Volgens Michael Schudson valt er niet een “magisch moment” aan te wijzen wanneer de objectiviteitsnorm in de Verenigde Staten is ontstaan (2001, 167). Het is in ieder geval duidelijk dat er voor het begin van de 20e eeuw in de Verenigde Staten nog geen sprake was van objectiviteit in media (Schudson 2001, 156). Kranten waren toen vooral een verlengstuk van politieke partijen, waardoor gekleurd en partijdig nieuws de standaard was (Schudson 2001, 155). De media hadden op hun beurt deze partijen ook nodig voor financiering (Hallin en Mancini 2004, 203). Sinds 1830 maakte het medialandschap echter een sterke ontwikkeling door (Schudson 2001, 155). Door onder meer de uitvinding van de stoommachine was het mogelijk om van de zogenaamde ‘penny press’ grote oplages goedkoop te produceren (idem). Deze kranten waren vergelijkbaar met de tabloids van nu, waarin politiek, misdaad en roddels een belangrijk onderdeel waren, en kostten minder dan andere kranten. De strijd van kranten om zoveel mogelijk mensen aan zich te binden veroorzaakte in rap tempo de

Theoretische kader

3

commercialisering van het krantenlandschap (idem). Hand in hand met de commercialisering kwam toen ook geleidelijk aan het objectiviteitsregime opzetten (Schudson 2001, 155). Rond 1900 kwam namelijk het besef dat objectiviteit ervoor zou kunnen zorgen dat er nog meer mensen bereikt konden worden (Maras 2013, 24; Schudson 2001, 156). Wanneer er geen sprake was van partijdigheid in een medium, was iedere burger, ongeacht de politieke voorkeur, een potentiële nieuwsconsument (Schudson 2001, 158).

Dat het objectiviteitsregime juist in deze tijd ontstond is ook te wijden aan het feit dat het kiesrecht voor burgers in het leven werd geroepen (Broersma 2015, 168). Burgers toonden steeds minder loyaliteit aan een partij vanuit gewoonte, zoals dat voorheen wel het geval was (Schudson 2001, 161). In plaats daarvan baseerden burgers hun stem op de inhoud van het partijprogramma en de partijkandidaat; informatie die door journalisten werd verstrekt (idem). Journalisten namen steeds meer de taak op zich om de “waakhond van de democratie” te zijn en de burgers te voorzien van objectieve informatie (idem). Journalisten gingen daarmee langzaam maar zeker een “professionele cultuur met zijn eigen regels” aanhangen (Schudson 2001, 156). Uiteindelijk kan worden gezegd dat grofweg in 1920 het objectiviteitsregime ontstond, dat steeds meer tot uiting kwam in het werk van journalisten (Schudson 2001, 161). Tegenwoordig is het ditzelfde regime waar Amerikaanse journalisten van kwaliteitsmedia zichzelf nog steeds mee afficheren (Hallin en Mancin 2004, 207).

In de afgelopen eeuw is het objectiviteitsregime vanuit de Verenigde Staten “verspreid over de hele wereld” (Broersma 2015,

objectiviteitsnorm gingen aanhangen, was de journalistiek niet zozeer gericht op het brengen van feitelijk nieuws, maar op de reflectie op gebeurtenissen (Broersma 2015, 173). Journalisten gingen subjectief te werk, want hun mening was “van fundamenteel belang” voor het verslag dat zij de burger presenteerden (Broersma 2015, 174). Aan het begin van de twintigste eeuw was daar ook nog sprake van toen in Nederland het zuilensysteem ontstond (Hallin en Mancini 2004, 145). Dat verdeelde de Nederlandse maatschappij in vier grote stromingen: protestants, rooms-katholiek, socialistisch en liberaal (Pleijter et al. 2012, 242). Om publiek aan zich te binden, speelden media in op deze politieke en religieuze overtuigingen (Hallin en Mancini 2004, 151). Dit betekende echter niet dat er in Nederlandse media totaal geen sprake was van een dergelijk objectiviteitsregime (Broersma 2015, 174). Deze werd alleen anders geïnterpreteerd dan in de Verenigde Staten en was geen richtlijn voor alle media (idem). Objectiviteit werd bij niet-verzuilde media, zoals

De Telegraaf, gezien als een werkwijze waarbij journalisten alleen hun

mening niet gaven (idem). Partijdigheid en onevenwichtigheid was op die manier onderdeel van objectief verslag doen van de wereld (idem).

Pas in de jaren ’80 kan worden gezegd dat de objectiviteitsnorm echt werd geaccepteerd in Nederland (Broersma 2015, 177). De krant kreeg steeds meer inhoud, waardoor de redacties groeiden en “het productieproces [van het journalistieke werk] strakker georganiseerd moest worden” (idem). De objectiviteitsnorm bood hierin uitkomst, want journalistieke routines zorgden voor handvatten tijdens dit proces (idem). Het streven naar objectiviteit werd een ideaal, waardoor dit begrip “synoniem [werd] voor professionaliteit en kwaliteit” (idem). Ook tegenwoordig wordt in Nederland het aanhangen van het objectiviteitsregime als een journalistiek

Theoretische kader

3

ideaal gezien; het is “een toverwoord” wanneer het gaat over kwalitatief goede journalistiek (Pleijter et al. 2012, 251; Broersma 2015, 178).

Met het objectiviteitsregime kan de belofte dat een journalist met een nieuwsbericht zoveel mogelijk objectiviteit nastreeft worden waargemaakt. De objectiviteitsnorm wordt daardoor gezien als “het fundament voor de sociale verantwoordelijkheid die journalisten claimen te hebben” en speelt in de Verenigde Staten en Nederland nog altijd een centrale rol binnen de journalistiek (Tumber 2004, 201). Deze norm werkt als een soort richtlijn die journalisten bijvoorbeeld toelegt enkel de feiten in een nieuwsbericht weer te geven (Schudson 2001, 150). Daarnaast is er in een nieuwsbericht geen ruimte voor de mening van de journalist zelf of emotioneel taalgebruik en worden journalisten geacht onpartijdig te zijn (Schudson 2001, 150; Deuze 2005, 447). De objectiviteitsnorm bestaat niet uit een enkele handeling, maar komt op meerdere manieren tot uiting. Het bestaat op drie niveaus: het is een “samenhangend complex van normen, routines en tekstuele conventies” (Broersma 2015, 163). Dit complex draagt allereerst bij aan de waarheidsclaim van de journalistiek (idem). Zoals eerder beschreven is het bestaansrecht van de journalistiek onder meer gebaseerd op het feit dat journalisten beweren de waarheid boven tafel te halen (Schudson en Anderson 2009, 95). Die claim zorgt er niet alleen voor dat de journalistiek als beroep kan worden gezien, maar dat “het selectieproces” dat daarbij komt kijken “minder afhankelijk van de persoon van de journalist en de sociale krachten die op hem inwerken” is (Broersma 2015, 163). Er bestaat voor journalisten namelijk geen protocol dat moet worden doorlopen, zoals dat bijvoorbeeld wel geldt voor een arts die een anamnese moet afnemen wanneer hij een patiënt ziet (idem).

binnen weinig tijd gedegen werk af kunnen leveren (Tuchman 1978, 5). Met andere woorden, journalistiek werk wordt gestandaardiseerd, waardoor de tijd die het kost wordt beperkt tot het minimum (Broersma 2015, 164). De objectiviteitsnorm zorgt er ten tweede voor dat er een bepaalde beroepsideologie ontstaat. Hier zijn de eerder besproken theorieën van Weber en Durkheim van toepassing en gaan zoals iedere andere beroepsnorm ook op voor de objectiviteitsnorm. Kort samengevat zorgen zowel respectievelijk de sociale controle als de sociale cohesie ervoor dat de journalistiek als autonoom vak wordt gezien: “Wie erbij wil horen dient de [objectiviteit]norm te onderschrijven” (Schudson en Anderson 2009; Broersma 2015, 164). Dit staat in het verlengde van het complex, wat er tot slot voor zorgt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen de journalistiek en andere beroepen, zoals dat van woordvoerders en literatuurschrijvers (idem). Ook dit is al uitgebreid toegelicht in algemenere zin.

De drie niveaus waarop de objectiviteitsnorm een rol speelt, tonen aan dat er grote gelijkenis is met de uiteenzetting aan het begin van dit hoofdstuk waarbij werd beargumenteerd dat de journalistiek een beroep is. Deze connectie toont aan dat het aanhangen van de objectiviteitsnorm niet alleen binnen het normenkader van een journalist valt, maar dat het ook als beroepsstrategie wordt ingezet (Tuchman 1972). Carpentier en Trioen zien daar zelfs een tweedeling in: als-waarde en objectiviteit-als-werkwijze (2010, 311). Bij het eerste concept wordt gekeken wat objectiviteit als ideaal precies is, terwijl bij het tweede concept wordt onderzocht hoe het aanhangen van de objectiviteitsnorm daadwerkelijk tot uiting komt in de journalistieke praktijk (Carpenties en Trioen 2010, 314). Objectiviteit-als-waarde kan worden uitgelegd aan de hand van

Theoretische kader

3

Broersma’s toelichting op objectiviteit als journalistieke strategie:

“Objectiviteit is een strategie om de legitimiteit te verwerven om in naam van de burger de macht te controleren, een zelfstandige rol en bijzondere positie in de samenleving te claimen en – niet in de laatste plaats – met gezag uitspraken over een snel veranderende werkelijkheid te kunnen doen” (2015, 164).

Om deze rol te kunnen blijven vervullen, zeggen journalisten de objectiviteitsnorm, zoals objectiviteit-als-waarde hen gebiedt, aan te zullen hangen (Carpentier en Trioen 2010, 311). Journalisten profileren zich op deze manier, maar dat betekent niet dat ze er ook altijd in slagen om die rol te vervullen. Journalisten mogen dan het professionele narratief aanhangen, in de praktijk ligt de uiting hiervan een stuk ingewikkelder. Wanneer objectiviteit-als-werkwijze wordt omschreven, spelen namelijk allerlei praktische problemen een rol. Een daarvan is de invloed van het culturele narratief op de journalist, waar in de volgende paragraaf uitgebreid op in wordt gegaan.

3.3 Het culturele en professionele narratief: een spanningsveld