• No results found

2.1 Purposive sampling

In eerste fase van de onderzoeksprocedure werden mogelijke respondenten verzameld en gecontacteerd. Gezien het doel van kwalitatief onderzoek is om een bepaald fenomeen in de volledige breedte en diepte te verkennen, is het aangewezen om doorgaans een relatief klein aantal participanten te omschrijven (Plochg & Zwieten, 2007). In deze masterproef wordt aan purposive sampling gedaan en worden onderzoekseenheden doelgericht uit de populatie geselecteerd (Boeije, 2008; Plochg & Zwieten, 2007). De scholen die aan dit onderzoek deelnamen, werden geselecteerd door het bedrijf Dox. De bedrijfsleidster stelde een lijst op met een dertigtal lagere scholen die door het bedrijf werden ingericht. Deze scholen werden tussen september 2019 en januari 2020 gecontacteerd (Bijlage 1). Het aantal participanten werd vooraf niet bepaald. De masterproef trachtte namelijk theoretische saturatie na te streven om de validiteit van het onderzoek te versterken (van Zwieten & Willems, 2014). Pas nadat geen nieuwe thema’s of trends naar boven kwamen, hield het contacteren van nieuwe participanten op. De theoretische saturatie werd in dit onderzoek bereikt na tien schoolbezoeken. Om zeker te zijn dat geen nieuwe thema’s of voorbeelden aan bod zouden komen, werden nog twee extra scholen bezocht. Door het onderzoek op deze manier te voeren, werd de externe validiteit bewaakt. Als onderzoeker werd dus rekening gehouden met generaliseerbaarheid (van Zwieten & Willems, 2004). De twaalf

23

schoolbezoeken vonden plaats in de periode van september 2019 tot januari 2020. Eén school bleek ongeschikt om deel te nemen aan het onderzoek gezien deze binnen het verkeerde onderwijsniveau gesitueerd is.

In wat volgt, wordt een overzicht gegeven van de elf participerende scholen. Tabel 3 biedt een overzicht van de spreiding per onderwijsnet, Tabel 4 geeft een overzicht van de spreiding van de scholen per provincie en Tabel 5 gaat in op de aard van het project van Dox. Ten eerste zijn manifestatieprojecten scholen die de volledige leeromgeving opnieuw hebben ingericht in samenwerking met Dox. Ten tweede zijn transformatieprojecten, projecten waarbij binnen een bestaande infrastructuur een groot deel van het gebouw wordt vernieuwd. Ten derde namen ook scholen deel die enkel een bepaald lokaal hebben heringericht. Het gaat in deze gevallen om een experiment met het meubilair.

Tabel 3. Spreiding per onderwijsnet.

Onderwijsnet Aantal

Officieel onderwijs 2

Vrij onderwijs 9

Totaal 11

Tabel 4. Spreiding per provincie.

Provincie Aantal West-Vlaanderen 6 Brussel 1 Oost-Vlaanderen 2 Antwerpen 2 Totaal 11

Tabel 5. Aard van het project in de school.

Aard project Aantal

Manifestatieproject 6

Transformatieproject 2

Integratieproject 3

24

2.2 Meetinstrumenten

Volgens Baarda (2014) is het van belang om het onderzoeksinstrument af te stemmen op het doel van het onderzoek. De onderzoeksinstrumenten in deze masterproef werden bijgevolg opgesteld aan de hand van het theoretisch kader. De interne validiteit werd verhoogd door na te gaan of de onderzoeksinstrumenten werkelijk meten wat dient gemeten worden. De vragen die de onderzoeker tijdens het interview stelde, werden telkens gelinkt aan de onderzoeksvragen (Bijlage 3, 4 & 5). De ondernomen onderzoeksprocedure werd eveneens gedetailleerd beschreven om de externe validiteit te verhogen (van Zwieten & Willems, 2014).

De betrouwbaarheid werd versterkt door gebruik te maken van datatriangulatie. Dit is een methode waarbij onderzoek een combinatie van meerdere gegevensbronnen hanteert. Het doel van triangulatie is om een tekortkoming van één enkele bron te verminderen waardoor het vermogen om bevindingen te interpreteren, toeneemt (Carter, Bryant-Lukosius, DiCenso, Blythe, & Neville, 2014; Thurmond, 2001). Volgens Thurmond (2001) biedt deze methode nog andere voordelen: de betrouwbaarheid van het onderzoek verhoogt doordat meer onderzoeksgegevens verzameld zijn, unieke bevindingen worden blootgelegd en verschillende theorieën worden uitgedaagd of geïntegreerd. Door verschillende soorten data te verzamelen over hetzelfde fenomeen, verbetert namelijk de accuraatheid van het oordeel door de onderzoeker (Carter et al., 2014; Thurmond, 2001). De meetinstrumenten die gehanteerd werden in deze masterproef worden hieronder beschreven.

2.2.1 Semi-gestructureerd interview leerkracht

In iedere school werd een semi-gestructureerd interview afgenomen van de leerkracht in wiens klas geobserveerd werd. Het interview bevatte open vragen over het gebruik van het klasmeubilair van Dox (Van Hove, 2014). De keuze voor semi-gestructureerde interviews is gebaseerd op twee voordelen: (1) in dit soort interviews is het toegelaten om van de vraag af te wijken en bijgevolg kan de onderzoeker doorvragen en gedetailleerde informatie achterhalen en (2) de interviewstructuur (Bijlage 3) biedt houvast voor de onderzoeker (Galletta, 2013; Van Hove, 2014). Naast het interview werd aan iedere leerkracht de opdracht gegeven om de gebruikte bankopstellingen te schetsen aan de hand van voorgevormd meubilair. Op deze manier kan de onderzoeker dieper inzicht verwerven in het gebruik van het meubilair. Indien gewenst, kunnen de specifieke resultaten per school opgevraagd worden.3

2.2.2 Semi-gestructureerd interview directie

In iedere school werd vervolgens een semi-gestructureerd interview met de directie afgenomen. Het interview polste aan de hand van open vragen naar de visie van de directie op de leeromgeving en het gebruik van klasmeubilair (Van Hove, 2014). Verder kreeg iedere directie ook de opdracht om de 21ste-

25

eeuwse vaardigheden te ordenen volgens gebruik (Bijlage 4). Hierbij had de directie drie keuzes: (1) indien geen enkele leerkracht met de vaardigheid aan de slag gaat, moest de vaardigheid in de rode zone gepositioneerd worden; (2) als bij benadering de helft van de leerkrachten met de vaardigheid aan de slag gaan, moest het kaartje in de oranje zone; (3) in het geval dat alle leerkrachten reeds met deze vaardigheid aan de slag gaan, moest de vaardigheid in de groene zone gesitueerd worden. Zo kan de onderzoeker een beeld vormen van het gebruik van de 21ste-eeuwse vaardigheden. Indien gewenst,

kunnen ook de resultaten van deze specifieke opdracht opgevraagd worden. 2.2.3 Observatieleidraad

Tot slot werd in iedere school één gestructureerde observatie uitgevoerd in de leeromgeving van één bepaalde klas. In de observatielijst lag vooraf vast op welke kenmerken en principes van de leeromgeving zou worden gelet (Baarda, 2014).

Voor de interviews en observaties werden afgenomen, werd toestemming gevraagd aan de participanten om het interview op te nemen. Hiervoor werd een informed consent (Bijlage 2) opgesteld die elke participant ondertekende. Om anonimiteit te garanderen, werden de ingevulde exemplaren niet in bijlage toegevoegd. Indien de ingevulde informed consents gewenst zijn, kunnen deze worden opgevraagd. Namen werden doorheen de masterproef en transcripties eveneens geanonimiseerd. De duur van de interviews bedroeg gemiddeld 21 minuten, met een minimum van 5 minuten en een maximum van 38 minuten.