• No results found

Leerlingenenquête

Om de motivatie van leerlingen omtrent het vak Nederlands te meten, is gekozen voor het verspreiden van een enquête onder alle havo 4 leerlingen van het Berlage Lyceum. De leerlingen hebben de enquête ingevuld op 6 en 7 juni 2018. Zij hebben dan juist een toets leesvaardigheid gehad. In totaal hebben 67 leerlingen in de leeftijd van zestien tot achttien jaar de enquête ingevuld.

Ik heb als respondenten de leerlingen van havo 4 gekozen, omdat zij de doelgroep zijn waarvoor ik de lessenserie wil ontwerpen. Ik heb voor een enquête als onderzoeksmiddel gekozen, omdat het als voordeel heeft dat het gemakkelijk en snel te verspreiden is, en bovendien is de verwerking van de resultaten relatief gemakkelijk. Daarnaast kunnen de respondenten anoniem hun antwoorden geven, waardoor ze bereid zijn om gevoelige vragen naar waarheid te beantwoorden (Bethlehem & Biffignandi, 2012). Het nadeel van een enquête is echter dat het leerlingen gemotiveerd moeten zijn om de enquête in te vullen, en daarnaast kunnen er verschillende vormen van satificing voorkomen, wat inhoudt dat een respondent minder nauwkeurige of doordachte antwoorden geeft, bijvoorbeeld omdat de enquête te lang is (Bethlehem & Biffignandi, 2012). Factoren die motivatie van de respondent positief beïnvloeden zijn onder andere: interesse in het onderwerp, verlangen om behulpzaam te zijn, een geloof in de

belangrijkheid van de enquête of een gevoel van verplichting. Andere factoren kunnen zorgen voor weigering: moeilijke, onduidelijke en beschamende vragen, het gevoel dat er veel tijd in geïnvesteerd moet worden, of moeite om informatie te herinneren (Iarossi, 2006; Bethlehem & Biffignandi, 2012). De vragen die gesteld worden, moeten op alle respondenten van toepassing zijn. Het kan irritatie opwekken wanneer vragen niet afgesteld zijn op de respondenten, en bovendien beïnvloed het de nauwkeurigheid wanneer respondenten toch proberen om antwoord te geven (Iarossi, 2006).

Een goede enquêtevraag is relevant en nauwkeurig. Een vraag is relevant wanneer de informatie die vergaard wordt, passend is bij het doel van het onderzoek. De doelstelling van de vraag definieert de informatie die nodig is en modelleert de woorden die gebruikt gaan worden. Wat wil je meten en waarom?. De bewoording, de stijl, het type en de volgorde van vragen bevorderen de nauwkeurigheid. Het motiveert de respondent en het bevordert het voltooien van de enquête. Een vraag is nauwkeurig als hiermee informatie verzameld wordt op een betrouwbare en geldige manier. De enquêtevraag moet kort, objectief, simpel en specifiek zijn. Een vraag moet niet langer zijn dan 20 woorden, en er moet één vraag per keer worden gesteld. Ook moet een vraag niet té kort zijn. Daarnaast moet de vragenlijst zo neutraal mogelijk zijn en geen emotioneel beladen woorden bevatten. Woorden en uitdrukkingen moeten simpel zijn en geen technisch jargon of concepten en dezelfde definities moeten gebruikt worden voor de gehele vragenlijst. Daarnaast betekent specifiek dat de vraag precies gesteld moet worden. Ook moeten

onderdelen worden vermeden die te algemeen, te complex en te ambigu zijn, zoals vaak, soms of goed, omdat het geen objectiviteit kan weergeven (Iarossi, 2006.).

Bij deze enquête is gekozen voor relevante en nauwkeurige vragen die zowel open als gesloten gesteld zijn. Het voordeel van gesloten vragen is dat ze antwoorden opleveren die makkelijk te

vergelijken zijn. Daarnaast zorgen gesloten vragen ervoor dat een enquête sneller in te vullen is, doordat het keuzeproces vergemakkelijkt wordt en de respondent ziet wat voor antwoord er van hem verwacht wordt (Universiteit Utrecht, z.j.). Bij open vragen kan het antwoord geanalyseerd worden op het niveau van kennis van de respondent, de sterkte van iemands gevoel en de gemotiveerde keuze van de

respondent (Iarossi, 2006). Het voordeel is dat er geen antwoorden gesuggereerd worden (Bethlehem & Biffignandi, 2012, Iarossi, 2006). Het nadeel van open vragen is dat het meer tijd en moeite kost om ze te beantwoorden dan gesloten vragen, waardoor ze minder snel of minder uitgebreid worden ingevuld door respondenten. Ook leidt de vrijheid in antwoordopties tot een hogere mate van variatie in de antwoorden, waardoor het analyseren van de antwoorden complexer is en het interpreteren ook veel tijd kost (Iarossi, 2006). Als de vraag onduidelijk geformuleerd is, kan dit ervoor zorgen dat er verschillende interpretaties ontstaan tussen respondenten, wat leidt tot verschillende soorten antwoorden.

In totaal zijn negen vragen gesteld. De eerste drie vragen hebben betrekking op de associatie die leerlingen hebben met het vak: met welke woorden brengen zij het vak in verband en hoe verhoudt zich dat tot de associatie met het lievelingsvak?. Deze vragen zijn in het begin gesteld zodat de voorkennis en gevoel over het vak worden geactiveerd. De vragen zijn open gesteld om zo geen suggesties te doen en tegemoet te komen aan de betrouwbaarheid van de antwoorden. Vraag 4 mat de motivatie betreft het vak. Deze motivatietest is ontleend aan de vakspecifieke motivatietest, gepubliceerd door de ILO in 2014 en dit gaf mij de mogelijkheid om de motivatie op een betrouwbare manier te meten. Bovendien is deze vraag gemakkelijk in te vullen voor leerlingen, dat satificing tegengaat en komt het tegemoet aan de verwerking. Vraag 5 en 6 gaan over de interesse in verschillende onderdelen van het vak. Ook deze vragen zijn open gesteld om tegemoet te komen aan de betrouwbaarheid. Vraag 7 is een gesloten vraag, en mat in hoeverre leerlingen geïnteresseerd zouden zijn in een studie Nederlands. Deze vraag gaf inzicht in de interesse en de motivatie van leerlingen omtrent het vak. Vraag 8 en 9 bevragen de voorkeuren van

Interviews met docenten

De interviews zijn afgenomen bij de drie docenten die momenteel lesgeven aan de havo 4 klassen. Deze respondenten zijn gekozen omdat zij de doelgroep zijn die de lessenserie aan havo 4 leerlingen moet aanbieden en zij bovendien het beste zicht hebben op de stof die momenteel wordt aangeboden in havo 4. Er is voor een interview gekozen omdat het als voordeel heeft dat er diep kan worden ingegaan op de stof en er kan worden ingespeeld op de antwoorden van de respondent. Het nadeel aan een interview is dat de respondent beïnvloed kan worden door de interviewer, dat interviewer bias kan worden genoemd

(Moerman, 2016).

De interviews zijn afgenomen begin juni 2018, op het Berlage Lyceum in Amsterdam en namen gemiddeld 15 a 20 minuten in beslag. Het doel van de interviews was om te weten te komen in hoeverre de docenten geïnteresseerd waren in het onderwijzen van taalkundige onderwerpen aan havo 4. Vraag 1 werd gesteld om te weten te komen in hoeverre de docenten gebruik maakten van de in het leerboek aanwezige materialen over taalkunde en hun mening hierover. Zo kon worden gemeten of docenten al open stonden voor lessen taalkunde. Vraag 2 was bedoeld om te achterhalen of docenten taalkundige kennis als belangrijk beschouwden voor leerlingen en hiermee werd indirect hun focus op taalkunde helder. Vraag 3 bevroeg de mening van docenten over de mate van interessantheid van bepaalde taalkundige thema’s. De thema’s zijn ontleend aan de titels van de hoofdstukken uit Taalkunde voor de tweede fase van het vwo van Hulshof, Rietmeijer en Verhagen (2006), omdat dit een goede opsomming gaf. Vraag 4 betrof hun kennis over de mogelijkheid om taalkunde op te nemen in het schoolprogramma. Het doel van deze vraag was om hun kennis over deze mogelijkheid te meten, en te meten in hoeverre ze open zouden staan voor deze mogelijkheid. Vraag 5 en 6 bevroeg de opleiding van de docenten. Het doel hiervan was om te achterhalen in hoeverre de docenten in hun studie al geïnteresseerd waren in taalkunde. De laatste vraag (6b) is bedoeld om docenten te laten nadenken in hoeverre taalkunde interessant zou zijn voor havo 4. Een uitwerking van de antwoorden op de interviewvragen kunt u vinden in bijlage VIII.

Bijlage V Voorbeeldenquête leerlingen