• No results found

Les 1 Tijd: 50 minuten Aantal lln: 30

Lesonderwerp

Verengelsing van het Nederlands

Beginsituatie Leerlingen hebben niet eerder kennis gemaakt met het begrip verengelsing. Zij hebben nog niet nagedacht over het gevolg daarvan en hoe de verengelsing bestudeerd kan worden.

Leskern Leerlingen kunnen hun mening vormen rondom de verengelsing van het Nederlands en de theorie rondom verengelsing toepassen in opdrachten.

Leerdoelen

- Leerlingen kunnen met voor- en/of tegenargumenten vertellen of zij vinden dat de verengelsing van het Nederlands een bedreiging vormt.

- Leerlingen kunnen uitleggen waarom zij Engelse woorden gebruiken, en deze redenen verdelen onder de gat- en prestigehypothese.

- Leerlingen kunnen uitleggen wat het verschil is tussen leenwoorden en codewisseling.

- Leerlingen kunnen Nederlandse equivalenten voor Engelse woorden verzinnen en beredeneren of het woord precies dezelfde connotatie heeft.

- Leerlingen kunnen in een promotiefilmpje Engelse woorden selecteren en beargumenteren waarom een woord een leenwoord of een codewisseling is óf

- Leerlingen kunnen op het internet een aantal voor- en tegenargumenten verzamelen in de discussie rondom verengelsing en beargumenteren waarom hun eigen standpunt hier wel of niet door beïnvloed is.

n met individuele leerlingen en dit vervolgens klassikaal bespreken. 5-8 min. Informeren over begrippen, Verwerking instrueren

Leerlingen kunnen met voor- en/of

tegenargumenten vertellen of zij vinden dat de verengelsing van het Nederlands een bedreiging vormt.

De docent vertelt theorie over verengelsing middels slide 2 en 3, en vertelt waarom het bestuderen van de

verengelsing nuttig kan zijn. De docent instrueert de opdracht. De leerlingen luisteren, bekijken de afbeeldingen en denken na over of verengelsing een bedreiging is. Beoordelen, beargumenteren, tegen elkaar afzetten, analyseren, bewust kiezen, concluderen. 9-12

min. Verwerking begeleiden Check & feedback Leerlingen kunnen met voor- en/of tegenargumenten vertellen of zij vinden dat de verengelsing van het Nederlands een bedreiging vormt.

De docent begeleidt de opdracht op slide 4 en stimuleert leerlingen om meerdere voor-en tegenargumenten voor hun standpunt te geven. De docent bespreekt daarna klassikaal een aantal voor- en tegenargumenten van verschillende groepjes en laat leerlingen elkaar aanvullen.

Leerlingen overleggen in tweetallen over voor- en nadelen van de verengelsing en bedenken een of meerdere argumenten om hun standpunt te versterken. De leerlingen dragen

klassikaal argumenten aan voor hun standpunt, en vullen elkaar aan of spreken elkaar tegen.

Beoordelen, beargumenteren, tegen elkaar afzetten, analyseren, bewust kiezen, concluderen. 13- 20 min Verwerking instrueren en begeleiden, check & feedback.

- Leerlingen kunnen uitleggen waarom zij Engelse woorden gebruiken, en deze redenen verdelen onder de gat- en

prestigehypothese.

De docent intoduceert de opdracht van slide 5, houdt de tijd bij en stimuleert de leerlingen om eerst zelf na te denken over het antwoord. Vervolgens geeft de docent de tijd om te overleggen met een klasgenoot, en na twee minuten bespreekt de docent het klassikaal na en schrijft op het bord de redenen die leerlingen noemen.

De leerling denkt eerst zelf na over waarom hij of zij Engelse woorden gebruikt, deelt dit vervolgens met een klasgenoot en vertelt daarna klassikaal de redenen aan klasgenoten.

Beschrijven, benoemen, beredeneren, samenvatten, uitleggen. 21- 24 min Informeren over begrippen en verwerking - Leerlingen kunnen uitleggen waarom zij Engelse woorden gebruiken, en deze redenen verdelen onder de gat- en

prestigehypothese.

De docent legt de theorie uit van slide 6, en laat de leerlingen de redenen die zijn genoemd verdelen in de twee motivaties. De docent bespreekt dit vervolgens na.

De leerlingen delen hun reden bij de juiste motivatie in en bespreken of alle redenen wel onder te verdelen zijn. Afzetten tegen elkaar, analyseren, beargumenteren, beoordelen, classificeren, patronen zien. 25- 27 Informeren over

min verwerking verschil is tussen leenwoorden en codewisseling.

verengelsing. welke woorden moeilijk te plaatsen zijn in de twee soorten verengelsing. elkaar, beoordelen, classificeren, patronen zien. 28- 32 min. Verwerking instrueren en begeleiden, check & feedback. - Leerlingen kunnen Nederlandse equivalenten voor Engelse woorden verzinnen en beredeneren of het woord precies dezelfde connotatie heeft.

De docent introduceert de opdracht op slide 8, en geeft de leerlingen kort de tijd om (gezamenlijk) een aantal varianten te verzinnen op Engelse woorden. Deze kunnen op het bord genoteerd worden. Daarna leest de docent de vraag voor en bespreekt dit kort na.

De leerlingen bedenken Nederlandse equivalenten voor Engelse woorden. Vervolgens bespreken leerlingen of het woord precies hetzelfde betekent.

Benoemen, oefenen, beredeneren, bewust kiezen, ontwikkelen, selecteren, speculeren, uitvinden. 32- 43 min. Verwerking instrueren en begeleiden, check & feedback. - Leerlingen kunnen in een promotiefilmpje Engelse woorden selecteren en beargumenteren waarom een woord een leenwoord of een codewisseling is óf - Leerlingen kunnen op het internet een aantal voor- en tegenargumenten verzamelen in de discussie rondom verengelsing en beargumenteren

De docent leidt de verwerkingsopdrachten op slide 9 in en vertelt dat leerlingen een keuze mogen maken in de opdracht. Vervolgens loopt de docent door het lokaal en begeleid leerlingen waar nodig.

De leerlingen gaan aan de slag met één van de twee opdrachten, individueel of samen. Zij gebruiken hiervoor een device met internet. De leerling maakt daarbij aantekeningen in zijn of haar schrift.

Aanwijzen, benoemen, beschrijven, beredeneren, onderscheiden, samenvatten, uitleggen, verklaren, afzetten tegen elkaar, bewijzen, beargumenteren, beoordelen.

die ze op het internet hebben gevonden.

Les 2 Tijd: 50 minuten Aantal lln: 30

Lesonderwerp De prescriptieve en descriptieve benadering van taal

Beginsituatie De leerlingen hebben niet eerder kennis gemaakt met de begrippen prescriptief en descriptief en nog niet eerder nagedacht over ‘hun’ als onderwerp. Wel kennen ze het gebruik van ‘hun’ als onderwerp.

Leskern Leerlingen kunnen uitleggen wat het prescriptief en descriptief benaderen van de taal is, en aan de hand van deze begrippen in een filmpje beargumenteren waarom ‘hun hebben’ wel of niet juist Nederlands is.

Leerdoelen

- Leerlingen kunnen met voor- en/of tegenargumenten vertellen of zij vinden hun als onderwerp juist Nederlands is.

- Leerlingen kunnen uitleggen wat de prescriptieve en descriptieve benadering van taal is

- Leerlingen kunnen met voor- en/ of tegenargumenten uitleggen of zij vinden dat taal prescriptief of descriptief benaderd moet worden.

- Leerlingen kunnen uitleggen hoe de visie van de Taalunie op taalverandering veranderd is. - Leerlingen kunnen uitleggen wat taalpurisme is.

- Leerlingen kunnen een filmpje maken waarin argumenten voor of tegen het gebruik van hun als onderwerp te zien is.

Docentdoelen -

Boek (+ blz.) -

Media, spullen, hulp PowerPointpresentatie, een laptop met internetverbinding, schrift en pen.

Tij

d Lesfase Leerdoel Activiteit docent Activiteit leerlingen Leeractiviteit

0-4

min Oriënteren op doel, voorkennis diagnosticeren/activere n

De docent opent bij binnenkomst de PowerPoint, en geeft leerlingen de ruimte om na te denken over de vraag die verschijnt.

Leerlingen geven hun reacties,

05-

07 Check en feedback Leerlingen kunnen met voor- en/of tegenargumenten vertellen of zij vinden hun als onderwerp juist Nederlands is

De docent bespreekt met de klas waarom zij de zin op slide 2 wel of geen goed

Nederlands vinden. Hij of zij attendeert de leerlingen er hierbij op dat de zin wel begrijpelijk is voor iedereen en stelt de vraag wat Nederlands ‘goed’ of ‘slecht’ maakt.

Leerlingen beredeneren waarom zij vinden dat de zin goed of slecht Nederlands is. Ze bespreken dit met elkaar en klassikaal.

Beoordelen, beargumenteren, tegen elkaar afzetten, analyseren, bewust kiezen, concluderen. 08-

10 Informeren over begrippen Leerlingen kunnen uitleggen wat de prescriptieve en descriptieve benadering van taal is

De docent legt aan de klas de theorie van

slide 3 uit en geeft de voorbeelden. De leerlingen luisteren Beredeneren, onderscheiden, uitleggen, beschrijven, definiëren 11-

15 Verwerking instrueren en begeleiden, check & feedback.

Leerlingen kunnen met voor- en/ of tegenargumenten uitleggen of zij vinden dat taal prescriptief of descriptief benaderd moet worden.

De docent legt de opdracht van slide 4 uit en begeleid. Daarna wordt opdracht nabesproken.

De leerlingen beredeneren waarom ‘hun’ prescriptief of descriptief benaderd moet worden. Ook beredeneren ze of daarbij een onderscheid gemaakt moet worden tussen geschreven en gesproken taal. Beredeneren, definiëren, oefenen, vertellen, afzetten tegen elkaar, beargumenteren, beoordelen. 16-

20 Informeren over begrippen Leerlingen kunnen uitleggen hoe de visie van de Taalunie op taalverandering veranderd is.

De docent legt middels slide 5 en 6 uit dat het perspectief rondom het beschrijven van taal kan veranderen. Eventueel legt de docent iets over de Taalunie uit.

De leerlingen luisteren. Beredeneren, onderscheiden, uitleggen, beschrijven, definiëren, analyseren. 21- Informeren over Leerlingen kunnen uitleggen De docent legt het begrip ‘taalpurisme’ uit De leerlingen luisteren. Beredeneren,

hebben’ niet perse fout hoeft te zijn, maar dat het afhankelijk is vanuit welk

perspectief je de taal benadert.

Les 3 Tijd: 50 minuten Aantal lln: 30

Lesonderwerp Taalverandering door de eeuwen heen

Beginsituatie Als de leerlingen les 2 hebben gevolgd, weten zij wat taalpurisme inhoudt. Als de leerlingen deze les niet hebben gevolgd, weten zij niet wat taalpurisme inhoudt. Daarnaast weten leerlingen niet hoe het Nederlands door de eeuwen heen is veranderd.

Leskern De leerlingen kunnen uitleggen hoe de Nederlandse taal veranderd is, wat taalpurisme is en hoe het is ontstaan en hun mening geven over taalpurisme.

Leerdoelen

- De leerlingen kunnen aangeven op welke manier het Nederlands zich heeft gevormd en is veranderd. - De leerlingen kunnen de verschillen aangeven tussen Nederlandse zinnen uit verschillende jaartallen. - De leerlingen kunnen aangeven of docenten minder streng zouden moeten corrigeren en waarom zij dat vinden.

- De leerlingen kunnen hun mening verwoorden over taalpurisme.

- De leerlingen kunnen uitleggen welke factoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van taalpurisme.

- De leerlingen kunnen…

Docentdoelen -

Boek (+ blz.) -

Media, spullen, hulp PowerPointpresentatie, een laptop met internetverbinding, schrift en pen.

Tij

d Lesfase Leerdoel Activiteit docent Activiteit leerlingen Leeractiviteit

0-4

min Oriënteren op doel, voorkennis diagnosticeren/activere n

De docent opent bij binnenkomst de PowerPoint, en geeft leerlingen de ruimte om na te denken over de vraag die verschijnt op slide 1.

Leerlingen geven hun reacties,

bespreken dit met klasgenoten. Beoordelen, beargumenteren.

min. begrippen aangeven op welke manier het Nederlands zich heeft gevormd en is veranderd.

voor uit het Nederlands en vraagt aan de leerlingen of zij hier nog Nederlands in herkennen. Wat zijn woorden die

hetzelfde zijn gebleven of veranderd zijn? Dan laat de docent het filmpje zien.

Oudnederlandse zin met het

Nederlands van tegenwoordig. Daarna bekijken ze het filmpje.

uitleggen, afzetten tegen elkaar, analyseren, beargumenteren, patronen zien. 9-12

min. Verwerking instrueren en begeleiden, check & feedback.

De leerlingen kunnen de verschillen aangeven tussen Nederlandse zinnen uit verschillende jaartallen.

De docent leest de zinnen op slide 3 zelf voor, of laat leerlingen die voorlezen. Vervolgens stelt de docent vragen aan de leerlingen over de zinnen.

De leerlingen vergelijken de zinnen met elkaar, en noemen opvallende verschillen. Ook beredeneren ze of de taal sinds 1954 niet meer veranderd is.

Beredeneren, uitleggen, afzetten tegen elkaar, analyseren, beargumenteren, patronen zien. 12- 15 min. Verwerking instrueren en begeleiden, check & feedback.

De leerlingen kunnen aangeven of docenten minder streng zouden moeten corrigeren en waarom zij dat vinden.

De docent leest de opdracht voor van slide 4, en begeleid leerlingen bij hun overleg door individuele gesprekken. Daarna bespreekt de docent de opdracht klassikaal.

De leerlingen bespreken de opdracht in tweetallen. Daarna bediscussiëren ze de vraag klassikaal met

klasgenoten. Beargumenteren , concluderen, evalueren. 16- 17 min Informeren over begrippen. Verwerking instrueren en begeleiden.

De leerlingen kunnen hun mening verwoorden over taalpurisme.

De docent legt uit wat taalpurisme is aan de hand van slide 5. Ook besteedt de docent aandacht aan de afbeelding en vraagt om reacties uit de klas.

De leerlingen luisteren naar de uitleg en reageren eventueel op de afbeelding. Beschrijven, definiëren, beargumenteren, analyseren 18- 19 min. Informeren over begrippen.

De leerlingen kunnen hun mening verwoorden over taalpurisme.

De docent legt uit hoe het taalpurisme ontstond, aan de hand van slide 6.

De leerlingen luisteren Beschrijven, beredeneren, vertellen. 20-

Les 4 Tijd: 50 minuten Aantal lln: 30

Lesonderwerp Taalverandering en identiteit

Beginsituatie De leerlingen weten niet waarom mensen verschillen in taalgebruik en hoe dit verschil effect kan hebben op het veranderen van de taal.

Leskern De leerlingen kunnen de kenmerken van dialecten en sociolecten uitleggen en aangeven welke taalvariaties zijzelf gebruiken. Vervolgens kunnen zij deze kennis verwerken in een creatieve opdracht.

Leerdoelen

- De leerlingen kunnen het verschil tussen en het ontstaan van dialecten en sociolecten uitleggen. - De leerlingen kunnen kenmerken van sociolecten noemen.

- De leerlingen kunnen noemen welke sociolecten zij zelf gebruiken en wanneer.

- De leerlingen kunnen uitleggen hoe variaties op taal taalverandering teweeg kan brengen. - De leerlingen kunnen een spel bedenken waarmee zij een taalvariant kunnen laten oefenen. - De leerlingen kunnen hun spel aan anderen uitleggen.

Docentdoelen -

Boek (+ blz.) -

Media, spullen, hulp PowerPointpresentatie, een laptop met internetverbinding, schrift en pen, uitgeprinte stencils, eventueel knutselspullen.

Tijd Lesfase Leerdoel Activiteit docent Activiteit leerlingen Leeractiviteit

0-3 min Oriënteren op doel, voorkennis diagnosticeren/activere n

De docent opent bij binnenkomst de

PowerPoint, en geeft leerlingen de ruimte om de tekstwolkjes te lezen en na te denken over de vraag die verschijnt op slide 1.

Leerlingen bekijken de afbeeldingen op de eerste PowerPoint en lezen het verschil in taalgebruik.

Beschrijven, vertellen, onderscheiden.

4-8

min Informeren over begrippen De leerlingen kunnen het verschil tussen en het ontstaan van dialecten en sociolecten uitleggen.

De docent legt de theorie over dialecten uit op

slide 2 en toont het filmpje. De leerlingen luisteren en bekijken het filmpje Definiëren, beschrijven, aanwijzen, vertellen. 9-14 min Informeren over begrippen

De leerlingen kunnen het verschil tussen en het

De docent legt de theorie over sociolecten uit op slide 3 uit en toont het filmpje.

De leerlingen luisteren en bekijken het filmpje.

Definiëren, beschrijven,

ontstaan van dialecten en sociolecten uitleggen. aanwijzen, vertellen. 15- 18mi n Informeren over begrippen. Verwerking instrueren en begeleiden. De leerlingen kunnen kenmerken van sociolecten noemen.

De docent bespreekt met de leerlingen wat de kenmerken zijn van de voorbeelden op slide 4.

De leerlingen noemen kenmerken van de getoonde sociolecten. Onderscheiden, uitleggen, aantonen, afzetten tegen elkaar, analyseren, classificeren. 19-22 min Verwerking instrueren en begeleiden. De leerlingen kunnen noemen welke sociolecten zij zelf gebruiken en wanneer.

De docent leest de vraag op slide 5 voor, en past de werkvorm denken-delen- uitwisselen toe. Eventueel doet de docent suggesties.

Leerlingen denken na over de sociolecten die zij gebruiken en delen dit met klasgenoten.

Evalueren, afzetten tegen elkaar, analyseren, beargumenteren , beredeneren. 23-25

min Informeren over begrippen De leerlingen kunnen uitleggen hoe variaties op taal taalverandering teweeg kan brengen.

De docent legt uit hoe variaties op taal

samenhangen met taalverandering. Leerlingen luisteren. Definiëren, beschrijven, aanwijzen, vertellen. 26-43

min Verwerking instrueren en begeleiden. De leerlingen kunnen een spel bedenken waarmee zij een taalvariant kunnen laten oefenen.

De docent legt de opdracht uit, verdeelt de klas in groepjes, deelt de stencil uit en begeleid de leerlingen bij de opdracht.

Leerlingen gaan in groepjes

aan de slag met de opdracht. Analyseren, classificeren, patronen zien, plannen, bewust kiezen, creëren, ontwerpen, ontwikkelen, uitvinden. 43-50 Check & feedback, De leerlingen kunnen hun De docent stimuleert de leerlingen om te De leerlingen vertellen welke Evalueren,