Bijlage II PowerPoint van lessen
Les 2: “hun hebben”, mag dat?
Aanwijzingen voor de docent
In deze les staat het filosoferen en discussiëren over taal centraal en u probeert om elke leerling een stem hierin te geven. De leerling wordt aan de hand van een PowerPointpresentatie met begrippen gevraagd om zelf na te denken over zijn standpunt ten opzichte van het beschrijven van taal en dit vervolgens te bediscussiëren met klasgenoten.
Voor de eindopdracht hebben leerlingen de beschikking nodig over een mobiele telefoon of een ander apparaat met opnamemogelijkheden en gebruik kunnen maken van het internet.
Het doel
Het doel is om leerlingen te laten inzien dat een grammaticale constructie als ‘hun hebben’ niet vanuit elk opzicht als fout kan worden bestempeld, maar dat dit afhankelijk is van de manier waarop naar taal gekeken wordt: prescriptief of descriptief. Aan de hand van enige taalkundige theorie, kan een leerling een eigen standpunt innemen in de discussie over ‘hun hebben’.
Rol van de docent
U behandelt in deze les de theorie en geeft de discussie weer over het pre- of descriptief benaderen van ‘hun hebben’. Daarnaast kunt u een rol aannemen als gespreksleider in de discussie.
Powerpointpresentatie met toelichting
Dia 1
De vraag in de titel wekt
nieuwsgierigheid bij de leerlingen.
Dia 2
Deze vraag is bedoeld om te
filosoferen over taal. Leerlingen
zullen waarschijnlijk in de eerste
instantie kiezen voor ‘nee’. Attendeer
leerlingen er ook op dat deze zin wel
begrijpelijk is voor iedereen die
Nederlands praat. Blijft deze zin dan
nog steeds niet goed Nederlands?
Wat maakt Nederlands ‘goed’ of
‘slecht’?
Dia 3
Hierbij kan worden uitgelegd dat de
benaderingswijze waarop taal wordt
beschreven, invloed heeft op de mate
waarin we een waardeoordeel over
taal vormen. Het beïnvloedt zo ons
denken over taal, dat uiteindelijk ook
ons handelen kan beïnvloeden. Zo
wordt er vanuit een descriptieve
benaderingswijze minder oordelend
gedacht over het gebruik van ‘hun
hebben’, dat ertoe kan leiden dat de
taalgebruiker minder daarop
beoordeeld wordt.
Dia 4
Verwerking van de theorie. Korte
opdracht van maximaal 5 minuten.
Na overleg kan er klassikaal worden
nabesproken.
Dia 5
De volgende twee slides zijn bedoeld
om een korte introductie te geven op
de taalunie en om de verandering van
perspectief van de Taalunie weer te
geven. Eventueel zou er nog iets meer
uitgelegd kunnen worden over de
taalunie.
Dia 7
Introductie van de term taalpurisme,
die in een aparte les verder aan bod
komt.
Dia 8
Eventueel kunnen de leerlingen het
filmpje uploaden via een verborgen
link op Youtube en in de klas
3. Taalverandering door de eeuwen heen
Inleiding bij de module
Opbouw
Deze les kan onderwezen worden als tweede deel van een tweedelige lessenserie over taalpurisme, maar kan ook als aparte les worden beschouwd. In de les wordt taalverandering door de eeuwen heen
besproken en taalpurisme bediscussieerd.
Achtergrondinformatie
Taalpurisme, of taalzuivering, kan worden volgens taalkundige Van der Sijs (1999) gedefinieerd als “het bewust weren uit een taal van elementen die door de spraakmakende gemeente als ongewenst
beschouwd worden”. Bij taalzuivering worden niet uitsluitend taalelementen uit andere landen geweerd, maar hier ligt wel de nadruk op.
Taalpurisme vindt per definitie alleen plaats in talen die gestandaardiseerd zijn. Pas als de taal een standaard heeft, kan bepaald worden wat afwijkend is van die standaard. Meestal wordt eerst een norm gesteld voor de schrijftaal en pas daarna voor de spreektaal. In Nederland vond de standaardisering van de schrijftaal plaats onder invloed van de Renaissance en het humanisme in de 16e eeuw. Men werd
nationalistischer en kreeg daardoor meer waardering voor de eigen volkstaal, ofwel het dialect. Omdat het gebruik van de verschillende Nederlandse dialecten niet bevorderlijk was voor de communicatie, ontstond er behoefte aan gestandaardiseerde taal. Als gevolg daarvan werden prescriptieve
grammatica’s opgesteld.
In de 16e en 17e eeuw nemen de invloedrijke schrijvers Hooft, Vondel en Bredero een taalpuristische
houding aan, en dit heeft onder andere tot gevolg gehad dat bepaalde leenwoorden een Nederlandse variant hebben gekregen. Na de 17e eeuw is van echte taalzuivering geen sprake meer, maar taalpurisme
blijft wel bestaan, zoals het recent gevoerde debat over de verengelsing van het Nederlands (zie de achtergrondinformatie bij les 1). Het is de vraag of het streven naar een zuivere taal op dit moment een haalbare onderneming is. Hans Bennis, directeur van de taalunie, zegt daarover: ‘Taalverandering is een gevolg van het samenspel tussen individu en samenleving. Verandert de samenleving, dan verandert ook het individu, en taal past zich aan deze veranderingen aan. Zelfs als we dat zouden willen, valt daar weinig aan te doen” (Bennis et al. 2004).
Literatuurverwijzingen
N. van der Sijs. Purisme in een veertigtal talen.
Bennis, H., L. Cornips & M. van Oostendorp (2004). Verandering en verloedering. Normen en
waarden in het Nederlands. http://www.vanoostendorp.nl/pdf/vev.pdf. Verdieping in het onderwerp taalverandering.
3.1: Taalpurisme: kun je taalverandering tegenhouden?
Aanwijzingen voor de docent
In deze les over taalpurisme krijgen leerlingen inzicht in de verandering van taal. Bij deze les hoort een PowerPointpresentatie, en een filmpje over dit onderwerp. Hiervoor is beschikking over internet en geluid geboden. In sommige powerpointsheets staat alle theorie beschreven, maar bij een aantal staat de theorie ernaast vermeld.
De leerlingen moeten gebruik kunnen maken van internet.
Het doel
Het doel van de les is om leerlingen inzicht te geven in het veranderen van de Nederlandse taal door de eeuwen heen, en daarbij te laten inzien dat taalverandering eigenlijk niet tegen te houden is, ondanks dat sommige pogingen om de taal te zuiveren wel effect hebben gehad.
Rol van de docent
U kunt tijdens deze voornamelijk klassikale les de les de leerlingen vragen stellen over het onderwerp en de theorie achter taalpurisme vertellen. Hierna gaan de leerlingen aan de slag met een creatieve of een onderzoeksopdracht, die u achteraf kunt bespreken.
Powerpointpresentatie met toelichting
Dia 1
Deze les is een vervolg op de les “hun
hebben, mag dat?”, maar zou ook
apart gedoceerd kunnen worden.
Dia 2
Fragment van rond 1100 n.c.
Filmpje geeft uitleg over het ontstaan
van het huidige Nederlands.
Dia 3
Aansluiting op het filmpje. Leerlingen
kunnen op zoek gaan naar de
verschillen: wat valt je op? wat staat
er? hoe zou je het uitspreken? is de
taal niet meer veranderd sinds 1954?
Dia 4
U kunt leerlingen ook laten nadenken
over de vraag waarom taalregels wel
nuttig zouden kunnen zijn en er dus
wél op gecorrigeerd moet worden,
ondanks dat taal verandert.
Taalregels zijn onder andere bedoeld
om elkaar beter te begrijpen, dat
tegemoet komt aan de communicatie.
Dia 5
Herhaling van de theorie uit de les
“hun hebben, mag dat?”. Afbeelding
kan aanzetten tot nadenken.
Dia 7
V.l.n.r. Vondel, P.C. Hooft en Hugo de
Groot. Deze taalpuristen verzetten
zich tegen leenwoorden en bedachten
in plaats daarvan Nederlandse
varianten, zoals toeval, krant en
chirurg. Na de gouden eeuw vond er
geen echte taalzuivering meer plaats.
Het taalpurisme bleef wel bestaan.
Ondanks dat taalverandering niet
gestopt kan worden, hebben deze
mannen wel degelijk invloed gehad
op onze taal. Heeft taalpurisme
daardoor nut?
Dia 8 Antwoordmodel bij de
onderzoeksopdracht:
1. Geschreven taal verandert langzamer dan gesproken taal, omdat de verandering van gesproken taal een natuurlijk proces is, en geschreven taal uit regels bestaat die zijn opgesteld. De verandering van
geschreven taal levert doorgaans een hoop conflicten op. Zo was er in de 20e eeuw een
strijd tussen Siegenbeek en Bilderdijk en is korter geleden, in 2005, door de media flink wat ontevreden geweest over het nieuwe groene boekje. Deze conflicten zouden er ook voor kunnen zorgen dat geschreven spelling langdurig hetzelfde blijft.
2. Voorbeeld van belangrijke gebeurtenissen:
- De boekdrukkunst (1450) - De tachtigjarige oorlog (1568 tot 1648)
- De uniforme spelling van Siegenbeek (1804)
- Het woordenboek der Nederlandse taal (WNT)
- Het Groene Boekje van de Taalunie (1995)
4. Taalverandering en identiteit
Inleiding bij de module
Opbouw
In deze les wordt theorie over dialecten en sociolecten behandeld en kunnen filmpjes worden getoond. Hiervoor is internet en geluid geboden. Op sommige powerpointsheets staat de theorie geheel vermeld, maar op andere sheets is achtergrondinformatie erbij gegeven.
Achtergrondinformatie
Niet iedereen in Nederland kent hetzelfde taalgebruik. De taal die iemand spreekt is afhankelijk van de plaats waar iemand woont en de sociale groep waartoe iemand behoort. West-Friezen praten anders dan Zeeuwen en jongeren praten anders dan ouderen. In deze les wordt ingegaan op twee soorten
taalgebruik: dialecten en sociolecten.
Bij een dialect speelt de regionale afkomst van de spreker een grote rol bij het ontstaan van de
taalvariant. Voordat het Standaardnederlands in gebruik werd genomen, sprak iedereen een verschillend dialect. Het verschil tussen het Standaardnederlands en dialecten zit dan ook in de benaming: het Standaardnederlands is de standaardvariëteit die gekozen is om landelijk te gebruiken. Hoeveel dialecten er in Nederland momenteel aanwezig zijn, is niet te zeggen, omdat de afbakening tussen de verschillende dialecten voorkeursafhankelijk is. Wel zijn er regiogebonden overeenkomsten, waarbij taalkenmerken overeenkomen. Deze worden bijvoorbeeld Twents, Gronings of Nedersaksisch genoemd, waarbij de grensafbakening tussen de taalgebieden naar wens kan verplaatsen. Ook het
Standaardnederlands is niet homogeen, en een normering voor deze standaardtaal is dan ook moeilijk te stellen.
Bij een sociolect, of een sociaal dialect, speelt de sociale groep waartoe iemand toe behoort de belangrijkste rol in het ontstaan van de taalvariëteit. die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van sociolecten zijn onder andere het geslacht, de leeftijd, de afkomst en de sociale klasse van de
taalgebruiker. Voorbeelden van sociolecten zijn mannentaal, straattaal of doktersjargon. Ook etnolecten vallen onder sociolecten, hierbij speelt de afkomst en/of taalachtergrond van de spreker een grote rol. Hoewel etnolecten kunnen ontstaan doordat de spreker de tweede taal niet volledig beheerst, worden eigen varianten ook aangehouden om de (groeps-)identiteit te benadrukken.
Bij zowel dialecten en sociolecten speelt de taal een rol bij het benadrukken van eigen
4.1: Les 4 Taal en identiteit
Aanwijzingen voor de docent
Deze les over taal en identiteit kent een grote eindopdracht, die vooraf wordt gegaan door een klassikale uitleg middels een PowerPointpresentatie en online filmpjes. Beschikking over internet en over geluid is dus geboden.
Ook de leerlingen moeten gebruik kunnen maken van internet. In bijlage I is een stencil te vinden die de leerlingen kunnen gebruiken voor de onderzoeksopdracht.
Het doel
Het doel van de les is drieledig. Ten eerste leren de leerlingen onderscheid te maken tussen twee begrippen: dialecten en sociolecten. Ten tweede dient deze les om leerlingen bewust te maken van het feit dat taal gevormd kan worden om de eigen identiteit te benadrukken en ten derde leren leerlingen onderzoek te doen naar een taalvariëteit van het Nederlands.
Rol van de docent
U kunt tijdens de les de theorie introduceren en daarnaast de leerlingen ondersteunen bij het maken van de eindopdracht.
Powerpointpresentatie met toelichting
Dia 1
Dia 2
Introductie van theorie. Eventueel
het verschil uitleggen tussen dialect
en accent: een dialect kent eigen
woorden en uitdrukkingen en een
accent is alleen een verschil in
uitspraak. In het filmpje zijn
dialectsprekers aan het woord.
Dia 4
Eventueel bespreken met leerlingen
wat kenmerken zijn van de
voorbeelden: waarin is mannentaal
anders dan vrouwentaal
(bijvoorbeeld soort / aantal
woorden), wat kenmerkt
jongerentaal? (andere uitspraak?)
Wat zou artsentaal zijn? (veel
vakjargon)
Dia 5
De werkvorm denken- delen-
uitwisselen zou hier goed kunnen
werken. Maak leerlingen erop attent
dat sociolecten sterk afhankelijk is
van context: bezitten zij bijvoorbeeld
ook een gametaal? Een
huisdierentaal? Een omataal? En wat
als je bijvoorbeeld een huisdierentaal
gebruikt in een andere context?
Zouden sommigen nog een sociolect
willen bijleren? Waarom?
Dia 6
Dialecten en sociolecten zorgen voor
taalverandering, wanneer de
woorden door een grotere groep
sprekers worden overgenomen. Het
wordt dan onderdeel van het
Standaardnederlands.
De grootste taalveranderaars zijn
jongeren, doordat zij nieuwe
woorden verzinnen om zich te
onderscheiden. Wanneer dit
vervolgens door een grotere groep
(de ouders) wordt overgenomen,
verzinnen jongeren opnieuw
woorden om zich te onderscheiden.
Je wilt tenslotte niet hetzelfde als je
ouders klinken. Denk aan: cool, chill,
zien hoe kinderen wellicht in de
toekomst de jongerentaal hebben
overgenomen.
Dia 7
Deze opdracht stimuleert het
onderzoekend leren en het
oplossingsgericht denken. In groepjes
van 4 zouden de taken verdeeld
kunnen worden.
Eventueel kan er nog lestijd worden
besteed aan het spelen van het spel
door andere groepjes.
In bijlage I van de
docentenhandleiding kunt u de
stencil vinden, die als voorbeeld kan
dienen voor de opdracht.
Bijlage I Stencil: voorbeeldbladen voor het structureren van de gevonden
verschillen
Taalvariant: Straattaal Gevonden taalverschillen:
Woordenschat/woordvorming ‘doekoe’ – geld (Surinaams)
‘whoela’ – ik zweer het (Marokkaans) ‘swa’ – vriend (Papiamento)
Uitspraak of intonatie Murks (vaak gesproken door autochtone tieners):
De s wordt vaak uitgesproken als een sj
(schoen à sjoen).
De g is scherper en harder in dan in het
Standaardnederlands, vooral aan het begin van een woord.
De r is vaak rollend (halfbroerrrtje). De z is zeer stemhebbend en scherp. De s is harder en scherper dan in
Standaardnederlands.
De ij/ei wordt vaak sterk als een ai
uitgesproken.
Grammatica Het-woorden veranderen naar de-woorden. De boek (i.p.v ‘het boek’).
Een mooie boek (i.p.v ‘een mooi boek’). De boek die ik kocht (i.p.v ‘het boek dat ik
kocht’).
Gebruik van gaan:
Ik ga hem opbellen (i.p.v ‘ik bel hem op’)
Gebruik van verkeerd hulpwerkwoord zijn:
Ik was me verslapen (i.p.v ‘ik heb me
Taalvariant:
Dialect Brabants Gevonden taalverschillen: Woordenschat/woordvorming ‘houdoe’ – het ga je goed/doei
Morfologie:
‘gij’ – jij
‘meiske’ i.p.v ‘meisje’ ‘efkes’ – i.p.v ‘eventjes’
‘kinders’ – i.p.v ‘kinderen’ ‘ons mam’ – i.p.v ‘onze moeder’ Uitspraak/intonatie
Een zachte g
De n of de t weglaten aan het eind van een
woord
Lope ( i.p.v ‘lopen) Nie (i.p.v ‘niet’)
Verzwakken of weglaten van de d voor een e Rooie (i.p.v ‘rode’)
Grammatica Verkeerde toekenning van het lidwoord
Het fabriek (i.pv. ‘de fabriek’) De raam (i.p.v ‘het raam’)
Mannelijke, vrouwelijk en onzijdige lidwoorden onderscheiden
De(n)/ne(n) – mannelijk De/een– vrouwelijk Het/e(en) - onzijdig
Bijlage II PowerPoint van lessen
Les 1: Verengelsing van het Nederlands
Dia 2
Dia 4
Dia 6
Dia 8
Les 2: “hun hebben”, mag dat?
Dia 1
Dia 3
Dia 5
Dia 7