• No results found

Onderzoekscontext

In document Meertaligheid als realiteit op school (pagina 44-47)

3. Samenvatting van de literatuurstudie

3.1 Onderzoekscontext

3.1.1 Meertaligheid

In de wetenschappelijke literatuur zijn verschillende definities van meertaligheid terug te vinden (zie ook Gielen & Isci, 2015). Van den Branden (2010, p.170) definieert meertaligheid als volgt:

“Individuen worden meertalig genoemd als ze de competentie hebben om meer dan één taal te begrijpen en te produceren (dat kan op verschillende niveaus, dus niet alle talen hoeven even sterk verworven te zijn), of als zij van meerdere talen regelmatig gebruik maken.” We hanteren deze definitie wanneer we in deze literatuurstudie over ‘meertalige leerlingen’ spreken.

3.1.2 GOK/SES-lestijden: een overzicht

In 1991 ontstond het Onderwijsvoorrangsbeleid Migranten (OVB) om de integratie en het onderwijssucces van allochtone leerlingen te verhogen. Scholen die aanspraak maakten op extra middelen, moesten inhoudelijk werken op specifieke actieterreinen. Er werden thema’s bepaald waarbinnen doelstellingen gekozen konden worden. Aangepast taalonderwijs was bijvoorbeeld één van die thema’s, naast preventie en remediëring van leermoeilijkheden, verbetering van relatie ouders, buurt en school, betere afstemming van werking op culturele achtergrond van de leerlingen.

Dit OVB evolueerde in 1994 tot een doelgroepenbeleid, waarbij de financiering werd gebaseerd op de proportionele aanwezigheid van bepaalde leerlingen in scholen, namelijk kansarme allochtone leerlingen. Het OVB werd toen ook uitgebreid met het project Zorgverbreding (ZVB), dat de onderwijskansen van leerbedreigde autochtone leerlingen in het lager onderwijs wenste te verhogen. Het OVB en het ZVB werden in 2001 geïntegreerd in het Gelijke Onderwijskansenbeleid (GOK), dat decretaal werd vastgelegd in het jaar daarop. Het GOK-beleid bestaat uit verschillende onderdelen, zoals geïllustreerd in onderstaande figuur 1.1.

Meertaligheid Als Realiteit op School (MARS)

Onderzoek in opdracht van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming Figuur 3.1: Onderdelen van het beleid voor Gelijke Onderwijskansen (GOK)

Binnen het vierde luik, het Geïntegreerd ondersteuningsaanbod, worden vijf gelijkekansenindicatoren of GOK-indicatoren bepaald:

1) Het gezin leeft van een vervangingsinkomen

2) De leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

3) De ouders behoren tot de trekkende bevolking;

4) De moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs;

5) De taal die gebruikt wordt voor de gangbare communicatie in het gezin is niet het Nederlands.

Op basis van deze gegevens, konden scholen voor een periode van drie schooljaren (of GOK-cyclus) aanvullende lestijden of extra uren-leraar krijgen, voor zover ze aan bepaalde voorwaarden voldeden.

In 2006 worden de indicatoren bijgestuurd. Er wordt een verschillend gewicht toegekend aan verschillende indicatoren en de indicator thuistaal wordt als volgt bijgevijld:

‘De taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met vader, moeder, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt. Verschillende broers en zussen worden steeds als één gezinslid beschouwd’.

Inschrijvings-recht

Commissie

Leerlingen-rechten Lokale Overleg-platforms Geïntegreerd

Ondersteunings

aanbod

Meertaligheid Als Realiteit op School (MARS)

Onderzoek in opdracht van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming

In 2011 komt er een nieuw decreet betreffende het inschrijvingsrecht. Voor het inschrijvingsrecht valt het taalcriterium weg, maar voor het geïntegreerd ondersteuningsaanbod blijft die wel behouden. In 2012 komt er een nieuw omkaderingssysteem in het basisonderwijs. Met dit nieuw omkaderingssysteem krijgen scholen SES-lestijden in plaats van een apart geïntegreerd ondersteuningsaanbod. In het geïntegreerd ondersteuningsaanbod kreeg een school extra lesuren of leraarsuren op basis van de leerlingen in de school die beantwoorden aan een of meer gelijkekansenindicatoren. De SES-lestijden worden toegekend op basis van de sociaaleconomische status van leerlingen en maken integraal deel uit van de omkadering. Om die sociaaleconomische status van leerlingen te vatten, maakt men gebruik van volgende indicatoren voor het basisonderwijs:

• Thuistaal van de leerling

• Het ontvangen van een schooltoelage

• Het hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder

Voor het secundair onderwijs worden dezelfde indicatoren gebruikt, aangevuld met nog twee extra.

Dit zijn de indicatoren van het oude systeem, dat in het SO evenwel nog van kracht is.

• De leerling wordt tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen

• De ouders behoren tot de trekkende bevolking

Eén van de verschillen tussen het vroegere systeem van de GOK-lestijden en de SES-lestijden is dat de indicator ‘thuistaal niet-Nederlands’ een volwaardige indicator is geworden. Deze SES-indicator wordt gedefinieerd als:

‘De taal die de leerling in het gezin spreekt en die verschilt van de onderwijstaal : daaronder wordt de taal verstaan die de leerling meestal spreekt met moeder, vader of broers en zussen. De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal, indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid de onderwijstaal spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd.’

De drie indicatoren gebruikt in het basisonderwijs voor de omkadering, zijn dezelfde als voor de berekening van het werkingsbudget. Het werkingsbudget heeft echter nog een vierde indicator, namelijk het kenmerk buurt.

Bij de inschrijving worden aan de ouders van de leerling dus een aantal indicatoren bevraagd.

Sommigen worden gebruikt voor het bepalen van het werkingsbudget, andere voor de omkadering (SES-lestijden). Het MARS-onderzoek focust zich enkel op de indicator thuistaal, zoals die nu gemeten wordt.

Het behoort niet tot de opdracht van dit onderzoek om uitspraken te doen over de kwaliteit van het financieringssysteem in zijn geheel. Op 25 juni 2015 verscheen het eindrapport van de KU Leuven die een analyse uitvoerden van het nieuwe financieringsmechanisme voor de werkingsmiddelen van scholen. Die studie evalueert de verdeling en de aanwending van de werkingsmiddelen aan scholen

Meertaligheid Als Realiteit op School (MARS)

Onderzoek in opdracht van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming

(Groenez, Juchtmans, Smet, & Stevens, 2015). Het volledige eindrapport kan geraadpleegd worden via deze link:

https://hiva.kuleuven.be/nl/nieuws/docs-bij-nieuwsitems/Analyse-nieuwe-financieringsmechanisme-werkingsmiddelen-scholen

In document Meertaligheid als realiteit op school (pagina 44-47)