• No results found

ONDERWERPEN VAN REGULERING: AANTASTING SLECHT- SLECHT-DOORLATENDE EIGENSCHAPPEN VAN BODEMLAGEN

DOORLATENDE EIGENSCHAPPEN VAN BODEMLAGEN HOOFDSTUK 11: UITVOERBAARHEID EN HANDHAAFBAARHEID

HOOFDSTUK 10: ONDERWERPEN VAN REGULERING: AANTASTING SLECHT- SLECHT-DOORLATENDE EIGENSCHAPPEN VAN BODEMLAGEN

10.1 Algemeen

Zoals eerder uiteengezet, is de bodem in het Zuid-Hollandse rivieren- en veenweidegebied sterk slecht-doorlatend.

Deze slechte-doorlaatbaarheid vormt een essentiële factor voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Door vernietiging of aantasting van de slecht-doorlatende eigenschappen van de bodem kunnen verontreinigingen in of vanaf de bodem eenvoudig in het grondwater terecht komen.

De slechte-doorlaatbaarheid komt steeds meer onder druk te staan door de intensivering van het gebruik van de ondergrond. Daarin worden steeds meer kabels en leidingen aangelegd ten behoeve van de energie- en informatievoorziening. Ook bodemenergie, een duurzame vorm van energieopwekking, kan een gevaar opleveren voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.

De Pmv 2021 voorziet in een regeling waarmee de aantasting van de slecht-doorlatende eigenschappen van de bodem in grondwaterbeschermingsgebieden moet worden tegengegaan.

10.2 Regeling voor ingrepen: algemeen

In principe is elke ingreep in of aan de bodem die de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen kan aantasten in een grondwaterbeschermingsgebied gereguleerd. Van een aantasting is sprake wanneer de doorlatendheid na de ingreep groter is dan voor de ingreep. Van een dergelijke aantasting kan geen sprake zijn wanneer een slecht-doorlatende laag in de bodem niet aanwezig is, zoals in het duingebied.

De regels voor ingrepen hebben betrekking op alle milieubeschermingsgebieden voor grondwater en zowel vor ingrepen in inrichtingen als daarbuiten.

Een ingreep in of aan de bodem is verboden in een waterwingebied en een grondwaterbeschermingszone behoudens ontheffing. Een ingreep in of aan de bodem in een boringsvrije zone of een gebied voor aanvullende strategische voorraden is verboden, tenzij een aan die ingreep voorafgaande melding is gedaan en een pakket aan voorschriften in acht wordt genomen.

In de Pmv gold een verbod grond te roeren of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uit te voeren dieper dan 2,5 meter onder het maaiveld, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht-doorlatende bodemlagen aantasten of kunnen aantasten. Ook ingrepen op minder dan 2,5 meter onder het maaiveld kan de beschermende werking van de bodem aantasten. Daarom is het verbod in deze zin uitgebreid.

Onder een ingreep in of aan de bodem die de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen kan aantasten vallen veel activiteiten.

Een aantal ingrepen is met zoveel woorden genoemd. Gedacht kan worden aan een gestuurde boring en de uitvoering van een sondering. Met de uitvoering van een sondering wordt de stabiliteit van de bodem verkend. Dit vindt plaats door een ijzeren staaf.

Verder kan worden gedacht aan een palenmatras. Een dergelijk matras is gefundeerd op gladde palen. De toepassing van gladde palen valt op zicht niet onder een ingreep in of aan de bodem. Dat ligt dus anders voor een palenmatras. Dat houdt verband met het volgende. Een palenmatras wordt nogal eens geplaatst ter ondersteuning van bijvoorbeeld een weg of een rotonde. Met een palenmatras worden verzakkingen tegengegaan. Bij een reconstructie van de weg of de rotonde of bij aanleg van kabels of leidingen zitten de palen van het matras niet zelden in de weg. Palen worden dan vaak verwijderd. Het verwijderen van die palen kan de slecht-doorlatende eigenschappen aantasten. Dit moet worden voorkomen. Invloed moet kunnen worden uitgeoefend op constructie en plaatsing van het palenmatras. De aanleg van een palenmatras kan dan ook alleen plaatsvinden op basis van een voorafgaande beoordeling van de risico’s via een te verlenen ontheffing.

Het verbod een ingreep aan of in de bodem te verrichten die de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen kan aantasten, is niet van toepassing op een ingreep ten behoeve van bijvoorbeeld de aanleg of instandhouding van een openbaar riool, een kabel of een leiding mits het riool, de kabel of leiding wat betreft een waterwingebied niet

dieper is gelegen dan 2,5 meter onder het maaiveld. Deze uitzondering houdt verband met het openbaar belang van een goede afvalwaterafvoer, de energie- of informatievoorziening etc.

Voornoemd verbod is wat betreft grondwaterbeschermingszones, boringsvrije zones en gebieden voor aanvullende strategische voorraden niet van toepassing op de aanleg of instandhouding van werken niet dieper gelegen dan 5 meter onder het maaiveld.

Daarnaast is het verbod niet van toepassing op een gladde heipaal niet bestemd voor de fundering van een palenmatras. Een gladde heipaal tast de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen niet aan. Het veranderen of verwijderen van een gladde heipaal is wel verboden, behoudens ontheffing. Door zo’n verandering of verwijdering kunnen de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen worden aangetast.

Het verbod een ingreep in of aan de bodem te verrichten die de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen kan aantasten is evenmin van toepassing op de plaatsing van een zogenaamde aardpen. Met een dergelijke pen worden elektrische apparaten geaard. Een aardpen in de bodem veroorzaakt geen risico’s van bodemverontreiniging.

Het verbod een ingreep in of aan de bodem te verrichten die de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen kan aantasten is evenmin van toepassing op het grondwaterbeheer waarvoor door gedeputeerde staten een Waterwetvergunning is verleend.181 Ook is het verbod niet van toepassing op een ingreep ten behoeve van wettelijk voorgeschreven of toegestane saneringen van de bodem. Achtergrond van deze uitzonderingen is het uitgangspunt dat provinciale beoordeling van de risico’s voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning en het beperken van die risico’s plaatsvindt in het kader van de Waterwet en de Wet bodembescherming. Voor zover die beoordeling plaatsvindt door anderen is het ingreepverbod wel van toepassing.

10.3 Specifieke onderwerpen

Mijnbouwactiviteiten

Mijnbouwactiviteiten zijn in waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones, boringsvrije zones en gebieden voor algemene strategische voorraden niet toegestaan. Van dit verbod kan geen ontheffing worden verleend. Het verbod is niet van toepassing op een mijnbouwactiviteit waarvoor op het moment van inwerkingtreding van deze verordening een mijnbouwvergunning is verleend.

Een mijnbouwactiviteit is een activiteit die onder de Mijnbouwwet valt. Onder een mijnbouwactiviteit vallen diverse activiteiten, zoals de winning van fossiele energie of aardwarmte, maar ook de opslag van koolstofdioxide.

De Mijnbouwwet is van toepassing op delfstoffen aanwezig op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem en op aardwarmte aanwezig op een diepte van meer dan 500 meter.182 Indien niet aan deze ‘diepte-eis’ wordt voldaan, dan is geen sprake van een mijnbouwactiviteit en zijn de andere regels van de Pmv 2021 van toepassing.

Kunstmatige gaten waaronder boringen

Een aanbrengen van een gat (kunstmatig gat) vormt een inherente aantasting van de slecht-doorlatende eigenschappen van een bodemlaag. Eventuele verontreinigingen kunnen eenvoudig doordringen in de watervoerende lagen van een grondwaterbeschermingsgebied. Daarom is de aanleg of verandering van een gat, om welke reden dan ook, in beginsel niet toegestaan. Van dit verbod kan ontheffing worden verleend. Aan deze ontheffing zullen voorschriften worden verbonden ter beteugeling van het gevaar van een aantasting van de slecht-doorlatende eigenschappen van een bodemlaag.

In de Pmv 2021 zijn aanvullende eisen aan de wel toegestane aanleg van gaten gesteld. Voorgeschreven is dat:

a. bij een eventuele ingreep in de bodem, de doorlaatbaarheid van de bodem niet groter mag zijn dan daarvoor;

b. voorzieningen moeten worden getroffen teneinde te voorkomen dat verontreinigende stoffen via het aangebrachte gat in de bodem terecht kunnen komen;

c. na beëindiging van de aanleg het ontstane gat volledig wordt afgesloten.

181 Artikel 6.4, eerste lid, Waterwet.

182 Artikel 2 Mijnbouwwet.

Voor het mechanisch boren gelden rijksregels.183 De gestelde rijksregels gaan over de vakbekwaamheid van degenen die de boringen uitvoeren.

Ontgrondingen

Onder een ontgronding in de zin van de Ontgrondingenwet wordt verstaan een werkzaamheid aan of in de hoogteligging van een terrein. Onder een ontgronding valt onder meer de winning van zand, grind of klei, en het baggeren. De Ontgrondingenwet heeft een doelmatige afweging van de verschillende bij ontgrondingen betrokken belangen ten doel. Door ontgrondingen kunnen velerlei belangen worden geschaad. Gedacht is onder meer aan de drinkwatervoorziening.184 De Ontgrondingenwet heeft daarmee ook betrekking op de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Een regeling in de Pmv 2021 is om die redenen niet nodig.

183 Op grond van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit.

184 TK 1960-1961, 6338, nr. 3, p. 5.