• No results found

ONDERAFDELING 7 O NDERMODULE VALUTARISICO

In document NL NL (pagina 192-199)

HOOFDSTUK I A LGEMENE BEPALINGEN

ONDERAFDELING 7 O NDERMODULE VALUTARISICO

Artikel 188

1. Het kapitaalvereiste voor valutarisico als bedoeld in punt e) van de tweede alinea van artikel 105, lid 5, van Richtlijn 2009/138/EG is gelijk aan de som van de kapitaalvereisten voor valutarisico voor elke buitenlandse valuta. Beleggingen in aandelen van type 1 als bedoeld in artikel 168, lid 2, en aandelen van type 2 als bedoeld in artikel 168, lid 3, die noteren aan aandelenbeurzen welke met verschillende valuta werken, worden geacht gevoelig te zijn voor de valuta van hun hoofdnotering. Niet genoteerde aandelen van type 2 als bedoeld in artikel 168, lid 3, worden geacht gevoelig te zijn voor de valuta van het land waarin de emittent zijn hoofdactiviteiten heeft. Onroerend goed wordt geacht gevoelig te zijn voor de valuta van het land waarin het gelegen is.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder buitenlandse valuta verstaan, valuta behalve de valuta die gebruikt wordt voor de opstelling van de financiële overzichten van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming ('de lokale valuta').

2. Voor elke buitenlandse valuta is het kapitaalvereiste voor valutarisico gelijk aan het hoogste van de volgende kapitaalvereisten:

(a) het kapitaalvereiste voor het risico van een stijging in waarde van de buitenlandse valuta tegenover de lokale valuta;

(b) het kapitaalvereiste voor het risico van een daling in waarde van de buitenlandse valuta tegenover de lokale valuta.

3. Het kapitaalvereiste voor het risico van een stijging in waarde van een buitenlandse valuta tegenover de lokale valuta is gelijk aan het verlies aan kernvermogen als gevolg van een onmiddellijke stijging met 25 % van de waarde van de buitenlandse valuta tegenover de lokale valuta.

4. Het kapitaalvereiste voor het risico van een daling in waarde van een buitenlandse valuta tegenover de lokale valuta is gelijk aan het verlies aan kernvermogen als gevolg van een onmiddellijke daling met 25 % van de waarde van de buitenlandse valuta tegenover de lokale valuta.

5. Voor valuta die aan de euro gekoppeld zijn, kan de factor van 25 % als bedoeld in de leden 3 en 4 van dit artikel aangepast worden overeenkomstig de uitvoeringshandeling die wordt aangenomen ingevolge punt d) van artikel 109 bis, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de koppelingsregeling zorgt ervoor dat indien er zich extreme gebeurtenissen op de markt voordoen, de relatieve veranderingen in de wisselkoers over een periode van één jaar niet groter zijn dan de relatieve aanpassingen aan de factor van 25% die overeenstemmen met de betrouwbaarheidsgraad als vastgesteld in artikel 101, lid 3, van Richtlijn 2009/138/EG;

(b) aan één van de volgende criteria is voldaan:

i) de valuta neemt deel aan het Europeeswisselkoersmechanisme (WKM II);

ii) er bestaat een besluit van de Raad waarin de koppelingsregelingen tussen deze valuta en de euro worden erkend;

iii) de koppelingsregeling is ingesteld bij de wet van het land tot vaststelling van de valuta van het land.

Voor de toepassing van punt a) worden de financiële middelen van de partijen die de koppeling garanderen in aanmerking genomen.

6. Voor wat betreft de impact van een stijging of een daling in waarde van een buitenlandse valuta tegenover de lokale valuta op de waarde van deelnemingen als bepaald in artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG in financiële en kredietinstellingen wordt alleen de waarde in aanmerking genomen van deelnemingen die niet van het eigen vermogen worden afgetrokken ingevolge artikel 68 van deze verordening. Het van het eigen vermogen afgetrokken deel wordt alleen in aanmerking genomen voor zover daardoor het kernvermogen toeneemt.

7. Indien de hoogste van de kapitaalvereisten als bedoeld in de punten a) en b) van lid 2

overeenstemming met artikel 206, lid 2, niet op hetzelfde scenario zijn gebaseerd, is het kapitaalvereiste voor valutarisico van een gegeven valuta het kapitaalvereiste als bedoeld in de punten a) of b) van lid 2 waarvoor het onderliggende scenario in het hoogste overeenkomstige kapitaalvereiste als berekend in overeenstemming met artikel 206, lid 2 resulteert.

AFDELING6

1. Het kapitaalvereiste voor het tegenpartijkredietrisico is gelijk aan het volgende:

2

def SCR SCR SCR SCR

SCR = + ⋅ ⋅ +⋅

waarbij:

(a) SCRdef,1 staat voor het kapitaalvereiste voor tegenpartijkredietrisico van blootstellingen van type 1 als vastgesteld in lid 2;

(b) SCRdef,2 staat voor het kapitaalvereiste voor tegenpartijkredietrisico van blootstellingen van type 2 als vastgesteld in lid 3;

2. Blootstellingen van type 1 bestaan uit blootstellingen met betrekking tot het volgende:

(a) risicolimiteringsovereenkomsten inclusief herverzekeringsregelingen, special purpose vehicles, verzekeringssecuritisaties en derivaten;

(b) kasmiddelen als gedefinieerd in artikel 6, punt F, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad14;

(c) deposito's bij cederende ondernemingen, indien het aantal singlenameblootstellingen niet meer bedraagt dan 15;

(d) door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming ontvangen toezeggingen die opgevraagd maar niet-gestort zijn, indien het aantal singlenameblootstellingen niet meer bedraagt dan 15, inclusief opgevraagd maar niet-gestort gewoon aandelenkapitaal en opgevraagde maar niet-gestorte preferente aandelen, opgevraagde maar niet-gestorte juridisch bindende toezeggingen om in te schrijven op en te betalen voor achtergestelde passiva, opgevraagd maar niet-gestort startkapitaal, bijdragen van leden of het daaraan gelijk te stellen kernvermogensbestanddeel voor onderlinge waarborgmaatschappijen of onderlinge verzekeringsmaatschappijen, opgevraagde maar niet-gestorte garanties, opgevraagde maar niet-betaalde kredietbrieven, opgevraagde maar niet-gestorte suppletiebijdragen die onderlinge waarborgmaatschappijen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen van hun leden kunnen eisen;

14 Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de

(e) juridisch bindende toezeggingen die de onderneming heeft verstrekt of geregeld en die betalingsverplichtingen kunnen creëren afhankelijk van de kredietwaardigheid of het verzuim van een tegenpartij inclusief garanties, kredietbrieven en zachte garanties die de onderneming heeft verstrekt.

3. Blootstellingen van type 2 bestaan uit alle kredietblootstellingen waarvoor de ondermodule spreadrisico niet geldt en die geen blootstellingen van type 1 zijn, inclusief het volgende:

(a) vorderingen op intermediairs;

(b) debiteuren van verzekeringnemers;

(c) hypotheekleningen die aan de vereisten in artikel 191, leden 2 tot 13, voldoen;

(d) deposito's bij cederende ondernemingen, indien het aantal singlenameblootstellingen meer bedraagt dan 15;

(e) door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming ontvangen toezeggingen die opgevraagd maar niet-gestort zijn, als bedoeld in lid 2, onder d), indien het aantal singlenameblootstellingen meer bedraagt dan 15.

4. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen kunnen, ongeacht het aantal singlenameblootstellingen, naar goeddunken alle blootstellingen als bedoeld in de punten d) en e) van lid 3 als blootstellingen van type 1 beschouwen.

5. Indien een kredietbrief, een garantie of een gelijkwaardige risicolimiteringstechniek is verstrekt om een blootstelling volledig te dekken en deze risicolimiteringstechniek aan de vereisten van de artikelen 209 tot 215 voldoet, kan voor de beoordeling van het aantal singlenameblootstellingen de verstrekker van die kredietbrief, garantie of gelijkwaardige risicolimiteringstechniek als de tegenpartij van de gedekte blootstelling worden beschouwd.

6. De module tegenpartijkredietrisico geldt niet voor de volgende kredietrisico's:

(a) het door een kredietderivaat gecedeerde kredietrisico;

(b) het kredietrisico van uitgifte van schuldtitels door special purpose vehicles, al dan niet als gedefinieerd in artikel 13, lid 26, van Richtlijn 2009/138/EG;

(c) het verzekeringstechnisch risico van krediet en borgtochtverzekering of -herverzekering als bedoeld in de branches 9, 21 en 28 van bijlage I van deze verordening;

(d) het kredietrisico van hypotheekleningen die niet aan de vereisten in artikel 191, leden 2 tot 9, voldoen.

7. Beleggingsgaranties betreffende verzekeringsovereenkomsten die door een derde aan verzekeringnemers worden verstrekt en waarvoor de verzekerings- of herverzekeringsonderneming aansprakelijk zou zijn mocht de derde in verzuim blijven, worden als derivaten behandeld in de module tegenpartijkredietrisico.

Artikel 190

Singlenameblootstellingen

1. Het kapitaalvereiste voor tegenpartijkredietrisico wordt berekend op basis van singlenameblootstellingen. Met het oog daarop worden blootstellingen aan

2. De verzekerings- of herverzekeringsonderneming kan blootstellingen die tot verschillende leden van dezelfde wettelijke of contractuele poolingregeling behoren als verschillende singlenameblootstellingen beschouwen indien de kans op wanbetaling van de singlenameblootstelling wordt berekend overeenkomstig artikel 199 en het verlies bij wanbetaling wordt berekend overeenkomstig artikel 193 als het een poolblootstelling van type A betreft, overeenkomstig artikel 194 als het een poolblootstelling van type B betreft en overeenkomstig artikel 195 als het een poolblootstelling van type C betreft. Anderzijds worden blootstellingen aan ondernemingen die tot dezelfde poolingregeling behoren als een singlenameblootstelling behandeld.

Artikel 191 Hypotheekleningen

1. Retailleningen die gedekt worden door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed (hypotheekleningen) worden uit hoofde van het tegenpartijkredietrisico als blootstellingen van type 2 behandeld mits aan de vereisten in de leden 2 tot 13 is voldaan.

2. De blootstelling heeft betrekking op een natuurlijk persoon of natuurlijke personen dan wel op een kleine of middelgrote onderneming.

3. De blootstelling is één van een significant aantal blootstellingen met soortgelijke kenmerken zodat de risico's die aan dergelijke leningen verbonden zijn substantieel worden beperkt.

4. Het totale bedrag dat door de tegenpartij of een andere verbonden derde aan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming en, in voorkomend geval, aan alle verbonden ondernemingen in de zin van artikel 212, lid 1, onder b, en lid 2 van Richtlijn 2009/138/EG verschuldigd is, inclusief elke noodlijdende blootstelling, bedraagt voor zover de verzekerings- of herverzekeringsonderneming bekend niet meer dan 1 miljoen EUR. De verzekerings- of herverzekeringsonderneming doet redelijke stappen om deze kennis te verwerven.

5. Het niet-zakelijk onroerend goed wordt of zal door de eigenaar worden bewoond of verhuurd.

6. De waarde van het onroerend goed hangt niet materieel van de kredietkwaliteit van de kredietnemer af.

7. Het risico van de kredietnemer hangt niet materieel van het rendement van het onderliggend onroerend goed, maar veeleer van de onderliggend capaciteit van de kredietnemer af om de schuld uit andere bronnen terug te betalen, en de terugbetaling van de faciliteit hangt bijgevolg niet materieel af van enige kasstroom die wordt gegenereerd door het onderliggend goed dat tot zekerheid dient. Voor die andere bronnen bepaalt de verzekerings- of herverzekeringsonderneming in het kader van haar kredietverleningsbeleid de maximale leningbedrag-inkomenratio en verkrijgt zij bij het verstrekken van de lening passend bewijs van het betrokken inkomen.

8. Alle volgende vereisten inzake rechtszekerheid moeten worden vervuld:

(a) een hypotheek of bezwaring is in alle bij de sluiting van de kredietovereenkomst betrokken rechtsgebieden afdwingbaar en is te gelegener tijd naar behoren geregistreerd;

(b) alle juridische vereisten voor de vestiging van het pandrecht zijn vervuld;

(c) de protectieovereenkomst en de juridische procedure die eraan ten grondslag ligt, stellen de verzekerings- of herverzekeringsonderneming in staat de waarde van de protectie binnen een redelijke termijn te realiseren.

9. Alle volgende vereisten inzake de controle van de waarde van onroerend goed en de waardering van onroerend goed worden vervuld:

(a) de verzekerings- of herverzekeringsonderneming controleert de waarde van het onroerend goed frequent en ten minste eenmaal om de drie jaar. De verzekerings- of herverzekeringsonderneming voert frequentere controles uit indien de marktomstandigheden significante veranderingen ondergaan;

(b) de waardering van het onroerend goed wordt gecontroleerd wanneer uit informatie waarover de verzekerings- of herverzekeringsonderneming beschikt, blijkt dat de waarde van het onroerend goed vermoedelijk materieel is gedaald in vergelijking met de algemene marktprijzen; de controle wordt uitgevoerd door een externe en onafhankelijke schatter die over de nodige kwalificaties, bekwaamheid en ervaring beschikt om een taxatie uit te voeren en geen enkele rol vervult in het kredietacceptatieproces.

10. Voor de toepassing van lid 9 kunnen verzekerings- of herverzekeringsondernemingen statistische methoden hanteren om de waarde van het onroerend goed te controleren en om na te gaan van welk onroerend goed de waarde moet worden bijgesteld.

11. De verzekerings- of herverzekeringsonderneming documenteert duidelijk de types van zakelijk onroerend goed die zij als zekerheid aanvaarden en hun leenbeleid in dat verband. De verzekerings- of herverzekeringsonderneming vereist dat de onafhankelijke taxateur van de marktwaarde van het onroerend goed, als bedoeld in artikel 198, lid 2, die marktwaarde transparant en duidelijk documenteert.

12. Bij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zijn procedures in werking om te controleren of het onroerend goed dat als kredietprotectie wordt geaccepteerd, voldoende is verzekerd tegen schaderisico.

13. De verzekerings- of herverzekeringsonderneming rapporteert alle volgende gegevens over verliezen als gevolg van hypotheekleningen aan de toezichthoudende autoriteit:

(a) de verliezen als gevolg van leningen die als blootstellingen van type 2 zijn ingedeeld overeenkomstig artikel 189, lid 3, in een gegeven jaar;

(b) de totale verliezen in een gegeven jaar.

14. De toezichthoudende autoriteiten publiceren jaarlijks op geaggregeerde basis de in lid 13, onder a) tot d), gespecificeerde gegevens, samen met, in voorkomend geval, historische gegevens. Een toezichthoudende autoriteit verstrekt op verzoek van een andere toezichthoudende autoriteit in een lidstaat, de EBA of de EIOPA aan die bevoegde autoriteit, de EBA of de EIOPAA meer gedetailleerde informatie over de stand van de markten voor niet-zakelijk onroerend goed in die lidstaat.

Artikel 192 Verlies bij wanbetaling

1. Het verlies bij wanbetaling op een singlenameblootstelling is gelijk aan de som van het verlies bij wanbetaling op elk van de blootstellingen aan tegenpartijen die tot de

aan tegenpartijen die tot de singlenameblootstelling behoren mits die passiva en blootstellingen bij wanbetaling van de tegenpartijen worden verrekend en mits met betrekking tot dat recht van verrekening de artikelen 209 en 210 worden nageleefd.

Verrekening is niet toegestaan als naar verwachting aan de passiva zal zijn voldaan alvorens de kredietblootstelling wordt gecleard.

2. Het verlies bij wanbetaling op een herverzekeringsregeling of een verzekeringssecuritisatie is gelijk aan het volgende:

( )

[

50% cov 50% ;0

]

max RE erables RM F Collateral

LGD= ⋅ + ⋅ re − ⋅

waarbij:

(a) Recoverables staat voor de beste schatting van de bedragen die op de herverzekeringsregeling of de verzekeringssecuritisatie en de overeenkomstige debiteuren kunnen worden verhaald;

(b) RMre staat voor het risicolimiteringseffect op het verzekeringstechnisch risico van de herverzekeringsregeling of de verzekeringssecuritisatie;

(c) Collateral staat voor de voor risico aangepaste waarde van de zekerheid met betrekking tot de herverzekeringsregeling of de verzekeringssecuritisatie;

(d) F staat voor een factor om rekening te houden met het economisch effect van de zekerheidsovereenkomst met betrekking tot de herverzekeringsregeling of de verzekeringssecuritisatie bij enige kredietgebeurtenis in verband met de tegenpartij.

Indien de herverzekeringsregeling gesloten is met een verzekerings- of herverzekeringsonderneming of een verzekerings- of herverzekeringsonderneming uit een derde land en 60 % of meer van de activa van die tegenpartij aan zekerheidsovereenkomsten zijn onderworpen, is het verlies bij wanbetaling gelijk aan het volgende:

( )

[

90% cov 50% ;0

]

max RE erables RM F Collateral

LGD= ⋅ + ⋅ re − ⋅

waarbij:

F' staat voor een factor om rekening te houden met het economisch effect van de zekerheidsovereenkomst met betrekking tot de herverzekeringsregeling of de verzekeringssecuritisatie bij een kredietgebeurtenis in verband met de tegenpartij.

3. Het verlies bij wanbetaling op een derivaat is gelijk aan het volgende:

) 0

; '

)

%(

90

max( Derivative RM F Collateral

LGD= + fin − ⋅

waarbij

(a) Derivative staat voor de waarde van het derivaat overeenkomstig artikel 75 van Richtlijn 2009/138/EG;

(b) RMfin staat voor het risicolimiteringseffect op het marktrisico van het derivaat;

(c) Collateral staat voor de voor risico aangepaste waarde van de zekerheid met betrekking tot het derivaat;

(d) F' staat voor een factor om rekening te houden met het economisch effect van de zekerheidsovereenkomst met betrekking tot het derivaat bij een kredietgebeurtenis in verband met de tegenpartij.

4. Het verlies bij wanbetaling op een hypotheeklening is gelijk aan het volgende:

(

80% ;0

)

maxLoan Mortgage

LGD= − ⋅

waarbij:

(a) Loan staat voor de waarde van de hypotheeklening overeenkomstig artikel 75 van Richtlijn 2009/138/EG;

(b) Mortgage staat voor de voor risico aangepaste waarde van de hypotheek.

5. Het verlies bij wanbetaling op een juridisch bindende toezegging als bedoeld in artikel 189, lid 2, onder e), van deze verordening is gelijk aan het verschil tussen de nominale waarde ervan en de waarde ervan overeenkomstig artikel 75 van Richtlijn 2009/138/EG.

6. Het verlies bij wanbetaling op kasmiddelen als gedefinieerd in artikel 6, punt F, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad, van een deposito bij een cederende onderneming, van een element als opgesomd in artikel 189, lid 2, onder d), of artikel 189, lid 3, onder e), van deze verordening, of een vordering op een intermediair of een debiteur van een verzekeringsnemer, alsmede enige andere niet elders in dit artikel opgesomde blootstelling is gelijk aan de waarde ervan overeenkomstig artikel 75 van Richtlijn 2009/138/EG.

Artikel 193

Verlies bij wanbetaling voor poolblootstellingen van type A

1. Voor poolblootstellingen van type A die de onderneming als afzonderlijke singlenameblootstellingen beschouwt overeenkomstig artikel 190, lid 2, waarbij de leden elk slechts voor hun deel van de verplichting waarvoor de poolingregeling geldt aansprakelijk zijn, wordt het verlies bij wanbetaling berekend overeenkomstig artikel 192.

Voor poolblootstellingen van type A die de onderneming als afzonderlijke singlenameblootstellingen beschouwt overeenkomstig artikel 190, lid 2, waarbij de leden elk voor het volledige bedrag van de verplichting waarvoor de poolingregeling geldt aansprakelijk zijn, wordt het overeenkomstig artikel 192 berekende verlies bij wanbetaling vermenigvuldigd met de risicodelingsfactor, berekend als volgt:

)

(b) i staat voor alle poolleden die binnen het toepassingsgebied vallen als bepaald in artikel 2 van Richtlijn 2009/138/EC en j staat voor alle poolleden die buiten het toepassingsgebied vallen van artikel 2 van die richtlijn;

(c) P=

jPj ;

(d) P staat voor het aandeel in het totale risico van de poolingregeling dat door j poollid j voor zijn rekening wordt genomen;

In document NL NL (pagina 192-199)