dochter, aangedaan, de vonk in de brandstof. De aanslag op graaf Floris werd beraamd,
volvoerd. ‘Woerden fel’ is een der meeste verbitterden; hij rukt den graaf den valk
van de vuist en roept hem toe, ‘dat zijn hooge sprongen uit zijn en hij hen niet langer
ringelooren zal.’ Maar het doel der verbonden edelen wordt niet bereikt. Zij kunnen
Floris dooden, zij kunnen den stroom des tijds, den loop der geschiedenis, niet keeren.
Een' tijd lang kunnen zij nog groote verwarring teweegbrengen, maar Wolfert van
Borselen heerscht met ijzeren hand. Jan II zet het werk zijner voorgangers in Holland
met kracht en wijsheid door, en Willem III - Willem de goede - ziet de vruchten
rijpen van het zaad, door Willem II en Floris V gezaaid en gedrenkt met hun bloed.
Graaf Jan II had Woerden in leen gegeven aan zijn' broeder, Guy van Henegouwen.
Maar de toenmalige bisschop van Utrecht, Willem, een zoon uit het strijdlustige huis
van Mechelen, die zelf liever het zwaard dan den kromstaf voerde, was de man niet,
om de oude aanspraken van het Sticht op Woerden te vergeten. Het land van Woerden
werd afgeloopen, de verbitterde
krijg werd met afwisselend geluk gevoerd. Het kwam op een veld, de Hoogewoerd
genaamd, tot een' beslissenden slag. ‘Ellick dede sijn beste’ zegt Arent toe Bocop.
‘De bisschop zat in zijn harnas op een' schoonen, vluggen hengst, en zette zoo
tweemaal door zijn vijanden heen, ongewond.’ Toen werd hij van zijn paard ter aarde
geslagen en stierf in zijn harnas ‘op sinte Mertens Scuddecorfdach anno 1301’. Na
zijn' dood werd Guy van Henegouwen bisschop en hield Woerden zoolang hij leefde.
Toen keerden stad en land tot de grafelijkheid van Holland terug. Herhaalde pogingen
om Woerden weer aan het Sticht te brengen, mislukten. Vooral in 1374 had de stad
een zwaar beleg te doorstaan. Stad en kasteel behoorden in 't begin der 15
deeeuw
aan den verkoren bisschop van Luik. Een afstammeling uit het oude geslacht van
Woerden, Heer Jan van Vliet, ruimde hem met vergif uit den weg. In den geweldigen
strijd, dien Jacoba van Beijeren met haar' oom Jan van Beijeren en haar' neef Filips
van Bourgondië had te strijden, wist Woerden een tractaat van onzijdigheid te sluiten.
Niettemin moest er gewaakt worden, want herhaaldelijk liepen geruchten, dat de
Gelderschen volk in Woerden hadden geworpen en met plundering dreigden. In 1433
werd de zoen tusschen Jacoba en Hertog Filips getroffen, in Oct. 1436 stierf zij, en
de strijd was beslist, 't Is mij daarom niet duidelijk, waarom, naar 't verhaal van een'
ouden schrijver, door vele lateren overgenomen, hertog Filips haar in 1441 veroveren
moest. In den oorlog met de ‘oosterlingen’, - de handelssteden aan de Oostzee, - in
1439, toen de Hollandsche en Zeeuwsche schepen ‘den bezem in de mast’ voerden,
had stad en land van Woerden één schip geleverd. Toen erkende zij dus Filips
heerschappij, en dat zij betrokken is geweest in de hevige onlusten, die in Amsterdam
en Leiden uitbraken, is mij nergens gebleken. Trouwens, die begonnen ook eerst in
1443. Wij laten dus voorloopig deze inneming maar van de lijst der krijgsrampen,
die zij heeft te verduren gehad. Zeker is het, dat zij bij de laatste wanhopige worsteling
der Hoekschen, in 1488, door den wakkeren Jan van Montfoort overrompeld en
genomen werd.
Hij hield het er twee jaren, maar eindelijk was Maximiliaan van Oostenrijk hem te
sterk. Hertog van Albrecht van Saxen, dezelfde dien wij ook bij Beverwijk hebben
aangetroffen, hernam haar 1490. Die van Utrecht bleven het omliggende land met
strooptogten kwellen. Zekere Jan Boeijen vooral met zijn gezellen roofde er dagelijks
vee, en perste die van Woerden rantsoenen af. Die van Gouda deden er groote schade
in 1509 door het sluiten eener sluis. De Gelderschen bedreigden haar in 1517, zoodat
bevel kwam, alle boomgaarden en ‘ruijchten’ om de stad uit te roeijen.
Zoo had de grensvesting ruim haar deel in de rampen van den grensoorlog, die
onophoudelijk onze gewesten teisterde. De tijden veranderden, een grootscher strijd
werd aanvaard, waarbij al die nietige twisten vergeten zouden worden. Ook Woerden
had van Spaanschen moedwil te lijden. Jacobus Hegius van Amersfoort verhaalt aan
zijn' vriend en neef Albertus Boll te Utrecht, dat gisteren (d.i. 15 Nov. 1571) een
braaf man bij de poort van Woerden was doorstoken. De stad Woerden koos in 1572
partij voor den prins van Oranje. Maar zij was van te groot belang, dan dat er geen
ernstige pogingen gedaan zouden worden, om haar weer aan 's konings zij te brengen.
Na ijverige conferentiën met de Staten van Utrecht kwam de Markgraaf van Megen
zich met een Spaansch leger neerslaan voor de muren, en het lot van Zutfen en
Naarden bedreigde ook Woerden. Het beleg was lang en streng, broodsgebrek en
geldgebrek begonnen te heerschen. Gelukkig bragt de hoog gezwollen Rijn er een'
ongekenden overvloed van visch, en in den geldnood werd door het slaan van eene
tinnen noodmunt voorzien. De stad hield het uit, het beleg werd opgebroken. - Minder
gelukkig was Woerden bijna een eeuw later. De Franschen waren in 1672 tot in het
hart der Vereenigde Provinciën doorgedrongen en hadden Utrecht bezet. Woerden
had hun de poorten geopend en s a u v e g a r d e gekregen, 't Ontving Fransch
garnizoen en werd door allerlei requisitiën jammerlijk uitgeput. De bedehuizen der
Lutherschen en Remonstranten werden tot hooischuren ingerigt, het
schoone stadhuis ‘door hun vuil verontreinigd’. En toen de prins van Oranje een'
aanslag op Woerden beproefde, werd op den toren der groote kerk een vuur ontstoken,
dat hulp uit Utrecht moest ontbieden, maar de spits in brand stak. Brandende balken
vielen op het kerkdak, en het oude gebouw, dat vier eeuwen had gestaan, werd door
het vuur vernield. Eindelijk werd de stad 9 Nov. 1673 van de Franschen verlost, maar
niet, dan nadat de uitgeputte burgerij nog een oorlogsschatting van 15000 gulden
had moeten opbrengen. Sints dreigde haar nog meer dan eens brandgevaar. In 1794
hielden Pruisische troepen, in de Remonstrantsche kerk gelegerd, zoo roekeloos met
de brandstoffen huis, dat de kerk zelve verbrandde en de Roomsche kerk met een
groot aantal huizen alleen door de uiterste krachtsinspanning behouden kon worden.
In April 1798 redde de kloeke moed van eenige artilleristen en burgers de stad van
een onheil, als weinig jaren later Leiden zou treffen. Een artilleriemagazijn stond in
vlam, onmiddelijk daarbij stond een kruithuis, dat 180000 pond buskruit bevatte.
Met verachting van alle gevaar wisten de wakkere mannen den vuurgloed nog juist
bij tijds te bedwingen. En in 1813 kwam de ramp van Woerden, die nog niet vergeten
is! Het volk van Nederland stond op uit zijn vernedering, overal woei de driekleur
en de oranjevlag weer uit, maar Molitor lag nog met zijn legercorps in Utrecht. De
generaal de Jonge ondernam en volvoerde een' aanslag op Woerden. Was het, zooals
sommigen mompelden, verraad? Was het onbekwaamheid of onachtzaamheid? De
noodigste voorzorg werd verzuimd. Molitor zond zijn vreeselijke ‘pupillen’ naar
Woerden, 't Was een uitkomst voor Utrecht, dat met plundering werd bedreigd, maar
bijna zonder slag of stoot waren de Franschen weer in Woerden, - en wat ellende
hebben zij over de arme stad gebragt! Alles werd geplunderd, lijfsieraden werden
den inwoners met geweld afgerukt, zij zelven gedwongen hun kisten en kasten te
openen, hun kostbaarheden aantewijzen en te helpen bij het inpakken en vervoeren
er van. Op allerlei wijze werden zij gekweld en mishandeld; zes en dertig personen,
waaronder de R.K. priester in de
In document
Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1 · dbnl
(pagina 88-92)