met nadruk werden teruggewezen. Maar tusschen 1594 en 1672 had in Opsterland
een gansche herschepping plaats gehad. Tal van ‘compagnieën’ hadden de hand aan
het werk geslagen, om de hooge veenen te ontginnen, en zoo wies de schamele
uitbuurt van de K o r t e z w a a g tot een volkrijk vlek, het nette en welvarende
Gorredijk, dat in zijn' naam, - dijk aan het g o o r of moeras, - nog de herinnering
aan zijn' nederigen oorsprong bewaart. 't Is nu een kruisbuurt. Aan weerskanten der
vaart strekt zich de lange reeks der knappe burgerwoningen uit, terwijl de groote
weg, die haar doorsnijdt, bebouwd is tot een ruime straat, waarin de deftige huizen
der dorpsautoriteiten hun hooge daken verheffen. Ook aan inrigtingen van nijverheid
ontbreekt het er niet. De Hervormden, Doopsgezinden en Israëlieten hebben er hun
bedehuizen. De beroemde Jodocus Heringa Ezn., hoogleeraar in de theologie te
Utrecht, werd er in 1765 geboren.
Bij het dorp Terwispel, dat landwaarts in ligt, is de veengraverij nog in vollen
gang. Maar het ligt wat ver, om het te bezoeken en ditmaal de werkzaamheden in de
veenen gade te slaan. De toren van Terwispel is anders lang genoeg te zien! Reeds
op grooten afstand van Gorredijk steekt hij op de ruime vlakte boven eenig houtgewas
uit, en als Gorredijk reeds lang achter den rug is, vertoont hij zich nog altijd terzijde
van den grooten weg, die in een' zeer wijden boog er om heen draait. Het welvarende
dorpje Lippenhuizen bezoeken wij evenmin. De weg er door heen zou ons verder
voeren naar het dorpje Hemrik, voorts, op eenigen afstand van de plaats waar vroeger
een oude kapel stond, gewijd aan den apostel der Friezen, den martelaar St.
Bonifacius, die bij zijn prediking den loop der Boorne volgde, naar Wijnjeterp, en
naar de bloeijende veenbuurt Bakkeveen, welligt het oude M i t z p e t e . Hier werd
in 1225 een kapel gesticht en eenige jaren later een uithof van het klooster
Mariëngaard bij Hallum. Hier moet omstreeks dien zelfden tijd een vrome kluizenaar
Dodo geleefd hebben. Naar men verhaalt, bewaarde voor eenige jaren een boer te
dezer plaatse een' gouden ring, met den naam
DODO, die gevonden was op de plek,
waar
de kapel eens gestaan heeft. In 1227 werd een diaken van Bakkeveen door de
Ommelanders vermoord. En hier zon de burgt hebben gestaan, die in twee jaren tijds
tweemaal gebouwd en geslecht werd. Op eenigen afstand van het dorp herinneren
de overblijfselen van verwoeste huisplaatsen nog aan den inval der Spanjaarden in
1582 en treft men ook nog, in tamelijk goeden staat, de schans aan, door Willem
Lodewijk opgeworpen. Van hier gaat men regts naar S i e g e r s w o l d e , links naar
D u u r s w o l d e , beiden niet ver van de grenzen der provincie gelegen en in hun
namen getuigenis dragend van voormaligen rijkdom in bosschen.
Al deze plaatsen. liggen op den. zuidelijksten der beide zandruggen, die Opsterland
van het N.O. naar het Z.W. doorsnijden, omtrent Bakkeveen zich met elkander
vereenigen en bij de Drenthsche en Groningsche heidevelden aansluiten. In de lage
vlakte, waardoor zij gescheiden zijn, stroomt een riviertje, dat, door het afloopend
water uit de hooge veenen gevoed, eerst onder den naam van 't K o n i n g s d i e p ,
later onder zijn' overouden naam de B o o r n e in honderd kronkelingen zijn' weg
vindt. Dit is de B u r d o , die reeds door Tacitus wordt genoemd.
Wij houden den grooten weg. Leidde die ons tot nog toe door onafzienbare
grasvelden heen, waar het oog vrijelijk ronddwalen kon, nu is het juist het
tegenovergestelde. 't Is hier een lange laan van eiken, en aan wederzij is het hakhout
zóó hoog opgeschoten, dat de blik overal als door een' groenen muur is beperkt. Dit
geeft wel beschutting tegen den scherpen wind en lommer in den zomer, maar op
heete dagen blijft de warmte er ook verstikkend hangen; geen frissche koelte verkwikt
hier het voorhoofd van den voetganger, en eentoonig is de lange weg, waar
naauwelijks een enkel uitzigt zich opent en de brug over het Koningsdiep nagenoeg
de eenige variatie is. Eentoonig is de weg, waar huis noch stulp is te vinden,
behoudens een enkel tolhuis en een daartegenover liggende herberg. Maar is de weg
eens ten einde, ruim wordt dan de moeite van den togt beloond. Want dan zijn wij
te B e e t s t e r z w a a g , en wat daar te zien en te genieten is, wèl weegt het op tegen
hetgeen wij tot nog toe
moesten missen. Plotseling opent zich weêr aan beide zijden een ruim verschiet, nu
zoo welkom. Wij, Nederlanders, zijn er aan gewoon. Wij moeten rondom ons kunnen
zien, of wij gevoelen ons beklemd. Vóór ons loopen ter regter zijde de uitgestrekte
lanen, die aan dezen kant Beetsterzwaag omringen, en wier hoogopgaand hout het
dorp nog voor ons oog verbergt. Ter linkerzijde is 't weer het onbegrensde vergezigt
over de lage landen, de Beetster maden heen, waar sints eenige jaren ook de
verveening begonnen is, waar de zwarte grond scherp tegen het vale groen der
In document
Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1 · dbnl
(pagina 136-139)