op verren afstand het oog tot zich trekt. Zijn wij langs de helling afgedaald, dan slaan
wij regts om, - de straatweg links leidt naar Brummen en zoo naar Arnhem. - Wij
betreden een' der beide groote wegen naar Deventer. De andere loopt aan gene zijde
der rivier, langs de welbekende herberg D e l a a t s t e s t u i v e r , niet ver van
Nederlandsch Mettray en over het dorpje Gorsel. Het begin van onzen weg levert
nog niet veel bezienswaardigs op. 't Is een laan van nog jong geboomte, die te midden
van kleine, met allerlei gewassen beplante akkers doorloopt. Nu staat er de rogge op
schoven, en hier en daar beginnen de boeren den oogst reeds op te laden op hun
groote wagens. Dat geeft wat levendigheid op het veld. Weldra vervangt ouder en
hooger opgeschoten hout de jonge boompjes, en welkom is het beschermend lommer
der iepen
en eiken, die hier elkander langs den straatweg afwisselen. Ook wordt het verschiet
wat meer beperkt door de boomgroepen, waarin de boerderijen van de voormalige
mark - nu de buurschap - Empe verscholen liggen, en straks vertoonen zich de witte
muren en schoorsteenen van een aanzienlijk heerenhuis tusschen het donker groen
van zijn plantsoen, waarbij een paar schoone bruine beuken zoo goed afsteken. 't Is
het huis te Empe, vroeger de hoofdhof der marke, waaraan evenwel geen bijzondere
regten waren verbonden. 't Was dan ook geen adellijk huis en heeft noch door
geschiedenis, noch door inrigting iets bijzonder merkwaardigs. Mr. J.F.B. van Hasselt
heeft er des zomers zijn verblijf. Onze weg voert er met langs, wèl de landweg naar
Brummen, dien wij voorbijgaan als wij de brug zijn gepasseerd. Die brug ligt over
een watertje met weinig stroom, tegenwoordig ook tamelijk droog, en wij zouden er
ligt niet veel notitie van nemen. Toch is 't wel waard, dat wij er even stilstaan. 't Is
het overblijfsel van den ouden IJsel, die vóór het jaar 1356 regt op de Vischpoort te
Zutfen aanliep, daar een scherpe bogt maakte in de rigting van het huis te Empe,
waar toen de stad Zutfen een veer had, en dan weer met een bogt ten Z. van het
kasteel Sinderen uitkwam. De sterke stroom bedreigde de poort, het grafelijk hof en
de St. Walburgskerk, en hertog Reinoud III het het rivierbed verleggen, maar haar
oude loop, op de kaart bij Slichtenhorst duidelijk te zien, is nog zeer goed na te gaan
in den lager liggenden grond en de steile kanten, die zich hier en daar verheffen. Tot
omstreeks het jaar 1840 stond bij de brug een oud huis, volgens een berigt in den
Navorscher, een boerderij, Wa a i j e n b e r g genoemd, die blijkbaar oorspronkelijk
eene andere bestemming. had gehad. Uitgestrekte kelders moeten onder dit gebouw
hebben gelegen. De overlevering noemde het eene voormalige kapel, die voor een
deel met Jodenbloed was opgemetseld. Op omstreeks drie kwartier afstand ligt eene
andere boerderij, mede als Wa a i j e n b e r g bekend, en een veen in de nabijheid
heet het J o d e n v e e n . De boer van deze hoeve, zoo zegt het volksverhaal, had een
reizend Joodsch
koopman vermoord en het lijk in het moeras bij zijn woning geworpen. 't Geroofde
geld van den vermoorde bragt wel rijkdom aan, maar geen geluk. Zijn zielsrust was
weg, en als zoen voor het vergoten bloed bouwde hij aan de Emperbrug de kapel. 't
Volk zei er van, dat die met Jodenbloed gemetseld was. - Dat er eene kapel heeft
gestaan, is niet onmogelijk; er waren oudtijds verscheidene kapellen onder Voorst.
Maar dan zullen de ‘groote kelders’ wel hun' oorsprong hebben te danken aan het
volksgeloof, dat bij ieder oud gebouw groote kelders zoekt. Volgens eene andere
lezing was het huis aan den ouden IJsel het voormalige veerhuis en heette ‘de trapjes’,
naar den trap, die naar 't bordes leidde, van waar men met hoog water in de schuit
ging. Op dit bordes lag een steen, waarop te lezen stond:
Deze trapjes zijn wel goed,
Maar zijn gebouwd van Jodenbloed.
De eigenaar van het veerhuis had, volgens die lezing, den moord gepleegd. Niet ver
van hier spookt het ook. Op eenige minuten afstand van de ‘trapjes’ stond een hek
tot afsluiting van den enk; dit werd soms door een' grooten zwarten kater geopend.
Er zijn er, die beweren het beest zelven gezien te hebben. - Uit den ouden tijd met
zijn bijgeloof, komen wij op eens tot den nieuwen tijd, die zoo veel eigenaardigs
wegneemt. Regts van den weg is 't een ongewone drukte en beweging. Men is bezig
met den dijk voor den Oosterspoorweg van Zutfen naar Apeldoorn. Tal van arbeiders
zijn er aan den gang; het stationsgebouw, onmiddellijk aan den straatweg, is reeds
onder dak. Eerlang zal het gemak-kelijker dan tot nu toe gaan, om het vrolijk
Apeldoorn en het vorstelijk Loo te bezoeken. Van dien nieuweren tijd getuigen ook
reeds de reeks van grooter en kleiner buitenverblijven, door boerderijen en
arbeiderswoningen afgewisseld, waaruit het dorp Voorst voor het grootste gedeelte
bestaat. De weg voert met sierlijke krommingen door een laan van kloeke eiken heen,
en 't geheel geeft dien indruk van frischheid en welvaart, die een groot aantal onzer
vaderlandsche dorpen zoo bekoorlijk maakt. Van hier leidt
een zijweg naar Loenen op de Veluwe; een weinig verder een andere naar de dorpjes
Halle en Eerbeek. Ook in deze streek is 't met pluis: waar de weg van Gietelo naar
Loenen dien van Apeldoorn naar Zutfen kruist, springt ‘blauwe Garrit’ op den rug
of op den wagen. - Langs den IJsel breidt zich het bosch van het buitengoed d e
B e e l e uit. Een breede eikenlaan geeft toegang tot het huis, dat van hier met te zien
is tusschen het digt geboomte. 't Is in 't begin dezer eeuw in zijn' tegenwoordigen
toestand gebragt, en ziet aan den voorkant uit op de kerk van Voorst, van de
achterzijde op Zutfen. De zware gewelven, waarop het huis gebouwd is, en de sterke
muren toonen wel, dat het werd bestemd tot een grooter gebouw dan er tegenwoordig
staat. Vermoedelijk was het eens de hoofdhof der voormalige Bylremark. In de 15
deeeuw behoorde het goed aan de oude Zutfensche familie Kreynck, later aan de
baronnen van Broekhuizen en Sloet. Mr. L.A.J.W. baron Sloet, gewezen Gouverneur
Generaal van Oost-Indië, voert er den titel van. Het spookt in de weide, die nevens
de eikenlaan ligt. De ‘Freule van de Biele’ vertoont er zich soms. Gelukkig is zij
lichtschuw, en wie met een lantaarn door de laan gaat, ziet haar nooit. Het dienstvolk
van de Beele neemt dan ook gaarne bij avond ‘de luchte’ mede.
Wie den straatweg houdt, laat de kom van het dorp, de zoogenaamde k e r k b u u r t ,
In document
Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 1 · dbnl
(pagina 42-45)