• No results found

Objectiviteit als overtuigingsmiddel

In document Objectiviteit(s) Ideaal of niet? (pagina 45-49)

Zoals eerder bleek, hechtten de participanten uit zowel de groep van 50- t/m 64-jarigen als de groep van 18- t/m 29-jarigen veel waarde aan de objectiviteitsnorm. Over de haalbaarheid van deze norm werd getwist. Er leek een duidelijk verschil te zitten in de groep van 18 t/m 29 jaar en de groep van 50 t/m 64 jaar. Deze laatste groep achtte het grotendeels haalbaar voor journalisten om objectief te zijn. Toen hen werd gevraagd of zij denken dat journalisten objectief kunnen zijn, gaven veel participanten aan dat dit volgens hen grotendeels – bijvoorbeeld voor 90% – of in zijn geheel mogelijk moet zijn. Het was volgens deze groep vooral afhankelijk van het land waarin een journalist zijn/haar beroep uitoefent. In Nederland moest het volgens de participanten uit deze groep goed mogelijk zijn, vanwege de vrijheid van pers:

Moderator: Kan een journalist 100% objectief zijn? Denken jullie dat dat kan? Margot: Het ligt aan het land, volgens mij.

Moderator: Want?

Margot: Want als jij in een land als in Rusland woont of jij woont in.. of je werkt als journalist in een land als Turkije, kun je volgens mij niet objectief zijn. Want dan ga je eraan.

Moderator: En hier in Nederland is dat niet..

Margot: Volgens mij is dat in Nederland nog niet zo erg. Mag je hier in Nederland nog objectief zijn.

[50- t/m 64-jarigen]

De participanten lijken, zo blijkt uit bovenstaand fragment, de haalbaarheid van objectiviteit veelal te linken aan de politieke cultuur in het land waar de journalist zijn/haar beroep uitoefent. Daarin lijken ze objectiviteit gelijk te stellen aan ‘de waarheid’: in Nederland zijn journalisten volgens hen in staat de waarheid aan het licht brengen, zonder dat de overheid daar enige bemoeienis in heeft. Hoewel de meeste participanten uit deze groep concludeerden dat het voor journalisten grotendeels of zelfs helemaal mogelijk moet zijn om objectief te zijn, mits zij hun beroep uitoefenen in het juiste land, trok één van de participanten die mogelijkheid in twijfel:

 

Peter: Ik denk dat een journalist van zichzelf ook bewust ervan is dat ie objectief wil zijn, maar dat ie dat.. dat zal een soort strijd zijn van dat ie z’n eigen mening juist moet eh.. uit.. uit..

Moderator: ..Onderdrukken?

Peter: ..Onderdrukken, omdat.. om dat objectieve stuk te schrijven. Maar volgens mij kan het nooit helemaal, want je hebt gewoon een mening en een journalist is ook een mens en.. ja.. die een mening heeft en dat neem je altijd mee in jouw eh.. in jouw stuk denk ik. Dus ook al wil hij het nog zo graag, hij zal het niet zijn.

Waar de opvatting dat journalisten nooit helemaal objectief kunnen zijn niet breed werd gedeeld in de groep van 50 t/m 64 jaar, waren de participanten uit de groep van 18- t/m 29-jarigen het er unaniem over eens dat een journalist nooit volledig objectief kunnen zijn. Ze waren zich bewust van het feit dat nieuws altijd vanuit een bepaald perspectief wordt gebracht, doordat personen, dus ook journalisten, altijd worden beïnvloed door cultuur, persoonlijke achtergrond, et cetera. Zoals Nicole aangaf:

Nicole: Je wordt naar mijn idee met élk nieuwsbericht een kant opgestuurd. [18- t/m 29-jarigen]

Ondanks dat een journalist dus zal proberen objectief te zijn, gaat dat nooit lukken, was de opvatting. Er werd gediscussieerd over transparante verslaggeving, waarin de journalist duidelijk laat zien hoe hij te werk is gegaan, maar zelfs daarmee zouden de beperkingen van de objectiviteitsnorm niet tegen worden gegaan, bleek uit de discussie:

Maarten: Het hoeft ook inderdaad niet zozeer denk ik eh zo uitgebreid te worden, maar dat er gewoon een aantal dingetjes instaan waardoor je eh, gelooft, hee, die journalist is transparant te werk gegaan. En dat hoeven maar een paar kleine kerndingetjes te zijn waardoor je zelf eh, het gevoel krijgt ja, eh, [de journalist] heeft dat stuk geschreven en ‘t is waarheid, of het is transparant geschreven, laat ik het zo zeggen.

Moderator: Ja.

Joost: Ja, maar het is ook lastig, kijk als je.. je kunt wel, eh, zijn manier van ehm, eh verslaggeving kan je wel toe gaan lichten, maar het is en blijft zijn stuk, ook daar kan je weer eh.. ja.. gemanipuleerd hebben, een beetje verdraaid hebben. Dus ik weet niet of dat.. ja.. je moet er of wel of niet vanuit gaan dat het.. je kunt het bijna niet controleren. Of je moet er echt een hele instantie op gaan zetten die al het nieuws objectief gaat bekijken en na gaat trekken of de bronnen kloppen, dat soort zaken, ja dan kan het wel..

Nick: Maar goed dan is het hoe je het brengt, is nog steeds sturend.. Objectief, dat.. Dat gaat nooit lukken.

Joost: Ja.. ja.. dat klopt.

Nick: Nieuws is denk ik nooit helemaal objectief. [18- t/m 29-jarigen]

Alle participanten uit de groep van 18- t/m 29-jarigen concludeerden dat volledige objectiviteit niet mogelijk is. Toch gingen de participanten in deze groep niet zo ver dat ze de objectiviteitsnorm verwierpen. Ondanks dat ze het niet mogelijk achtten voor een journalist om volledig objectief te zijn, was de tendens wel dat de journalist objectiviteit zou moeten nastreven:

Maarten: Ja het gaat vooral om het gevoel dat jij hebt dat het objectief geschreven is. Kijk dat iets objectief belicht is dat.. daar hebben we het net al over gehad

volgens mij is dat eh, bijna onmogelijk. Dat het helemaal objectief is. Maar.. eh.. ja je moet een gevoel hebben dat je het stuk serieus kunt nemen en op basis daarvan kun jij bepalen eh.. of jij daar een mening over wilt vormen of niet. Ik denk dat dat het belangrijkst is. Dus ik denk als je journalist bent dan moet jij eh, je verplaatsen in je lezer en eh, zorgen dat je dat.. ehm.. dat je je lezer kunt pakken door objectief te blijven om het zo maar te noemen.

Moderator: Dus wel ernaar streven?

Maarten: Ik denk dat daarom.. ja.. ja, absoluut. Dat moet je altijd eh, als stipje in de horizon zien dat je objectief blijft.

[18- t/m 29-jarigen]

In bovenstaand fragment geeft Maarten aan dat hij een objectief geschreven artikel serieus neemt. Volgens hem kan een journalist hem dus overtuigen door middel van objectiviteit. Journalistiek kan in deze opvatting dus gezien worden als “performative discourse”, zoals Broersma (2010) het noemt. Als een journalist het publiek ervan weet te overtuigen dat wat hij of zij schrijft ‘waar’ is, dan verandert een interpretatie in ‘waarheid’. Maarten vat het kernachtig samen, wanneer hem de vraag wordt gesteld of een journalist objectief kan zijn:

Maarten: In het onbewustzijn misschien niet, maar naar buiten toe wel. En eh, wat naar buiten toe gebracht wordt, is voor mij belangrijk om een journalist geloofwaar-dig te laten lijken.

[18- t/m 29-jarigen]

Ondanks dat hij het dus onmogelijk acht voor een journalist om objectief te zijn, kan een journalist in zijn presentatie van het nieuws wel objectief zijn. En op het moment dat het objectief wordt gepresenteerd, gelooft hij dat wat de journalist schrijft ‘waar’ is. Hierin is ook de opvatting van Tuchman (1972), dat objectiviteit dient als een strategisch ritueel, goed te herkennen. Zoals eerder besproken, dient objectiviteit in dat geval als een strategie om het publiek ervan te overtuigen dat ze er alles aan hebben gedaan om tot de waarheid te komen (Tuchman, 1972; Broersma, 2010). Op het moment dat Maarten het gevoel heeft dat dit het geval is, neemt hij de journalist serieus en vindt hij het geloofwaardig, zoals blijkt uit bovenstaande fragmenten. Volgens Nick moet een journalist bijvoorbeeld, om zo objectief mogelijk te zijn, gebruik maken van aantoonbare feiten en cijfers en geloofwaardige bronnen. Hierin zijn de strategische rituelen die Tuchman (1972) noemt te herkennen. Tuchman (1972) noemt rituelen als het gebruik van citaten, het presenteren van verschillende standpunten, de zogeheten ‘omgekeerde piramide’ en het presenteren van ondersteunend bewijs.

Wat het publiek uiteindelijk gelooft, lijkt veelal een keuze, zo blijkt uit de discussie die wordt gevoerd door de 18- t/m 29-jarigen. Zo discussieerde de groep over een artikel dat één van de participanten op het internet tegenkwam. In het artikel werd een bouwkundige aan het woord gelaten, die aangaf dat het bouwkundig onmogelijk was dat de Twin Towers in konden storten alleen omdat er

een vliegtuig aan de bovenkant in was gevlogen. De participanten discussieerden over de geloofwaardigheid van dat artikel:

Nick: Dan moet je meer weten van wat is die man? Stelt ie zich voor, stelt ie zich niet voor? En dan kan ik daarop zeggen: heeft het waarde voor mij wat hij zegt of helemaal niet? Dan kan ik zeggen: ik schuif het opzij, ik wil daar verder niks meer over horen want die vent.. volgens mij lult ie maar wat, dat had ik net zo goed zelf kunnen zeggen. Of ik kijk inderdaad naar zo’n rapport van een instantie die toch wel wereldbekend is en kies ervoor om dat te geloven. Nicole: Ja dat.. Dat laatste he?

Nick: Ja, precies, ik kíés ervoor. Nicole: Ja, precies.

Nick: Ja, je kiest ervoor. Je moet zelf een mening vormen, daar hebben we het net over gehad.

Maarten: Ik denk dat dat inderdaad afhankelijk is van hoe geloofwaardig jij zelf een verhaal vindt. Dat maakt uiteindelijk denk ik ook wat jij van het nieuws aanneemt en wat niet. Ik bedoel, ja inderdaad wat hij [Nick] zegt, als je een verhaal hebt: of een organisatie die onderzoek heeft gedaan van 100 dagen naar het instorten van die wolkenkrabber, of er komt een bouwkundige die zegt ‘het is bouwkundig onmogelijk’.. Het wil niet zeggen dat het ene verhaal niet waar kán zijn, maar ik kies er inderdaad, wat hij [Nick], zegt, voor om dat te geloven: dat dat andere verhaal waar is. Want daar zit meer.. eh..

Nicole: … Logica

Maarten: .. Draagvlak achter eigenlijk om het zo maar te zeggen. [18- t/m 29-jarigen]

De participanten blijken zich goed te realiseren dat wat de media hen brengen niet per definitie ‘waar’ is. De discussie geeft impliciet het idee van Little (1993) weer met betrekking tot objectiviteit: menselijke overtuigingen zijn mogelijk waar en er zijn maatstaven die kunnen helpen bij het beoordelen van de waarschijnlijkheid van die overtuigingen. Volgens de participanten is dat wat een journalist schrijft mogelijk waar, ondanks dat er ook een mogelijkheid is dat het niet zo is. Ze kiezen ervoor om dat wat de journalist schrijf te geloven, omdat zij het beoordelen aan de hand van bepaalde maatstaven. Door een goede onderbouwing, bijvoorbeeld door het gebruik van een geloofwaardige bron, kiest het publiek ervoor om te geloven dat dat wat de journalist schrijft ‘waar’ is, zoals blijkt uit bovenstaand fragment. De opvatting van Whitehead (1968), zoals besproken door Kiousis (2001), dat objectiviteit een essentieel onderdeel is van de geloofwaardigheid van de media, wordt dus bevestigd. Uit de focusgroep van 18- t/m 29-jarigen blijkt objectiviteit dus vooral een, zoals in Tuchman’s (1972) beschrijving, overtuigingsmiddel te zijn. Ze realiseren zich dat ze nooit met zekerheid kunnen zeggen of dat wat de media vertelt ‘de waarheid’ is en ze realiseren zich ook dat een journalist nooit volledig objectief kan zijn. De opvatting van Boudana (2010) dat objectiviteit niet als een absoluut moet worden gezien, lijkt goed te passen binnen de opvattingen van de groep van 18 t/m 29 jaar. Zoals Boudana (2010) stelt: “Objectivity is something that you do and that you can always do better”

(p. 396). Volgens de participanten moeten journalisten er dus naar streven om zo objectief mogelijk te zijn, en dus niet per definitie volledig objectief, omdat dit niet haalbaar wordt geacht.

In document Objectiviteit(s) Ideaal of niet? (pagina 45-49)