• No results found

Mag ik zaad zaaien?

De distributie van deze vorm in de verschillende Hebreeuwse corpora is opvallend. In rh1 is deze constructie viermaal geat-testeerd: Kil. 6:4; Eruv. 4:2; AvodaZ. 1:4; Yad. 4:4.72 Deze syntaxis komt in deze vorm in Bijbels Hebreeuws en Qumran Hebreeuws niet voor.73 Dit type infinitiefzin beperkt zich naar de vorm dus tot het Hebreeuws van de Misjna. Een van de kenmerken van deze vorm echter, de modale aspecten van deze infinitief, is, zoals zal blijken in de taalkundige analyse, karakteristiek voor de liqtol.

Tot slot en ten vierde somt Van Bekkum (1983, 270) een vijftal constructies op, waarin de l-infinitief voorafgegaan wordt door verschillende elementen, het adjectief ךירצ noodzakelijk, nodig, de passieve participia van de verba רסא verbieden, הׂשע doen en רתנ

Hofal toestaan, en het participium van לכי kunnen. Deze specifieke constructies zijn volgens Van Bekkum (1983, 270) nodig for

giv-ing real future stress, while the pc form only has a limited ability to appear with a pure future meaning.

Van Bekkum (1983, 270) relateert het ontstaan van de vier hierboven genoemde constructies met l-infinitief aan het feit dat (het paronomastisch gebruik van) de infinitivus absolutus geheel verdwenen is. Een tendens die al duidelijk waarneembaar is in de jongere boeken van het Oude Testament en in Qumran He-breeuws. Anderzijds dient vermeld te worden dat juist het finiete

72 Zie ook Pérez Fernández (1997, 148).

73 De in Bijbels Hebreeuws zesmaal geattesteerde (2 Kon. 4:13, 14; Jes. 5:4; Est. 1:15; 6:6; 2 Kron. 25:9) infinitiefzin met de het syntagma ל תוׂשעל המ behelst een geheel andere syntaxis en kan derhalve niet vergeleken worden met het hier besproken type.

gebruik van de infinitivus absolutus in jonge boeken Prediker en Ester een opvallend verschijnsel is, terwijl deze infinitief in het boek Kronieken geheel niet geattesteerd is.

Bekkums onderzoek naar het ontstaan van de infinitief in rh1 biedt een grote hoeveelheid gedetailleerd materiaal, en Van Bek-kum (1983, 272) stelt, mijns inziens correct, dat de traditionele ter-minologie zoals toegepast op de verschillende types van l-infinitief, mogelijk inadequaat is. Ook in mijn onderzoek zal bepleit worden om de uit de Indo-Europese talen overgenomen term infinitief slechts op een beperkte subset van de in klassiek Hebreeuws tek-stuele corpora aangetroffen vormen toe te passen.

Bekkums conclusie met betrekking tot het ontstaan van de nieuwe infinitivale functies in rh1 en de rol die het verdwijnen van de infinitivus absolutus daarin gespeeld zou hebben, zal ik evenwel niet overnemen. Ook moet geconcludeerd worden dat Van Bekkum geen aandacht heeft voor het opvallende verschijnsel van lexicale subjecten in infinitiefzinnen.

§3.10 Qimron (1986)

Hoewel Qimron (1986) een grammatica van het Hebreeuws van de bij de Dode Zee aangetroffen teksten betreft, is het om twee redenen van belang deze korte grammatica hier op te nemen. Ten eerste wordt algemeen aangenomen, dat het Qumran He-breeuws dicht bij het HeHe-breeuws van de jongere boeken van het Oude Testament staat, waaronder—zo wordt in een groot deel de exegetische studies van dit boek aangenomen—ook Kronie-ken. Ten tweede doet Qimron een aantal uitspraken over de finiet gebruikte infinitivus contructus, die van belang zijn voor het hier gepresenteerde onderzoek.

Qimron (1986, 70) stelt dat het onderzoek naar het predica-tieve gebruik van de infinitief nader onderzocht moet worden, daar het bestaande onderzoek onvolledig is. Zelf onderscheidt Qimron indicatief en modaal gebruik van de infinitief, waarbij hij aantekent dat het modaal gebruik vaker is geattesteerd dan het indicatief gebruik. Uit de voorbeelden die in Qimron (1986, 71)

zijn opgenomen blijkt, dat Qimron bij modaal gebruik hieronder de imperatief en de negatie hiervan, de prohibitivus, verstaat. An-dere modaliteiten zijn óf niet opgenomen, óf niet in de door hem geboden vertalingen zichtbaar. Naast het modale en indicatieve gebruik, neemt Qimron (1986, 72) een derde categorie op. Deze betreft de infinitief voorafgegaan door היה zijn, een constructie die volgens Qimron de plaats inneemt van de in klassiek Hebreeuws bekende syntagma היה gevolgd door participium.74

Tot slot merkt Qimron (1986, 76) op, dat de infinitief in Qum-ran Hebreeuws niet alleen ontkend kan worden door ןיא (een ne-gatie voor nominale constituenten) of יתלב de standaard nene-gatie voor de infinitief in klassiek Hebreeuws, maar ook door אל, een ne-gatie die in klassiek Hebreeuws alleen voor persoonsvormen wordt gebruikt. Deze negatie van de infinitief behelst volgens Qimron (1986, 76) de prohibitivus, die hij vertaald met one must not.

Met betrekking tot de grammatica van Qimron moet geconclu-deerd worden, dat er een aantal belangrijke observaties aangaande het finiete gebruik van de infinitief wordt gedaan. Tevens moet echter geconstateerd worden, dat het ook Qimron ontbreekt aan een taalkundige theorie om deze verschijnselen adequaat te be-schrijven en te verklaren. Daarnaast is het opvallend dat Qimron uitsluitend imperativisch en prohibitivisch gebruik van de finiete

infinitivus veronderstelt. Qimron biedt een aantal belangrijke en

waardevolle voorbeelden, maar hierop volgt geen gedetailleerde analyse.

§3.11 Waltke-O’Connor (1990)

Waltke-O’Connor (1990) behoort met Joüon-Muraoka (2006) tot de omvangrijkste moderne grammatica’s van klassiek Hebreeuws. Ook de infinitieven worden gedetailleerd behandeld. In Waltke-O’Connor (1990, 600) wordt onder de grammaticale functies van de infinitief opgemerkt, dat deze uitzonderlijk ook functioneert als persoonsvorm, met name na de prepositie de ל. Tevens wordt,

74 De voorbeelden die Qimron in zijn grammatica opneemt, komen nagenoeg uitsluitend uit 1qm, 1qs en 4qmmt.

evenals in Cowley §114 f, verwezen naar de harde uitspraak van de tweede radicaal indien deze een van de bgdkft consonanten betreft, waaruit de nauwe band tussen de ל en de infinitief. Een punt van kritiek op de indeling van de paragraaf over de infinitivus

constructus dat genoemd moet worden, betreft het opnemen van

talloze voorbeelden van verbaal gebruik van de infinitief onder de kop Nominal Uses.75

In de behandeling van de infinitief voorafgegaan door ל,76 valt op dat Waltke-O’Connor stelt dat dit syntagma functies heeft analoog aan die van de infinitief voorafgegaan door andere pre-posities, waarbij als eerste purpose en result wordt genoemd. Dit is opvallend, daar dit een karakteristiek behelst van de infinitief voorafgegaan door de ל. Volgens Waltke-O’Connor (1990, 606) zijn de gerundive, modal and immanent clauses kenmerkend voor de infinitief met ל.77 Ook opvallend is de constatering dat het ver-schil tussen een purposive infinitive en een complementary

infini-tive niet altijd duidelijk is. Een doelinfinitief is immers evenzeer

een complement van een predicaat in de hoofdzin, en derhalve ook complementary. Mogelijk doelt Waltke-O’Connor (1990, 607) hier op het verschil tussen infinitiefzinnen met, zoals in het Ne-derlands, te of met om te. Indien dit verschil bedoeld wordt, en de twee voorbeelden lijken daarop te wijzen, dan is dit verschil gele-gen in de zogele-genaamde c-selection van een element in de hoofdzin en niet in de infiniete bijzin.78

De analyse van subjecten in de infinitiefzin, zoals deze wordt gegeven in Waltke-O’Connor (1990, 607) behoeft ook een korte kritiek. Waltke-O’Connor stelt dat een onderwerp het onderwerp van het werkwoord in de hoofdzin kan zijn, of dat er sprake kan

75 Dit betreft §36.2.

76 Ook opgenomen onder Nominal Uses, in §36.2.3

77 Hoewel de aanduidingen modal en gerundive voor zich spreken, is de aanduiding immanent onduidelijk.

78 Zoals bijvoorbeeld het verschil tussen Nederlandse hulpwerkwoorden die een kale infinitief selecteren en andere verba die een infinitief met te selecteren. Het verschil tussen een te of om te infinitiefzin kan ook semantisch van aard zijn. Zo het verschil tussen ik begin te lezen en ik begin om te lezen. In de tweede zin is dat wat begonnen wordt niet het lezen, waar dat in de eerste zin wel de betekenis is.

zijn van een onderwerp not involved in the main clause. Daargela-ten, dat mij niet helder is wat involvement syntactisch zou kunnen betekenen, is het voorbeeld opvallend. Ik neem het hier op, daar het kenmerkend is voor de ad hoc benaderingen en beschrijvingen in moderne grammatica’s van klassiek Hebreeuws waaraan geen taalkundige theorie ten grondslag ligt.

(76) Ezechiël 21:24

lRbD;b_JKRlRm b®rRj awøbDl MyIk∂r√;d MˆyAnVv ÔKVl_MyIc M∂dDa_NRb hD;tAa◊w

‘Mensenkind, teken twee wegen waarlangs het zwaard van de koning van Babylonië kan gaan.’

De vertaling die in Waltke-O’Connor wordt gegeven, gelijkt op die in nrsv: Mortal, mark out two roads for the sword of the king of

Babylon to come. Hoewel het inderdaad zo is, dat het onderwerp

van de infinitiefzin, het zwaard van de koning, inderdaad niet in de hoofdzin aanwezig is, kan deze samengestelde zin, geheel niet vergeleken worden met en standaard doel-infinitief, daar het element dat hier in de Engelse vertaling, ook in die van Walkte-O’Connor, wordt gebruikt, namelijk for, de syntaxis van de zin fundamenteel wijzigt.

Het element for betreft een zogenaamd prepositional

comple-mentizer en als voegwoord kent deze accusatief casus toe aan zijn

complement. In Engelse zinnen met dit voegwoord moet dus wel een lexicaal onderwerp aanwezig zijn.

(77) a) *Him to attack David would be wrong. b) For him to attack David would be wrong. c) To attack David would be wrong.

Uit (77) blijkt dat een lexicaal onderwerp, een np, alleen mogelijk is, wanneer het element for aanwezig is. Is dit element afwezig, dan is een lexicaal onderwerp niet mogelijk. In Government and Binding kan dit verklaard worden vanuit het zogenaamde case

filter, dat stelt dat elke fonetisch gerealiseerde np abstracte casus

Uit bovenstaande analyse blijkt het in Waltke-O’Connor (1990, 607) genoemde voorbeeld in het kader van het verschil tussen in-finitieven zonder betekenis te zijn, daar het verschil alleen in de vertaling betekenis heeft door het element for. De verklaring voor het lexicale onderwerp, het zwaard van de koning van Babel, in de Hebreeuwse tekst, is hiermee op geen enkele wijze verhelderd, en evenmin is aangetoond of het Hebreeuws over een equivalent prepositioneel voegwoord beschikt. De vertaling en de daarmee gesuggereerde verklaring zijn dus niet onderbouwd. Er voorlopig van uitgaand dat het Hebreeuws geen op het Engels gelijkende for

to infinitives heeft, kan Ez. 21:24 in mijn analyses niet anders dan

als liqtol geanalyseerd worden.

De finiet gebruikte infinitivus constructus wordt in Waltke-O’Connor (1990, 611) behandeld. Hier wordt gesteld, dat de in-finitief, voorafgegaan door ל, voorafgegan door het voegwoord ו

en, soms als persoonsvorm fungeert. Ook Waltke-O’Connor is in

de behandeling van de finiet gebruikte infinitief dus uitsluitend taxonomisch: er wordt geen model geboden waarbinnen deze afwijkende vorm verklaard kan worden.

Tot slot moet vermeld worden, dat een aantal in §36.2.3 g op-genomen voorbeelden finiet gebruikte infinitieven betreft, zoals ook blijkt uit de daar geboden vertaling. Deze zinnen worden door Waltke-O’Connor aangeduid als immanent clauses. Het is mij volstrekt onduidelijk waarom deze zinnen met deze onduide-lijk aanduiding in die paragraaf zijn opgenomen, terwijl ze naar vorm en functie bij de paragraaf over finiet gebruikte infinitieven te verwachten zijn.

Concluderend. Hoewel Waltke-O’Connor (1990) het finiete gebruik van de infinitief erkend in een korte, schetsmatige para-graaf, die niet meer dan een taxonomisch rompstuk behelst, is de grammatica aangaande de infinitief teleurstellend te noemen. De analyses van het gebruik van de infinitivus constructus in Waltke-O’Connor (1990) moet als inconsistent en terminologisch wazig bestempeld worden. De categorieën alsmede de aanduidingen voor syntactische contexten van de infinitief zijn inconsequent gebruikt en de voorbeelden staan veelal opgenomen in paragrafen

waar deze op basis van hun morfosyntactische eigenschappen niet ingedeeld hadden mogen worden.

§3.12 Meyer (1992)

Meyer beschrijft in zijn grammatica in §102 onder subparagraaf 5 het finiete gebruik van de l-infinitief. Hij stelt hierbij het volgende:

Vielfach fungiert der Inf. als finites Verbum sowohl im Haupt- als auch im Nebensatz.

De eerste l-infinitief die Meyer hiervoor als voorbeeld aan-draagt, is Recht. 1:19.

(78) Recht. 1:19

qRmEoDh yEbVvOy_tRa vyîrwøhVl aøl yI;k

…maar het lukte niet om de bewoners van de laagvlakte te verdrijven

Zowel het gebruik van het partikel יכ als ook het gebruik van de negatie אל maken, dit zal ik gedetailleerd in §4 en deel III beschrij-ven, control syntax onmogelijk. Daarnaast toont het gebruik van de negatie aan, dat de morfosyntactische eigenschappen van de vorm ׁשי ִר ֹוה ְל niet die van een standaardinfinitief kunnen zijn, daar deze negatie uitsluitend persoonsvormen ontkent.

Verder geeft Meyer in dezelfde paragraaf 1 Koningen 2:37 als voorbeeld van finiet gebruik van de l-infinitief. Dit is evenwel niet adequaat, daar de desbetreffende woordgroep in dit vers, םויב ךתאצ, een gesubstantiveerde infinitief met suffix bevat. Er is hier in het geheel geen sprake van een werkwoordelijke functie van de infinitief, waardoor finitiet gebruik eveneens uitgesloten is.

Voor het voorbeeld dat Meyer uit Gen. 30:15 neemt, טעמה ישיא תא ךתחק, geldt dezelfde argumentatie, evenals voor Gen 19:16, waaruit Meyer de woordgroep וילע הוהי תלמחב opneemt. Deze laatste bevat een infinitief in status constructus voorafgegaan door het voorzetsel ב. Ook dit is een nominaal gebruikte infinitief,

waardoor Meyers categorisering van deze vorm, namelijk als een finiet gebruikte infinitief, als onjuist bestempeld moet worden.

Meyer neemt eveneens een zin uit Jes. 38:20 op. (79) Jes. 38:20