• No results found

Noodzaak voor een breed perspectief op het governance-ecosysteem

Machtsverhoudingen: verhoudingen private en publieke partijen

Kader 4.4. Gezondheidsraad en Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS)

4.7 Noodzaak voor een breed perspectief op het governance-ecosysteem

Motie Gerkens in historisch perspectief

Het historisch overzicht maakt duidelijk dat gedurende de gehele periode politieke en

maatschappelijke aandacht geweest is voor diverse ethische en maatschappelijke aspecten van ICT. Sinds de volkstelling van 1971 is er aandacht voor privacyvraagstukken die samenhangen met ICT-ontwikkelingen. Dit leidde tot het opnemen van privacy als grondrecht in de gewijzigde

grondwet van 1983 en tot wetgeving op het gebied van persoonsgegevens. Eind jaren zeventig ontstond de vrees dat micro-elektronica tot veel baanverlies zal leiden. De Commissie Rathenau kreeg de opdracht naar de maatschappelijke effecten van de opkomst van de micro-elektronica te kijken. In de tweede helft van de jaren negentig werd naar aanleiding van de opkomst van het internet de staatscommissie Franken ingesteld om vanuit digitalisering naar de grondwet te kijken.

Infodrome werd opgericht om naar de rol van de overheid in de informatiesamenleving te kijken. In 2014 zetten de moties Ester (verwijzend naar NBIC-convergentie) en Gerkens (verwijzend naar de opkomst van het Internet of Things) digitalisering en de maatschappelijke en ethische kwesties die daardoor opkomen opnieuw op de politieke agenda. De ogen zijn niet langer enkel gericht op wetenschappelijk onderzoek, maar op het gehele proces van innovatie.

Breed perspectief op het governance-ecosysteem

Concluderend leveren het historisch overzicht en de voorgaande hoofdstukken drie redenen om het governance-ecosysteem rondom digitalisering, ethiek en maatschappij breed te onderzoeken, overeenkomstig de achterliggende zorg van de motie Gerkens (zie hoofdstuk 1).

Ten eerste heeft digitalisering inderdaad invloed op allerlei wetenschappelijke, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, omdat ICT een enabling technology is (zie hoofdstuk 2).

Ten tweede toont de historie dat diverse typen commissies worden ingeschakeld om zich te buigen over de governance van ethische en maatschappelijke kwesties rondom technologie. We noemen hier vier soorten:

– Staatscommissies kunnen een rol spelen bij het voorbereiden van een grondwetswijziging of het onderzoeken of digitalisering wijziging van de grondwet vereist. Bijvoorbeeld de

staatscommissie Cals/Donner (1967-1971), de staatscommissie Franken ‘Grondrechten in het digitale tijdperk’ (1999-2000) en de staatscommissie Thomassen (2009-2010).

– Adviescommissies wordt gevraagd om ethische en maatschappelijke aspecten van nieuwe ontwikkelingen in wetenschap en technologie in kaart te brengen en de regering daarover te adviseren. Een voorbeeld is de commissie Rathenau die zich eind jaren zeventig boog zich over de maatschappelijke gevolgen van micro-elektronica en de Brede DNA Commissie die tussen 1981 en 1983 de mogelijke toepassingen, maatschappelijke en ethische aspecten van recombinant-DNA-onderzoek in kaart bracht.

– Commissies die als taak hebben een publiek debat te organiseren, zoals de commissie Terlouw die het publieke debat ‘Eten en genen’ (2001) begeleidde of de Commissie Maatschappelijke Dialoog Nanotechnologie (CieMDN), die in 2009 een maatschappelijke dialoog over nanotechnologie organiseerde.

– Naast deze incidentele commissies zijn er meer permanente commissies op specifieke terreinen. Dit zijn bijvoorbeeld de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) en diverse lokale medisch-ethische toetsingscommisies (METCs). De Commissie Genetische Modificatie (COGEM) heeft een signalerende taak op het gebied van de ethische aspecten verbonden aan de genetische modificatie van organismen.76

Dit houdt in dat we niet slechts naar een deelaspect van de omgang met ethische aspecten van de digitaliserende samenleving kunnen kijken, maar dat een breed palet van governance-activiteiten op het gebied van digitalisering, ethiek en maatschappij relevant is.

Ten derde sluit de motie Gerkens aan bij een parlementaire traditie om de toekomstbestendigheid van het bestaande governance-ecosysteem voor maatschappelijke en ethische aspecten van technologische ontwikkelingen te bevragen. Het parlement sprak de afgelopen decennia diverse malen over de adequaatheid van de politiek-bestuurlijke omgang met maatschappelijke en ethische kwesties rond wetenschap en technologie. Dit gebeurde vaak naar aanleiding van nieuwe

doorbraken in de wetenschap of technologie.

76 We zagen dat de ontwikkeling van DECs en METCs startte als een vorm van zelfregulering op decentraal niveau en over een lange periode via

professionalisering (denk aan de oprichting van de Nederlandse Vereniging van Dierexperimentencommissies – NVDEC in 1995) en via wetgeving verankerd is. Bij die verankering en institutionalisering speelt wetgeving op Europees niveau een steeds grotere en op Europese schaal uniformerende rol.

Het opbouwen van een governance-ecosysteem kost vaak tientallen jaren. In de jaren zeventig en tachtig was de vraag om de maatschappelijke en ethische consequenties van technologische ontwikkelingen beter zichtbaar te maken. Dat leidde tot de institutionalisering van technology assessment en de oprichting van NOTA (later het Rathenau Instituut). Begin jaren negentig vroeg het parlement zich de ethische toetsingscommissies op het terrein van mensgebonden onderzoek (METCs) en dierexperimenten (DECs) nog wel op adequate wijze ethische en maatschappelijke aspecten meenamen in de besluitvorming. Dat leidde tot standaardisering, professionalisering en wettelijke verankering van METCs en DECs en duurde tientallen jaren. En ondanks de wettelijke verankering en de installering van nieuwe commissies, zoals de COGEM, stak begin deze eeuw de twijfel over de adequaatheid van het stelsel weer de kop op. Het parlement vroeg de regering of het ontstane netwerk van toetsingscommissies voldoende oog had voor nieuwe en bredere ethische vragen dan waar toetsingscommissies via wet en vastgestelde procedures op toetsen. Het parlement vroeg om reflectie op systeemniveau over het gehele stelsel van organisaties en commissies die zich bezig houden met de relatie maatschappij, ethiek en wetenschap en

technologie. De behoefte aan samenhang uitte zich in de jaren 2000 bijvoorbeeld in de vraag om een integraal ethisch toetsingskader te ontwikkelen en in het pleidooi om een nationale Raad voor Ethiek en Biotechnologie in te stellen.

In de historische politieke discussies zien we drie aspecten periodiek terugkeren:

– Het belang van het systematisch verkennen van nieuwe ethische en maatschappelijke vragen rondom nieuwe technologie en het publieke én politieke debat daarover (waaruit bestaan de zorgen precies en welke waarden zijn in het geding?)

– De vraag of beleid voldoende inspeelt op gesignaleerde zorgen (met andere woorden, worden signalen wel vertaald naar regelgeving, sluit bestaande regelgeving aan bij nieuwe ontwikkelingen of is er nieuwe regelgeving nodig). En:

– De vraag of bestaande regelgeving en met name de uitvoering daarvan nog voldoende aansluit bij nieuwe ontwikkelingen en leidt tot maatschappelijk gewenste uitkomsten.

Er is dus een duidelijke Parlementaire traditie om met het oog op nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen de toekomstbestendigheid van het bestaande

governance-ecosysteem te bevragen. De recente moties van Ester (2014) en Gerkens (2014) sluiten direct aan bij deze traditie. In dit geval zijn het de NBIC-convergentie en de opkomst van het Internet of Things die de meta-governancevraag doen rijzen of het huidige stelsel nog adequaat is en dat in de

toekomst ook zal zijn. Om de analyse van het governance-ecosysteem aangaande de omgang met maatschappelijke en ethische aspecten op het gebied van digitalisering mogelijk te maken,

ontwikkelen we in de volgende paragraaf op basis van het historische overzicht een conceptueel raamwerk voor dat ecosysteem.