• No results found

Nonorganisch

In document Montageprincipes voor het theater (pagina 49-51)

Hoofdstuk 3: Vertalen naar het theater

3.1 De fundamenten van de montage

3.1.1 Nonorganisch

De eerste beweging die vertaald kan worden naar het theater is die van het ‘nonorganische’

kunstwerk. Zoals in hoofdstuk 2 uitgewerkt betekent het idee van een ‘nonorganische’ kunstwerk dat de relatie die de delen tot het geheel hebben, gemedieerd is. De verschillende elementen verhouden zich niet op een ‘organische’ wijze tot het geheel.

In het theater betekent dit dat de verschillende scènes in een gemedieerd verband staan. Een ‘organische’ relatie is bijvoorbeeld een narratief: de opvolging van de scènes verloopt volgens een logische en interne structuur. Binnen dat geheel krijgt iedere scène zodoende een logische en noodzakelijke plek.

‘Nonorganisch’ betekent dat de samenhang van de verschillende scènes gemedieerd wordt. Dit wil zeggen dat de onderlinge samenhang van de scènes actief door de kunstenaar wordt bewerkt. De scènes hebben dan niet meer een logische opvolging, maar een artistieke. In het kunstwerk wordt de samenhang tussen de scènes een onderwerp, een vorm.

Een ander element van het ‘nonorganische’ kunstwerk is dat het de scènes emancipeert. Hier kan op twee manieren naar gekeken worden. Allereerst kan worden gezegd dat de scènes meer autonomie krijgen omdat ze minder opgaan in het geheel. Als de natuurlijke logica van het geheel minder wordt, krijgen de scènes op zichzelf meer zeggingskracht, omdat ze niet meer opgaan in een groter

narratief. Dit lijkt een vrij vanzelfsprekend effect van een minder natuurlijk geheel.

De andere manier om te kijken naar de vergrootte autonomie van de scènes, is door te stellen dat ze meer eigen context en connotatie meekrijgen. Dit is het best te zien wanneer we naar de collages van Picasso kijken die Bürger beschrijft. Bijvoorbeeld de collage waarbij een stukje mand

op een schilderij wordt geplakt.126 Hier komt de context van het stukje mand sterker naar voren dan

wanneer het een geschilderd stukje mand was. De mand is rechtstreeks uit zijn context ‘geknipt’ waardoor geschiedenis en context aanwezig worden in het montagekunstwerk.

In het theater ligt de nadruk doorgaans op een ander soort materiaal. De focus ligt vaak op de mensen die op het podium staan en de verhalen die zij vertellen of belichamen. Dat wil niet zeggen dat er geen andere materialen in het theater worden gebruikt, of dat er geen theatervormen zijn die geen focus hebben op menselijk materiaal. Toch focust een belangrijk deel van het theater op mensen en hun verhalen. Wanneer we naar het voorbeeld van We doen het wel zelf kijken, dan zou je kunnen stellen dat de burgers die hun eigen verhaal vertellen op het podium, het equivalent zijn van het stukje mand: zij zijn uit een andere context en op het podium vanwege die context.127

Dus wanneer we ‘nonorganisch’ naar het theater vertalen, zal het gaan om het soort voorstellingen waarin ‘materialen’ zitten die een eigen context meebrengen. Om dit te begrijpen is het nodig eerst verder in te gaan op wat context betekent in het theater. Pavis’ Dictionnaire du

théâtre heeft een lemma aan context gewijd: ‘The context of a play of scène is the set of

circumstances surrounding the production of the linguistic text and/or the performance and which facilitate comprehension.’128 Context is de verzameling omstandigheden die helpen bij, of zelfs nodig

zijn om een tekst, voorstelling of scène te begrijpen.

De context van het materiaal gaat dus om de omstandigheden die begrip faciliteren. De context is in die zin dienend aan de inhoud; het is een instrument waarmee de inhoud begrijpelijk kan worden gemaakt. We doen het wel zelf is te zien als een manier om de contexten van de burgers die meespelen te emanciperen: de achtergronden van deze mensen krijgen een prominente plek in de voorstelling.129 Er zijn uiteraard ook andere manieren waarop de context geëmancipeerd kan

worden, iedere voorstelling heeft in die zin zijn eigen focus en methode.

De context wordt bij een ‘nonorganische’ benadering niet geminimaliseerd, maar juist geëmancipeerd. De voorstelling functioneert als een podium voor de verhalen, als een kader waarbinnen ze verteld kunnen worden. Daarmee wordt ook de rol van de acteurs van Wunderbaum in de voorstelling kleiner; zij maken de context en een deel van het materiaal waar de voorstelling uit bestaat, maar ze moeten die ruimte in de voorstelling delen. Daardoor wordt de ‘organische’

eenheid van de voorstelling opgebroken in losse, bijna onafhankelijke delen. Daardoor ontstaat ook

126 Bürger, Theory of the avant-garde, 73. 127 Wunderbaum, We doen het wel zelf. 128 Pavis, Dictionary of the theatre; Ibid., 78.

onherroepelijk een spanning tussen de delen en het geheel, die zo typisch is voor het ‘nonorganische’.

Toch is het montageprincipe ‘nonorganisch’ zoals Bürger dat hanteert niet zonder problemen te vertalen naar het theater. Allereerst is het materiaal waar Bürger over schrijft van heel andere aard dan het materiaal waarmee in het theater wordt gewerkt. Als Picasso een stuk geweven riet in zijn collage plakt, dan is dat stukje mand tot dat moment een onderdeel van iets anders: een geweven mand. In die zin kan hij heel letterlijk een andere realiteit in zijn werk halen; het is uit zijn originele context te knippen en in het nieuwe werk te plakken. Wanneer we naar theatraal materiaal kijken dan wordt dat een stuk lastiger. Bij het voorbeeld van We doen het wel zelf zien we dat de

vrijwilligers wel hun eigen context meebrengen, maar dat het knippen en plakken een stuk minder

clean is dan bij beeldende collages.130 De vrijwilligers zijn zichzelf, maar laten dat zien in

groepsscènes en liederen die duidelijk door Wunderbaum zijn gemaakt. Door de theatraliteit van de voorstelling waarin deze vrijwilligers worden geplaatst, is het heel moeilijk te zien waar hun

individuele context eindigt en de theatrale context begint.

De zuiverheid die Bürger in de collages van Picasso zag is daardoor niet te bereiken in het theater. Het is daarom misschien nog wel interessanter om de ‘nonorganische’ benadering als een intentie van de maker te zien. Bij de ‘nonorganische’ benaderwijze van montage wordt er gezocht naar een manier om de contexten waaruit het materiaal komt te emanciperen in de voorstelling. Daarbij hoeft niet te worden gezocht naar een manier om te knippen en te plakken, maar is het een intentie die iedere maker op zijn eigen manier moet vertalen.

De vraag is hoe het montageprincipe ‘nonorganisch’ past in de bestaande praktijk van het

montagetheater. Hierop zal in het resumé na deelhoofdstuk 3.1.2 verder worden ingegaan. Eerst zal het montageprincipe ‘allegorisch’ worden besproken in een theatercontext. Hiervoor is gekozen omdat beide montageprincipes veel met elkaar te maken hebben. De precieze toepassing binnen de montagetheaterpraktijk is daarom misschien pas echt waardevol wanneer deze begrippen naast elkaar kunnen worden beschouwd.

In document Montageprincipes voor het theater (pagina 49-51)