• No results found

Niet-radiologische effecten

4.1 Synthese van de effecten

4.1.1 Niet-radiologische effecten

4.1.1.1 Thema Water

Het 10 jaar langer in exploitatie houden van Doel 1 en 2 betekent dat er gedurende 10 jaar (gezuiverd) sanitair afvalwater, behandeld bedrijfsafvalwater en (opgewarmd) koelwater zal geloosd worden. Hoewel voor de meeste parameters aan de gestelde lozingsnormen kan voldaan worden en de berekende bijdrage aan de concentratieverhoging beperkt tot verwaarloosbaar is betekent dit toch een restverontreiniging die gedurende 10 jaar in de Zeeschelde terechtkomt. Het gedeelte van de Zeeschelde waarin geloosd wordt, bevindt zich momenteel nog in een ‘ontoereikende’ ecologische toestand en voldoet niet aan alle milieukwaliteitsnormen. Voor een achteruitgang van de ecologische toestand van de Zeeschelde ten gevolge van het 10 jaar langer openhouden van Doel 1 en 2 moet echter niet gevreesd worden, mits blijvend aandacht aan monitoring en tijdige bijsturing blijft gebeuren.

Een knelpunt bij de huidige exploitatie van KCDoel is ook het feit dat het hemelwater niet afgekoppeld is van de sanitaire afvalwaterstroom met te frequente overstortevents van (weliswaar verdund) sanitair afvalwater tijdens intense regenbuien. Er is geen gescheiden rioleringsstelsel aanwezig. Een bijkomend knelpunt is dat er ook koelwater en in mindere mate ook grondwater gedraineerd wordt en eveneens in de gemengde riolering terechtkomt, en op die manier ook een bijdrage levert aan de overstortproblematiek. Gezien intensere regenbuien

36Dit theoretische productiepark kan uiteraard nog andere effecten gehad hebben, in termen van bv. waterkwaliteit, biodiversiteit, landschap, … . Deze effecten zijn echter in de eerste plaats lokaal relevant, en dus moeilijk te begroten, aangezien de locaties van de theoretische vervangingscapaciteit niet gekend zijn.

ten gevolge van de al vast te stellen klimaatverandering niet te ontkennen zijn, is dit een knelpunt dat aandacht verdient in de volgende 5 jaar van verdere exploitatie van de kerncentrale.

Doorgaans voldoet de kerncentrale aan de opgelegde lozingsnormen voor sanitair afvalwater, bedrijfsafvalwater en koelwater, maar voor enkele parameters worden de lozingsnormen niet gehaald (bv. nitriet, AOX). Inspanningen zijn nog nodig om ook voor deze parameters de saneringsinfrastructuur aan te passen of om brongerichte maatregelen te nemen om deze knelpunten op te lossen.

Voor een aantal parameters aanwezig in het sanitair effluent, het bedrijfsafvalwater of het koelwater worden de metingen niet steeds consistent uitgevoerd of ligt de detectielimiet van de metingen hoger dan de lozingsnorm, waardoor onzekerheid is over het al dan niet behalen van de lozingsnormen. Specifiek voor het koelwater moet bijvoorbeeld nog een oplossing gevonden worden voor de adequate monitoring van het gehalte aan actieve chloor teneinde de AOX vorming te kunnen verminderen.

Het maximaal beperken van de thermische vrachten en een optimale inzet van de koelcapaciteit zijn ook maatregelen die bijdragen aan een duurzaam beheer van de waterketen, zeker in het licht van de klimaatverandering. Het verdient aanbeveling om de impact van de thermische lozingen meer af te stemmen op de evolutie van de temperatuursgradiënt tussen de Nederlandse grens en Antwerpen.

Het 10 jaar langer openhouden van de centrales betekent dat de aanwezigheid van de gemengde riolering en de overstortproblematiek zullen bestendigd worden tijdens die periode. Ook de thermische impact op de Zeeschelde zal voortgezet worden.

Op het vlak van overstromingsrisico’s stellen zich geen problemen in de huidige situatie en worden ook geen problemen verwacht op korte of middellange termijn. De kerncentrale bevindt zich niet in overstromingsgevoelig gebied en is ook voldoende beschermd tegen mogelijke toekomstige overstromingsrisico’s ten gevolge van zeespiegelstijging en intensere regenbuien (door klimaatverandering). Er zijn ook geen aanwijzingen dat de centrale ongewenste stroomafwaartse (in de laaggelegen polders) overstromingsrisico’s veroorzaakt of in stand houdt. Het langer openhouden van Doel 1 en 2 draagt bijgevolg niet merkbaar verder bij aan het beperken of veroorzaken van overstromingsrisico’s.

De evaluatie van de bijdrage aan de beleidsdoelstelling “duurzame watervoorziening” tijdens de periode van uitstel van de desactivatie van Doel 1 en 2 is eerder negatief, gezien bijvoorbeeld het feit dat geen hemelwater wordt hergebruikt en gezien de afwezigheid van afkoppelings- en onthardingsprojecten.

4.1.1.2 Thema Biodiversiteit

In het kader van het thema Biodiversiteit werd in de eerste plaats onderzocht of het Project schade aan de natuur kan vermijden, zoals opgelegd door het Natuurdecreet. Bij de effectanalyse werd rekening gehouden met wijziging van de oppervlaktewaterkwaliteit, barrièrewerking, mortaliteit, verstoring, verzuring en vermesting vanuit de lucht en direct ruimtebeslag. Voor barrièrewerking, mortaliteit en direct ruimtebeslag bleken er geen effecten te verwachten zijn. Voor verstoring is er potentieel een beperkt effect van geluidsverstoring te verwachten, maar gezien de continue en voorspelbare aard van het geluid wordt geen echte schade verwacht. Voor verzuring en vermesting vanuit de lucht is de bijdrage van het Project zelf verwaarloosbaar en levert het, omwille van vermeden effecten, zelfs een (beperkte) positieve bijdrage. De impact van de lozingen van afvalwater, industrieel water en koelwater hebben een verwaarloosbare impact op het gehele waterlichaam. Lokaal, in de zone binnen de strekdam, kunnen er potentieel wel effecten optreden, maar dit blijkt niet uit de monitoringsgegevens van bijvoorbeeld het MONEOS-programma. Algemeen kan dan ook besloten worden dat het Project geen vermijdbare schade zal veroorzaken.

Deze analyse werd verder verscherpt voor de VEN-gebieden in de omgeving van de kerncentrale. De belangrijkste natuurwaarden hier zijn de slikken en schorren zelf, de vogels die hier voorkomen en de vissen in de Schelde. Voor de slikken en de vissen in de Schelde is de impact op de oppervlaktewaterkwaliteit een aandachtspunt. Uit de gegevens opgenomen in de milieueffectbeoordeling met betrekking tot de werken, blijkt dat de thermische impact van de lozingen zich grotendeels beperkt tot de zone binnen de strekdam. Gezien de impact op de rest van de Schelde beperkt is, worden geen barrière-effecten verwacht voor de vissen in de Schelde. Ook voor de andere

parameters (zoals nitriet en AOX) blijkt de bijdrage van de lozingen tot de milieukwaliteitsnorm voor het hele waterlichaam verwaarloosbaar.

Algemeen kan dan ook besloten worden dat er als gevolg van het Project geen vermijdbare en onherstelbare schade zal optreden binnen de VEN-gebieden in de omgeving van de centrale.

Het projectgebied is omgeven door SBZ-V en grenst ook aan SBZ-H. Het Project mag geen betekenisvolle effecten ten aanzien van NATURA2000-gebieden met zich meebrengen. In de effectanalyse werd besloten dat geen effecten verwacht worden op het vlak van barrièrewerking of mortaliteit. Voor de andere effecten moet, in het kader van de passende beoordeling, niet enkel onderzocht worden of er een impact is op de actuele habitats en soorten maar ook of het Project het behalen van de natuurdoelen niet in gedrang brengt. Voor direct ruimtebeslag werd daarom nagegaan of de beslissing om Doel 1 en 2 langer in werking te houden de ontwikkeling van nieuw leefgebied in het gedrang heeft gebracht. Dit is niet het geval gezien de mogelijkheid om leefgebied te ontwikkelen op deze locatie sowieso niet aanwezig is. Bovendien is de bijkomende oppervlakte niet nodig om de natuurdoelen voor het SBZ-V te kunnen halen.

Ook voor verzurende en eutrofiërende deposities geldt dat de impact moet afgetoetst worden aan zowel de huidige natuurwaarden als aan de natuurdoelen. Voor de impact van het Project zelf is deze aftoetsing eenvoudig.

Er wordt immers slechts een verwaarloosbare impact verwacht en de nabijgelegen actuele habitats en doelen hebben betrekking op habitats die weinig gevoelig zijn voor stikstofdepositie. De impact van de vermeden deposities is moeilijker te beoordelen. Uiteraard is de impact positief, maar of deze ook betekenisvol is en dus merkbaar bijdraagt aan de doelen voor de Natura2000 gebieden is minder eenduidig na te gaan. Dit heeft vooral te maken met het gegeven dat de impact van de vermeden emissies niet ruimtelijk kan gesitueerd worden.

De belangrijkste niet radiologische impact van de kerncentrale met relevantie voor het thema biodiversiteit situeert zich echter op vlak van waterkwaliteit. De kerncentrale heeft een belangrijke thermische impact en loost ook afvalwater waarbij een mogelijke eutrofiërende en ecotoxicologische impact niet bij voorbaat kan uitgesloten worden. Zoals eerder al aangegeven beperkt deze invloed zich echter tot de zone binnen de strekdam en is de bijdrage aan de totale waterkwaliteit verwaarloosbaar. Dit betekent ook dat een effect op populatieniveau kan uitgesloten worden voor de soorten die in de Schelde voorkomen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de lozingen lokaal zorgen voor een verminderde voedselbeschikbaarheid voor de vogels van het SBZ-V. De zone binnen de strekdam is zelfs net rijker aan vis en ook de soortenrijkdom en biomassa van aan macroinvertebraten is groot. Een betekenisvol effect wordt dan ook niet verwacht.

Ten slotte worden er geen betekenisvolle effecten van verstoring verwacht voor de vogels in het SBZ-V, noch in de bestaande noch in de nog aan te leggen gebieden. Hoewel de werking van de kerncentrale aanleiding geeft tot verhoogde geluidsniveaus, is de bijdrage van enkel Doel 1 en 2 vermoedelijk beperkt. Andere vormen van verstoring, zoals lichtverstoring of verstoring door de aanwezigheid van mensen wijzigen niet in belangrijke mate omwille van het Project.

Er kan dan ook besloten worden dat het Project geen betekenisvolle impact heeft op de staat van instandhouding van de habitats en soorten in de context van de passende beoordeling en dat de bijdrage van het Project aan deze doelstelling neutraal is.

In de context van het Soortenbesluit tenslotte kan besloten worden dat het Project geen belemmering vormt voor het behalen van de doelstellingen in de soortenbeschermingsprogramma’s en dat de bijdrage van het Project aan deze doelstelling neutraal is.

4.1.1.3 Thema Lucht

Tegenover de beleidsdoelstellingen en de emissiereducties die binnen België en de gewesten dienen gerealiseerd te worden, kan gesteld worden dat de emissies veroorzaakt door de exploitatie van Doel 1 en 2 verwaarloosbaar zijn. Gezien de “eindperiode” van deze MEB op 2025 ligt hebben deze “eigen emissies” uiteraard geen impact op de doelstellingen 2030. Ook in termen van luchtkwaliteit is er van deze “eigen emissies” geen impact te verwachten.

Voor wat betreft de “vermeden” emissies die zouden ontstaan bij het uit dienst nemen van de installaties van Doel 1 en 2, kan aangegeven worden dat deze tegenover de reductiedoelstellingen weliswaar negatief zouden inwerken (er ontstaan immers extra emissies), maar het aandeel van deze emissies tegenover de nationale en gewestelijke emissieplafonds kan voor de meeste parameters als relatief beperkt beoordeeld worden. Inzake NOx kunnen deze emissies echter wél als aanmerkelijk beschouwd worden. Gemiddeld over de periode van 2015-2025 gaat het hierbij om 0,4% van het nationaal NOx-plafond voor 2030.

Bij de variant waarbij de vermeden emissies berekend werden op basis van maximale emissies afkomstig van de nieuwste generatie aardgasgestookte STEG’s, liggen de bijdragen inzake NOx en NH3 wel (aanzienlijk) hoger dan bij de eerste berekeningsvariant. De vermeden emissies inzake NOx hebben een bijdrage van 0,4 à 0,8% (met een gemiddelde van 0,6, %) over de periode 2015-2025) aan het federaal emissieplafond voor 2030. Voor NH3 krijgen we gemiddeld 0,37, % over de periode 2015-2025 (versus < 0.01, % bij de eerste berekeningswijze), eveneens berekend t.o.v. het federaal emissieplafond voor 2030.

De impact op de luchtkwaliteit van de mogelijke bronnen die instaan voor de “vervangingsproductie” van Doel 1 en 2 kan in de nabije omgeving van deze bronnen (enkele kilometers) als beperkt beoordeeld worden. Op verdere afstand worden de effecten door de toenemende dispersie verwaarloosbaar beschouwd.

De NOx, en desgevallend NH3-emissies kunnen lokaal ook een impact veroorzaken als gevolg van verzurende en eutrofiërende deposities. Maar ook ten aanzien van deze parameters dient aangegeven te worden dat de impact sterk afhankelijk zal zijn van eventuele vergunningsvoorwaarden en bronkarakteristieken van de “vervangende installaties”.

Duidelijk is alleszins dat bij langer openhouden van Doel 1 en 2 de emissies die over de periode 2015-2025 door de verbrandingsinstallaties verbonden aan beide reactoreenheden zouden gegenereerd worden vele malen kleiner zijn dan de emissies die zouden gegenereerd worden over diezelfde periode als Doel 1 en 2 in 2015 zouden gedesactiveerd zijn. Voor SOx en NOx gaat het, bij de gebruikte aannames met betrekking tot de samenstelling van het productiepark in de referentiesituatie (eerste variant), respectievelijk om 0,5% en 1,8%. De emissies toe te schrijven aan het langer open houden van de centrales zijn dus zeer klein in vergelijking met de emissies die er door vermeden worden. Dit geldt uiteraard ook voor de hiervan afgeleide effecten op de luchtkwaliteit en op de verzurende en eutrofiërende deposities. De werkelijke omvang van deze “vermeden” afgeleide effecten is echter niet gekend, aangezien ze sterk afhangen van eventuele vergunningsvoorwaarden en bronkarakteristieken van de vervanginstallaties, en van de kwetsbaarheid van de omgeving waarin ze zich bevinden.

4.1.1.4 Thema Klimaat

Over de hele periode genomen resulteert het uitstel van de desactivatie van Doel 1 en 2 in de emissie van maximaal ongeveer 5.500 ton CO2eq. Als we de emissies uitdrukken tegenover de geproduceerde elektriciteit krijgen we een waarde die voor de besproken jaren schommelt tussen 0,070 en 0,146 gram CO2 per kWh, wat zeer laag is.

De vermeden broeikasgasemissies bij het langer open houden van Doel 1 en 2 zijn van een andere orde. Over de hele periode genomen resulteert het uitstel van de desactivatie van Doel 1 en 2 in het vermijden van de emissie van ongeveer 22.000 kton CO2eq. Dit komt neer op een besparing van ongeveer 2,5% van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen voor het jaar 2018 (77.700 kton), of bijna 17% van de emissies in de subsector “elektriciteit en warmte”

voor Vlaanderen in datzelfde jaar. Als we de vergelijking maken met de emissies die vrijkomen bij de werking van Doel 1 en 2 over dezelfde periode (5500 ton) dan kunnen we vaststellen dat de emissies van Doel 1 en 2 over de periode waarop het uitstel van de desactivatie van toepassing is slechts 0,025% uitmaken van de vermeden emissies over dezelfde periode. De emissies toe te schrijven aan het langer open houden van de centrales zijn dus verwaarloosbaar tegenover de emissies die er door vermeden worden. Het Project draagt dus bij aan het bereiken van deze doelstelling en de score is dan ook positief.

Over de referentieperiode 2015-2020 zal het Project geen bijkomende invloed hebben op de weerbaarheid van de omgeving aan de gevolgen van klimaatverandering. Potentieel relevante impacts zullen niet toenemen bij uitstel van desactivatie, enerzijds als gevolg van de korte tijdshorizon (2025) waarbinnen klimaatverandering tot uiting kan komen, anderzijds als gevolg van het feit dat de site van Doel 1 en 2 ook bij desactivatie in 2015 verhard zal blijven

tijdens de referentieperiode. Het Project draagt dus niet merkbaar bij aan het bereiken van de doelstelling, maar gaat er ook niet merkbaar tegen in. De beoordeling is dan ook neutraal voor dit aspect.

Uit de analyse die in deze MEB wordt gerapporteerd blijkt tenslotte duidelijk dat de site bestand is tegen gevolgen van een klimaatverandering (in termen van overstroming, wateroverlast, extreem weer, …) die veel verder gaat dan de te verwachten situatie in 2025. Het feit of Doel 1 en 2 over de referentieperiode 2015-2025 al dan niet in werking zijn verandert daar niets aan. De beoordeling is dus neutraal.

4.1.1.5 Thema Gezondheid

Het uitstel van de desactivatie van Doel 1 en 2 leidt niet tot gezondheidseffecten als gevolg van chemische of fysische stressoren. Wel is het zo dat bij de productie van nucleaire energie onder meer de emissie van stikstofoxiden vermeden wordt, wat een positief effect heeft in het kader van milieugezondheidsrisicoanalyse. De vermeden emissies van stikstofoxiden bedragen ongeveer 500 ton op jaarbasis.

Een bijkomend aandachtspunt hierbij is dat nucleaire energie staat voor centrale productie. Decentrale productie van energie (wat in de referentiesituatie minstens deels het geval zou zijn) zorgt voor het ontstaan van hinderaspecten op een groter aantal plaatsen, waardoor het Project (met een grotere focus op centrale productie) voor wat dat aspect betreft positief kan worden beoordeeld.

Het is moeilijk om een uitspraak te doen over het belang van de psychosomatische en psychosociale klachten die het gevolg kunnen zijn van enerzijds de werking van de kerncentrale van Doel en anderzijds van de nucleaire sector in het algemeen.

Gezien de beperkte bewoning in de omgeving zijn deze voor wat Doel 1 en 2 betreft sowieso te verwaarlozen. Wat betreft de nucleaire sector, kunnen we de besluiten van de SCK CEN barometer (2018) overnemen. Algemeen blijkt hieruit dat, naast milieuvervuiling, het niet conform gebruik van nucleaire technologie de hoogste bezorgdheid wegdraagt bij de bevolking. Algemeen is er consensus om het aantal kerncentrales te reduceren en neemt het vertrouwen in de bescherming tegen een nucleair incident af. Er blijkt echter geen uitgesproken negatieve perceptie te bestaan tegen de productie van nucleaire energie.

Grootschalige stroompannes kunnen waarschijnlijk ook tot gezondheidseffecten leiden. Aangezien het uitstel van de desactivatie van Doel 1 en 2 erop gericht was de bevoorradingszekerheid veilig te stellen en dus grootschalige stroompannes te vermijden kan uitgegaan worden van een positief gezondheidseffect van het Project. De factoren die het belang van het gezondheidseffect van een stroompanne bepalen zijn onder meer directe parameters als duurtijd en frequentie, en anderzijds contextuele parameters als buitentemperatuur en de schaal.

Veiligheidsproblemen ontstaan eveneens bij een stroompanne, doch deze zijn niet het voorwerp van de discipline gezondheid. Een belangrijke studie (Dominianni 2018) rapporteert de gezondheidseffecten van een stroomonderbreking op basis van drie voorgekomen gebeurtenissen. Bij twee van de drie stroomonderbrekingen was de context mee bepalend: de stroomonderbrekingen vonden plaats tijdens een hittegolf. De effecten gebaseerd op dit onderzoek omvatten ademhalingsproblemen en waarschijnlijk een verhoogde mortaliteit.

Stroomonderbrekingen bij hittegolven kunnen leiden tot nierfalen. Bij extreme koude leiden stroomonderbrekingen tot meer algemene doodsoorzaken en hartziekten. Gezien de context in Vlaanderen en België kunnen we de bijdrage van het Project aan (het vermijden van) gezondheidseffecten ten gevolge van stroomonderbreking neutraal tot positief indelen.