• No results found

2.2 Effecten van het Project

2.2.3 Biodiversiteit

2.2.3.1

Relevante beleidsdoelstellingen

In zowel het Natuurdecreet (en diverse uitvoeringsbesluiten)als het Decreet Integraal Waterbeleid zijn relevante beleidsdoelstellingen opgenomen waaraan het beleidsplan zal moeten afgetoetst worden. Het Bosdecreet schept bovendien een kader voor de bescherming, en in het geval van bosverlies de compensatie van bos. Gezien het Project echter niet zorgt voor het verdwijnen van bos, is dit voor deze MEB geen relevante beleidsdoelstelling.

Vanuit het Natuurdecreet zijn twee generieke begrippen belangrijk die horizontaal in Vlaanderen van toepassing zijn: het standstill-beginsel en de zorgplicht. Dit principe stelt dat de nieuwe ontwikkelingen die voorzien worden niet mogen bijdragen aan de achteruitgang op vlak van natuur (op Vlaams niveau). Dit geldt zowel op vlak van oppervlakte als op vlak van kwaliteit. De zorgplicht betekent dat moet nagegaan worden of projecten en plannen, zo ook de beslissing over de verlenging van de levensduur van Doel 1 en 2, niet zorgen voor vermijdbare ‘schade’

(cfr. Natuurdecreet) voor de natuur.

Dit houdt onder meer de bescherming in van de bestaande natuur en natuurelementen, ongeacht de bestemming ervan.

De zorgplicht betekent niet dat nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn, wel dat voldoende moet onderzocht worden of eventuele schade kan vermeden worden.

Naast het ‘horizontale’ natuurbeleid, zet het Natuurdecreet ook de lijnen uit voor het bepalen van een gebiedsgericht beleid.

Voor VEN-gebieden moet specifiek worden nagegaan of geen ‘onvermijdbare en onherstelbare schade’ kan optreden omwille van het Project. Binnen het VEN wordt een onderscheid gemaakt tussen de grote eenheden natuur (GEN) en de grote eenheden natuur in ontwikkeling (GENO). Daarnaast is er ook nog het integraal verweving en ondersteunend netwerk (IVON) dat bestaat uit natuurverwevingsgebieden (NVWG) en natuurverbindingsgebieden (NVBG). Het aftoetsen van het risico op onvermijdbare en onherstelbare schade in een zogenaamde ‘verscherpte natuurtoets’ moet enkel voor de gebieden van het VEN zelf.

Daarnaast zorgt de implementatie van de Europese richtlijnen in het natuurdecreet ervoor dat voor de speciale beschermingszones, t.t.z. habitat- en vogelrichtlijngebieden, niet enkel moet aangetoond worden dat betekenisvolle negatieve effecten vermeden worden ten aanzien van de huidige situatie, maar ook dat het Project geen belemmering mag vormen voor het bereiken van de vooropgezette natuurdoelen voor deze gebieden. Dit wordt onderzocht in een passende beoordeling.

Het Soortenbesluit zorgt voor de bescherming van specifieke soorten. Dit houdt in dat er geen schade mag zijn voor deze soorten of hun leefgebied en dat er soortbeschermingsprogramma’s (SBP) kunnen opgemaakt worden waarin maatregelen worden voorgesteld om voor specifieke soorten te zorgen dat de gunstige staat van instandhouding kan bereikt worden. Er zal moeten nagegaan worden of het Project schade kan toebrengen aan beschermde soorten of de uitvoering van een SBP in het gedrang kan brengen.

Een laatste belangrijke beleidsdoelstelling is te vinden in het Decreet Integraal Waterbeleid dat de Europese Kaderrichtlijn Water omzet naar Vlaamse wetgeving. Een groot deel van de doelstellingen wordt afgetoetst in de discipline Water (zie 2.2.2), maar er zijn voor de verschillende waterlichamen ook doelstellingen voor biologische kwaliteitselementen opgenomen. Voor de biologische kwaliteitselementen die relevant zijn voor de waterlichamen in de omgeving van het projectgebied (voornamelijk de Zeeschelde) moet nagegaan worden of het Projecteen impact heeft op het halen van de doelstellingen op vlak van waterkwaliteit. Dit aspect wordt zoals gezegd beoordeeld in de discipline Water.

De verschillende onderdelen van het Project zullen aan deze beleidsdoelstellingen afgetoetst worden aan de hand van onderstaande vragen:

 In hoeverre mag verwacht worden dat het Project schade aan natuur kan vermijden (cfr. Natuurdecreet)?

 In hoeverre mag verwacht worden dat het Project kan vermijden dat er onherstelbare en onvermijdbare schade aan VEN-gebieden optreedt (cfr. Natuurdecreet)?

 In hoeverre mag verwacht worden dat het Project kan vermijden dat er betekenisvolle effecten ten aanzien van NATURA2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) zouden optreden (cfr. Natuurdecreet)?

 In hoeverre mag verwacht worden dat het Project niet zorgt voor schade voor soorten die beschermd zijn volgens het soortenbesluit?

 In hoeverre mag verwacht worden dat de implementatie van het Project geen belemmering vormt voor het behalen van doelstellingen die geformuleerd worden in soortbeschermingsprogramma’s (cfr.

Soortenbesluit)?

2.2.3.2 Relevante effecten en oorzaak-effectrelaties

Het Project kan op verschillende manieren een impact hebben voor de discipline biodiversiteit. De finale beoordeling gebeurt, zoals hoger aangegeven, op basis van de beleidsdoelstellingen, de effectanalyse gebeurt vanuit de relevante effectgroepen. In volgende paragrafen wordt kort toegelicht welke effectgroepen relevant zijn en waarom.

In de discipline biodiversiteit zijn het merendeel van de verwachte effecten indirecte effecten ten gevolge van wijzigen die besproken worden in de disciplines water, geluid of lucht. Indien in deze disciplines besloten wordt dat enkel verwaarloosbare effecten verwacht worden, wordt dit niet verder onderzocht in de discipline biodiversiteit.

Veel van de effecten die kunnen optreden hebben te maken met de lozingen in de Schelde. Gezien de aanduiding van de Schelde als Habitatrichtlijngebied is het eventuele optreden van effecten hier van groot belang. Bovendien zijn er ook de doelstellingen voor de Schelde vanuit het Decreet Integraal Waterbeleid en zijn de slikken en schorren ook van belang voor de vogels van het Vogelrichtlijngebied en als ‘habitat’ tevens vanuit de Habitatrichtlijn.

Effecten op de Schelde kunnen optreden onder de vorm van een wijziging van de oppervlaktewaterkwaliteit. De elementen van het Project die hier mogelijk een invloed op kunnen hebben zijn de lozing van de diverse vormen van afvalwater en de lozing van koelwater. Daarnaast is ook de captatie van het koelwater van belang gezien deze kan aanleiding geven tot mortaliteit voor mee opgezogen vissen, schelpdieren, kreeftachtigen of andere ongewervelden. Indien uit het deel over de nucleaire effecten blijkt dat er een impact te verwachten is op de Schelde, zal de impact hiervan ook kort besproken worden. Ook zal in dat geval een doorwerking van effecten naar hogere trofische niveaus, zoals de vogels van het Vogelrichtlijngebied, ingeschat worden. Een belangrijke impact op de waterkwaliteit, bijvoorbeeld door temperatuursverhoging, kan potentieel ook aanleiding geven tot barrière-effecten indien een grote zone ongeschikt wordt voor de organismen die aanwezig zijn.

Naast de effecten op de Schelde, kan de werking van de centrales potentieel ook een impact hebben op het vlak van verstoring. Hierbij kan het gaan om geluidsverstoring, lichtverstoring of verstoring omwille van de aanwezigheid van mensen. Gezien het strategisch niveau van de MEB zullen deze verstoringseffecten op kwalitatieve wijze ingeschat worden.

Het Project kan theoretisch, omwille van de stookinstallatie, de noodgeneratoren en -pompen en het verkeer zelf ook een bijdrage hebben aan effecten van verzuring en vermesting vanuit de lucht. Naar verwachting, zal dit slechts een beperkte impact hebben, zeker in een breder ruimtelijk perspectief en m.i.v. de activiteiten die zich afspelen in de Waaslandhaven / Haven van Antwerpen. Dit aspect zal echter wel relevant zijn bij de bespreking van de vermeden effecten. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat de doorvertaling van dit laatste aspect naar biodiversiteit enkel op kwalitatieve wijze zal kunnen gebeuren gezien de locatie van de eventuele bijkomende stikstofdepositie niet gekend is. Indien uit het deel over de nucleaire effecten blijkt dat er een impact te verwachten is van depositie vanuit de lucht, zal de impact hiervan ook besproken worden.

Effecten op het vlak van direct ruimtebeslag kunnen in principe optreden gezien de verlenging van de uitbating van de centrales ervoor zorgt dat de ruimte die ingenomen wordt niet kan gebruikt worden voor natuurontwikkeling.

Er worden geen effecten voor grondwater verwacht (zowel grondwaterstand als grondwaterkwaliteit) die een impact zouden kunnen hebben voor biodiversiteit. Dit wordt dan ook niet verder besproken in deze MEB. Ten slotte wordt ook geen wijziging van de hydrologie van de Schelde verwacht. Het gecapteerde koelwater wordt immers nagenoeg volledig opnieuw geloosd waardoor geen impact op bijvoorbeeld het waterpeil verwacht wordt.

Belangrijk is ook om op te merken dat de aanwezigheid van de hoogspanningslijnen geen onderdeel uitmaakt van de MEB. De hoogspanningslijnen zouden na stopzetting immers nog nodig zijn voor de uitbating van Doel 3 en 4 waardoor de beslissing om Doel 1 en 2 langer open te houden hier geen impact op heeft.

2.2.3.3 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor de discipline biodiversiteit wordt bepaald door de zone waarin effecten kunnen optreden, aangevuld met aandachtszones voor natuur. De afstand waarover effecten kunnen verwacht worden, verschilt sterk tussen de verschillende effectgroepen.

Minimaal worden de aangrenzende beschermingszones voor natuur opgenomen in het studiegebied. Het gaat concreet om delen van de Speciale Beschermingszone van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) “Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent” (BE2300006), de Speciale Beschermingszone van het Vogelrichtlijngebied (SBZ-V) “Schorren en polders van de Beneden Schelde” (BE2301336) en de Nederlandse beschermingszone Westerschelde & Saeftinghe die zowel SBZ-H (NL9803061) als SBZ-V (NL9802026) is. De VEN-gebieden in de omgeving liggen binnen deze afbakening.

Specifiek voor de vermeden effecten wordt het studiegebied uitgebreid tot heel België en de aangrenzende gebieden in het buitenland.

Figuur 13: Beschermingszones natuur.

2.2.3.4 Beschrijving referentiesituatie

Natura2000 gebieden

Zoals reeds beschreven in §2.2.3.3, grenst het projectgebied aan verschillende Speciale Beschermingszones behorende tot het Natura2000 netwerk. De natuurdoelen die opgesteld werden voor deze gebieden vormen dan ook een belangrijke referentie om de effecten aan af te toetsen. Tabel 10 geeft een overzicht van de doelsoorten voor al deze Natura 2000 gebieden die hetzij overlappen met het projectgebied hetzij in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied gelegen zijn.

Tabel 10: Doelsoorten voor de Natura2000 gebieden die overlappen met of voorkomen in de onmiddellijke nabijheid van het projectgebied. x: soort expliciet opgenomen als doelstelling, /: soort is geen doelstelling.

Doelsoort Schorren en polders

van de Beneden-Schelde

Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot

Gent

Westerschelde en Saeftinghe

Vogels

Bergeend x x x

Blauwborst x x x

Blauwe kiekendief x / /

Bontbekplevier / / x

Bonte strandloper / / x

Bruine kiekendief x x x

Drieteenstrandloper / / x

Dwergstern / / x

Fuut / / x

Goudplevier x / x

Grauwe gans x / x

Groenpootruiter / / x

Grote stern / / x

IJsvogel x x /

Kemphaan x / /

Kanoetstrandloper / / x

Kievit / / x

Kleine zilverreiger / / x

Kleine zwaan x x /

Kluut x x x

Kokmeeuw x x /

Kolgans x / x

Krakeend x x x

Kwak / x /

Kwartelkoning / x /

Doelsoort Schorren en polders van de

Beneden-Schelde

Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot

Gent

Westerschelde en Saeftinghe

Lepelaar x x x

Middelste zaagbek / / x

Pijlstaart x x x

Porseleinhoen x x /

Purperreiger / x /

Roerdomp x x /

Rosse grutto / / x

Scholekster / / x

Slechtvalk / / x

Slobeend / x x

Smient x / x

Steenloper / / x

Steltkluut x / /

Strandplevier x / x

Tafeleend / x /

Tureluur / / x

Visdief x / x

Waterrietzanger x x /

Wilde eend / / x

Wintertaling x x x

Woudaap / x /

Wulp / / x

Zeearend / / x

Zilverplevier / / x

Zwarte ruiter / / x

Zwartkopmeeuw x / x

Zoogdieren

Franjestaart / x /

Gewone dwergvleermuis / x /

Ingekorven vleermuis / x /

Kleine dwergvleermuis / x /

Laatvlieger / x /

Meervleermuis / x /

Rosse vleermuis / x /

Ruige dwergvleermuis / x /

Doelsoort Schorren en polders van de

Beneden-Schelde

Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot

Gent

Westerschelde en Saeftinghe

Watervleermuis / x /

Bruinvis / / x

Grijze zeehond / / x

Gewone zeehond / / x

Bever / x /

Weekdieren

Nauwe korfslak / / x

Vissen

Zeeprik / / x

Rivierprik / x x

Fint / x x

Bittervoorn / x /

Amfibieën

Poelkikker / x /

Kamsalamander / x /

Insecten

Gevlekte witsnuitlibel / x /

Vaatplanten

Groenknolorchis / x x

Naast de soorten zijn er ook natuurdoelen voor habitattypes opgesteld. Het SBZ-H Schelde en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent is omvangrijk en niet alle tot doel gestelde habitats zijn relevant voor deze MEB.

Enkel de habitats die voorkomen in het gedeelte nabij de kerncentrales wordt daarom besproken.

De voorkomende habitattypes worden opgesplitst in twee grote landschapstypes: het estuarium en de terrestrische wetlands. De doelen die voor die habitattypes zijn geformuleerd, hebben een tweevoudig karakter:

 Enerzijds staan deze doelen in functie van de instandhoudingsdoelstellingen van het SBZ-H ‘BE 2300006 Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’. In die omstandigheden gaat het eerder om instandhoudingsmaatregelen buiten het SBZ-H die erop zijn gericht om het SBZ-H in een gunstige staat van instandhouding te brengen.

 Anderzijds zijn die ‘doelen’ vereist om het betrokken SBZ-V in een gunstige staat van instandhouding te brengen, omdat ze van belang zijn (als leefgebied) voor de vogelsoorten van de leefgebieden Natuurweide zoet, Natuurweide zilt, Begraasd schor, Slikken met eilanden en Surrogaatkust.

Volgende habitattypes binnen estuaria van het Belgische deel van het Schelde-estuarium komen voor:

 Habitattype 1130: Estuaria;

Habitattype 1320: Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae);

Habitattype 1330: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae).

Volgend habitattype binnen terrestrische wetlands komt voor:

Habitattype 1330: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae), subtype binnendijkse zilte vegetaties.

De volledige breedte van de Schelde ter hoogte van het projectgebied is ook aangeduid als voorlopige zoekzone voor het habitattype 1130: estuaria. Een zoekzone is een zone die gevrijwaard wordt met het oog op de ontwikkeling van bijkomend habitat in geval er nog openstaande natuurdoelen zijn.

In het SBZ ‘Westerschelde en Saeftinghe’ zijn volgende habitattypes tot doel gesteld:

 Habitattype 1110B – Permanent overstroomde zandbanken, subtype Noordzee-kustzone;

 Habitattype 1130 – Estuaria;

 Habitattype 1140B – Slik- en zandplaten;

 Habitattype 1310A – Zilte pionierbegroeiingen, subtype zeekraal;

 Habitattype 1310B – Zilte pionierbegroeiingen, subtype zeevetmuur;

 Habitattype 1320 – Slijkgrasvelden;

 Habitattype 1330A – Schorren en zilte graslanden, subtype buitendijks;

 Habitattype 1330B – Schorren en zilte graslanden, subtype binnendijks;

 Habitattype 2110 – Embryonale duinen;

 Habitattype 2120 – Witte duinen;

 Habitattype 2130A – Grijze duinen, subtype kalkrijk;

 Habitattype 2160 – Duindoornstruwelen;

 Habitattype 2190B – Vochtige duinvalleien, subtype kalkrijk.

Toekomstige natuurontwikkeling Havengebied

De Vlaamse Regering heeft recent een besluit goedgekeurd inzake de vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten voor de Speciale Beschermingszone ‘BE 2301336 Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. De natuurdoelen die hierin gesteld worden, zijn al mee opgenomen in de beschrijving van vorige paragraaf. Het besluit betreft een wijziging van een eerder besluit dat diende te worden goedgekeurd omwille van hoogdringendheid in relatie tot de vereiste voortgang van het complex project “Extra Containercapaciteit Antwerpen”. Dit nieuwe besluit legt ook de gebieden vast die momenteel een noodzakelijke rol te spelen hebben in het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Een deel van deze gebieden zijn in het verleden reeds aangelegd. Een overzicht van deze gebieden is weergegeven in Figuur 14. Een deel van de gebieden is expliciet voorzien als ‘tijdelijk natuurcompensatiegebied’ en zullen in principe verdwijnen en vervangen dienen te worden in geval bepaalde havenprojecten worden uitgevoerd.

Figuur 14: Overzicht bestaande gebieden natuurontwikkeling (permanent en tijdelijk).

Tabel 11: Nummering bestaande gebieden natuurontwikkeling.

Nr. Gebied Nr. Gebied

1 Prosperpolder Noord 14 Spaans fort

2 Doelpolder Noord 15 Drijdijck

3 Brakke kreek 16 Grote Geule

4 Schor Ouden doel 17 Zoetwaterkreek

5 Estuariene natuur 18 Putten weide

6 Galgenschoor 19 Putten west

7 Groot buitenschoor 20 Restgronden foerageergebied bruine kiekendief

8 Ketenissenschor 21 C59

9 Groot Rietveld 22 Opgespoten MIDA’s

10 Rietveld Kallo 23 Gedempt doeldok

11 R2-driehoek 24 Vlakte van Zwijndrecht

12 Haasop (enkel permanent deel weergegeven)

25 Verrebroekse plassen

13 Watergangen

Voor enkele van de te realiseren leefgebieden zijn er echter nog openstaande instandhoudingsdoelen waarvoor bijkomende gebieden moeten aangelegd worden. Zo moet er nog tot 200 ha bijkomend ingericht worden voor de

soorten van de groep ‘riet en water’ in geval zou blijken dat de doelstellingen voor deze soortgroep niet gehaald worden met de overige gebieden. In dat geval zullen de gebieden Nieuw Arenbergpolder fase II en Prosperpolder zuid fase II ingericht worden. Ook voor de soorten van de groepen ‘Natuurweide zoet/zilt’ en ‘Begraasd schor’ is nog 250 ha bijkomend leefgebied nodig. Hiervoor zullen (delen van) de gebieden Prosperpolder Noord en Doelpolder midden ingericht worden.

Naast de gebieden die voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen vereist zullen zijn, dient dus ook rekening gehouden met het gegeven dat er nog gebieden aangeduid en ingericht zullen moeten worden in geval dat havenprojecten zouden leiden tot verlies van bestaande natuurwaarden.

Zoals reeds hoger gemeld zal het verdwijnen van bepaalde tijdelijke natuurcompensatiegebieden noodzakelijkerwijs leiden tot een nieuwe noodzaak van de realisatie van natuurcompensaties elders. Hierbij kan in de eerste plaats gedacht aan het project Extra Containercapaciteit Antwerpen (ECA).

Ook is er recent een analyse gebeurd waarbij in beeld gebracht werd welke delen in havengebied nog een bepaald belang hebben met het oog op de realisatie van de natuurdoelen (Goovaerts & Indeherberg, 2020). In geval van bepaalde haveninbreidingsprojecten zal dit noodzakelijkerwijs leiden tot de uitvoering van gepaste natuurcompensaties.

Voor de meeste van deze projecten is echter nog niet volledig duidelijk waar deze compensaties zullen gebeuren.

Wel al zeker is dat de tijdelijke gebieden Gedempt Doeldok, C59, Opgespoten MIDA’s en Vlakte van Zwijndrecht zullen verdwijnen en dat de natuurwaarden die hier voorkomen voor de soorten van Surrogaatkust zullen gecompenseerd worden ter hoogte van Prosperpolder Zuid.

Een overzicht van alle op dit moment reeds gekende nieuwe natuurgebieden die naar alle waarschijnlijkheid ontwikkeld zullen dienen te worden, zij het ter realisatie van instandhoudingsdoelstellingen, zij het in het kader van te realiseren natuurcompensaties, wordt weergegeven in Figuur 15.

Figuur 15: Toekomstige gebieden natuurontwikkeling.

Tabel 12: Nummering toekomstige gebieden natuurontwikkeling.

Nr. Gebied Reden ontwikkeling

26 Nieuw Arenbergpolder fase II S-IHD Riet en water 27 Prosperpolder zuid fase II S-IHD Riet en water

28 Prosperpolder zuid fase I Compensatie verdwijnen Gedempt Doeldok, MIDA’s + C59 en Vlakte van Zwijndrecht voor ECA-project

29 Doelpolder Midden S-IHD Natuurweide zoet/zilt en Begraasd schor

30 Doelpolder Zuid Zoekzone S-IHD foerageergebied bruine kiekendief, mogelijk ook compensatie foerageergebied bruine kiekendief

Figuur 16: Eindbeeld natuurontwikkeling voor zover bekend en op basis van nog niet verder uitgeklaarde te realiseren natuurcompensaties.

VEN-Gebieden

Delen van de SBZ zijn ook bijkomend aangeduid als beschermingszone op Vlaams niveau en maken dus deel uit van het VEN (zie ook Figuur 13). De meest relevante VEN-gebieden in de nabijheid van het projectgebied zijn ‘De Wase Scheldepolders’ en ‘De slikken en schorren langs de Schelde’. Beide gebieden worden hieronder kort beschreven.

De Wase Scheldepolders (Code: 204)

In dit gebied vinden we verschillende types van kreken, dijken of kragen, wielen en een opgespoten terrein. De structuurbepalende elementen zijn twee kreken (restanten van een oud krekenstelsel van mariene oorsprong), enkele wielen (soms met vorming van drijftillen bij verlanding, zoals het Panneweel), dijken (aangelegd bij de

inpolderingen), kragen (bij herstel van een dijk na een doorbraak, aangelegd rond het gevormde wiel), kreekruggen, natte lager gelegen kreekdalgraslanden en het complex van het Groot Rietveld.

De twee kreken zijn het zoete krekencomplex van Saleghem (Grote Geule) en de licht brakke kreek 'De Grote Geule' bij Kieldrecht. Beide zijn verbonden via de Kieldrechtse watergang. Bijzondere plantensoorten in dit krekencomplex zijn moerasvaren, galigaan, stippel- en dwergzegge.

Het Groot Rietveld ligt in de Melselepolder, een opgespoten inbraakpolder. We vinden hier een groot rietveld met plassen, grazige en moerassige delen. Deze vegetatie en de verschillende overgangen (in vocht- en zoutgehalte) zorgen voor een geschikt leefgebied voor een groot aantal zeldzame planten en vogels.

We vinden soorten van oevers en moerassen en planten van zilte milieus zoals zeeaster en zilte rus. Het gebied zorgt ook voor een verbinding tussen de slikken, schorren en vochtige weiden langs de Schelde en de natuurkernen in de Zandstreek. Opvallende broedvogelsoorten zijn kluut, bruine kiekendief, roerdomp, rietgors, snor, rietzanger, baardman en blauwborst.

Het is een belangrijk gebied voor doortrekkende of overwinterende soorten als goudplevier, kemphaan, kolgans, grauwe gans, bergeend en krakeend.

De slikken en schorren langsheen de Schelde (Code: 304)

De vaarweg van de Schelde en de langsliggende slikplaten en schorren, met de erg dynamische getijdenwerking, hebben een zeer hoge ecologische waarde. De hoge natuurlijke productiviteit van het ecosysteem zorgt voor veel soorten, vaak in grote aantallen. Belangrijk is de overgang zout-brak-zoet in de getijdenzone. Het voorkomen van zoetwaterschorren is uniek in Vlaanderen. Ook elders in Europa zijn deze uitermate zeldzaam.

Enkele grotere natuurgebieden (Verdronken land van Saeftinghe, Groot Buitenschoor, Galgenschoor) vormen de kernen van het natuurlijk systeem. De tussenliggende - eerder smalle - oeverzones vormen erg belangrijke verbindingen. Veiligheid (waterberging) en transport zijn verenigbaar met de hoofdfunctie natuur. Ook recreatie is inpasbaar.

Vermeldenswaardige soorten zijn kluut, kleine modderkruiper, rivierprik, kamsalamander, spindotter, welriekende agrimonie, dwergbloem, bijenorchis, rond wintergroen, klein en groot spiegelklokje. Het is een belangrijk gebied voor pleisterende en overwinterende soorten als goudplevier, kemphaan, rietgans, kolgans, grauwe gans, bergeend, krakeend en slobeend.

Soortenbeschermingsprogramma (SBP)

Het Soortenbesluit voorziet de mogelijkheid tot het opstellen van een soortenbeschermingsprogramma. Zo’n programma wordt in overleg met de betrokken doelgroepen opgesteld en omvat een aantal maatregelen met als doel ervoor te zorgen dat een soort (of meerdere soorten) binnen Vlaanderen in een gunstige staat verkeren.

Een soortbeschermingsprogramma kan zowel voor Europees te beschermen soorten als voor andere voor Vlaanderen belangrijke soorten worden opgesteld. Op basis van een aantal criteria wordt een prioritering

Een soortbeschermingsprogramma kan zowel voor Europees te beschermen soorten als voor andere voor Vlaanderen belangrijke soorten worden opgesteld. Op basis van een aantal criteria wordt een prioritering