• No results found

5. Deelvraag 3

5.3 Negatieve kanten van het raadslidmaatschap

De negatieve kanten van het raadslidmaatschap kunnen de zinervaringen die raadsleden ervaren in hun werk negatief beïnvloeden. Op het moment dat zij hun functie als minder bevredigend ervaren (evaluatieve component) kunnen zij dit werk ook als minder zinvol beschouwen. In deze paragraaf worden zowel de negatieve kanten van het werk omschreven aan de hand van het persoonlijk vlak en het politieke systeem waarbinnen zij functioneren. Persoonlijk

Een negatieve kant van hun functie die door vijf raadsleden wordt genoemd is dat het raadslidmaatschap veel tijd in beslag neemt: ‘Als je wilt kun je gewoon 24 uur per dag, of acht uur per dag met je raadlidmaatschap bezig zijn’ (raadslid 11). Dit zorgt voor sommigen voor een druk op hun privéleven. Ook worstelen acht van de raadsleden regelmatig met het feit dat zij lastige beslissingen moeten nemen in situaties waar mensen tegenstrijdige belangen hebben. Zo stelt raadslid 1: ‘Wat is moeilijk vind is dat je soms besluiten moet nemen die je neemt voor de hele stad, waarvan je het gevoel hebt dat je niet de belangen van iedereen goed hebt kunnen behartigen’. Verder speelt het voor raadslid 10 mee dat de

belangen van zijn werk als raadslid soms verweven lijken te worden met z’n professionele baan, al probeert hij dit professioneel te scheiden.

Ook vinden acht raadsleden het lastig dat zij soms veel kritiek moeten incasseren van burgers. Op het moment dat politici een andere beslissing nemen worden burgers soms boos omdat zij zich niet gehoord voelen. Sommige burgers worden erg persoonlijk in hun manier van beschuldigen. Zo vertelt raadslid 13: ‘Ja, je krijgt een hoop over je heen.. Het is wel eens dat ik op een bijeenkomst ben dat iemand tierend tegenover me stond en scheldend’. Een aantal raadsleden heeft bijvoorbeeld ook ervaring met ingezonden brieven van burgers. Zo ook raadslid 8: ‘Wat ik echt heel moeilijk vind is dat er mensen zijn die mijn mailbox vol doen lopen met hele lange verhalen.. Met als je ze uitprint twintig bladzijden beslaan over het onrecht wat hen is aangedaan’. Anderen krijgen zelfs te maken met boze burgers die op de stoep van hun huis staan: ‘En ja, we hebben soms ook vervelende besluiten moeten nemen. Dat mensen zelf bij mij thuis zijn gekomen’ (respondent 1). Een aantal raadsleden verwijst naar het feit dat sommige raadsleden tegenwoordig dreigmails krijgen. Zelf hebben de

raadsleden hier niet mee te maken gehad maar enkelen noemen wel dat het feit dat dit zich voordoet dit slecht is voor de democratie. Ook het feit dat je als raadslid beslissingen aan de burger moet uitleggen benoemen vier raadsleden als iets lastigs. Zo stelt raadslid 6: ‘Je kunt niet iedereen tevreden houden, iedereen heeft recht op kritiek. En je moet kunnen uitleggen waarom je gedaan hebt wat je hebt gedaan’. Het feit dat je als raadslid niet altijd kan zeggen wat je vindt vanwege partijbelangen wordt door één raadslid ook genoemd als iets lastigs. Een ander raadslid vindt het soms jammer dat niet alle raadsleden een academische achtergrond hebben en dat het niveau van de inhoudelijke discussie laag blijft. Het systeem

Ook het politieke systeem waar binnen de raadsleden functioneren is volgens sommigen een negatieve kant van het werk. Zo wordt onder andere bureaucratie genoemd als een nadeel: ‘Ik kan iets lokaal proberen te veranderen maar dan kan het weer niet vanwege de regels op andere niveaus’ (raadslid 3). Een ander nadeel is volgens zes raadsleden dat door

coalitieakkoorden alle besluiten al vast liggen en dat hierdoor geen discussie meer mogelijk is. Sommige raadsleden menen daarom dat het beter zou zijn om het hele coalitie-oppositie systeem af te schaffen en voortaan te stemmen op thema. Ook de huidige verhoudingen tussen het college, ambtenaren en raadsleden zorgen er volgens sommige raadsleden voor dat het systeem slecht functioneert. Zo stelt raadslid 12 dat de raad zelf wel initiatiefvoorstellen mag doen maar dat ze hiervoor momenteel te zwak georganiseerd is ten opzichte van de coalitie. Een andere kritiek luidt dat de wethouder te veel wordt beschermd: ‘Dus je ziet dat gemeenteraadsleden vaak toch nog ondanks het dualisme veel te loyaal zijn aan hun

wethouders, veel te loyaal zijn aan hun coalitiepartijen maar soms helemaal niet weten waar het stuk nou werkelijk over gaat’ (raadslid 10).

Sommige raadsleden zien het als een probleem dat het bij verkiezingen te weinig draait om de inhoud: ‘Nou je merkt wel met de verkiezingen dat er ontzettend veel gestemd wordt op beeldvorming en op iemand kennen’. (raadslid 9). Ook de taligheid vinden sommigen problematisch. De politieke taal die wordt gebruikt is ontoegankelijk voor sommige burgers en sluit groepen aan de onderkant van de samenleving uit. Zo stelt raadslid 8: ‘Kijk naar je omgeving, de één debatteert goed, die krijgt altijd zijn zin maar anderen voelen zich daar heel gefrustreerd door'. Ook voor politici zelf kost het tijd om de politieke taal onder de knie te krijgen.

Andere problemen met het systeem die worden genoemd zijn weinig transparantie en het feit dat burgers te weinig gehoord worden. Raadslid 5 stelt: ‘De oppositie heeft de mond vol. Maar op het moment dat het er echt toe doet dan houden ze de discussie af’. Dit heeft het effect dat burgers gefrustreerd raken. Ook benadrukt raadslid 12 dat een

‘vertechnocratisering’ van het debat is ontstaan waarbij er alleen nog wordt gepraat over hoofdlijnen waardoor een diepgaander debat ontbreekt. Tot slot wordt door een aantal raadsleden opgemerkt dat steeds minder burgers lid zijn van een politieke partij wat slecht is voor de democratie.