• No results found

5. Deelvraag 3

5.6 De invloed van participatie op het functioneren van raadsleden

Het feit dat burgers de mogelijkheid krijgen om politiek te participeren kan de zinervaringen van raadsleden die zij via hun functie ervaren beïnvloeden. Op het moment dat er gebruik wordt gemaakt van participatieve democratie kan de verhouding tussen raadsleden en burgers verschuiven. Raadsleden kunnen dit als een bevredigende en zinvolle ontwikkeling zien (evaluatieve component) die een positieve invloed heeft op hun functioneren. Het is echter ook mogelijk dat raadsleden deze ontwikkeling onbevredigend en/of zelfs bedreigend ervaren. Uit de interviews komen drie verschillende visies naar voren over wat de invloed is van participatieve democratie op het raadslidmaatschap.

Geen verschil

Een aanzienlijk deel van zeven raadsleden geeft aan dat ze in hun eigen werk niet merken dat er binnen hun gemeente steeds vaker gebruik wordt gemaakt van participatieve

democratievormen. De projecten die er zijn hebben geen invloed hebben op hun functioneren. Er vinden wel allerlei participatieprojecten plaats maar deze worden vaak door burgers opgepakt zonder dat raadsleden hier iets mee van doen hebben. Zo stelt raadslid 10: ‘De gemeenteraad zit op eilandje en de inwoners lopen op een eilandje, de raadsleden hebben geen last van de burger’. Het valt op dat deze raadsleden vaak wel een uitgesproken mening hebben over burgerparticipatie en hun positieve en negatieve ervaringen daarmee maar dat hun eigen rol daar geheel niet door beïnvloed wordt.

Positief

Vijf raadsleden geven aan dat door de participatie van burgers hun rol als raadslid verandert en dat zij dit als een positieve en zinvolle ontwikkeling zien. Een genoemde verandering is bijvoorbeeld dat raadsleden door participatieve projecten vaker met burgers in gesprek gaan en dat zij meer met elkaar gaan samenwerken: ‘Je hoeft niet te wachten tot de burger klaar is. Je kan ook mee gaan luisteren of mee gaan praten.. En dan zie je het eindresultaat en denk ik prima’ (raadslid 6). Door het feit dat er op deze manier meer tussen burgers en politici wordt gecommuniceerd wordt ook de mogelijkheid gecreëerd voor het ontstaan van meer ‘begrip’ voor elkaar.

Twee raadsleden geven aan dat zij het prima zouden vinden als het raadslidmaatschap in de toekomst overbodig wordt. Zo vindt raadslid 3 het prima om het raadslidmaatschap af te

schaffen als er niet meer voldoende draagvlak voor is in de samenleving. Raadslid 14

benadrukt dat hij het niet erg vindt als raadsleden minder inspraak hebben op het moment dat hij als burger meer inspraak krijgt. Deze groep raadsleden vindt de participatie van burgers dan ook niet bedreigend maar juist een goede aanvulling op hun eigen rol, zelfs als hun rol in de toekomst kleiner en/of zelfs overbodig zal worden. Deze raadsleden halen juist zin uit het feit dat burgers participeren om dat dit aansluit bij de doelstellingen die zij hebben met het raadslidmaatschap. Zo probeert raadslid 14 andere raadsleden juist te overtuigen van het belang van participatieve democratie. Ook raadslid 10 geeft aan dat het feit dat hij zich als raadslid kon inzetten voor de organisatie van de G1000 voor hem juist stimulerend was. Via de organisatie van een participatief project wilde hij het huidige politieke systeem waar hij kritiek op had juist verbeteren. Het feit dat hij zich in ging zetten voor meer participatieve democratie gaf hem een duidelijk doel aan zijn politieke functie. Opvallend is het feit dat de respondenten die positief staan tegenover hun veranderende rol als raadslid verschillende doelstellingen hebben met hun raadslidmaatschap. Een positieve blik hangt niet automatisch samen met een specifieke motivatie om te kiezen voor het raadslidmaatschap.

Negatief

Hoewel veel raadsleden behoorlijke kritiek uiten op diverse participatieve projecten ervaren maar twee raadsleden dat hun eigen positie door de toenemende inspraak van burgers daadwerkelijk wordt bedreigd. Dit kan er ook mee te maken dat de raadsleden in de ene gemeente veel meer ervaring hebben met participatieve democratie dan in een andere gemeente. Raadslid 8 stelt dat haar eigen rol door participatieve democratie wordt ondermijnd en dat dit slecht is voor de democratie: ‘Mijn rol vind ik dus niet belangrijk, maar wat ik belangrijk vind is dat het de democratie bedreigt’. Ook raadslid 12 benadrukt dat raadsleden door participatieve democratie in een lastige positie terecht komen. Het feit dat er gebruik wordt gemaakt van participatieve democratie garandeert volgens hem nog niet dat de stem van de burger daadwerkelijk wordt gehoord. De burger krijgt wel invloed maar de uiteindelijke macht ligt volgens hem bij de gemeenteraad. Het politieke systeem wordt op die manier ondoorzichtig en dat is niet goed voor de democratie. Raadslid 12 benadrukt dat de belangen van specifieke groepen burgers beter kunnen worden beschermd via

belangengroepen dan door burgerparticipatie. Belangengroepen hebben namelijk een

duidelijkere positie in het politieke systeem dan dat dit het geval is bij burgers die deelnamen aan burgerparticipatie. Er is volgens raadslid 12 op dit moment geen enkele garantie dat er daadwerkelijk iets met de stem van de burger gebeurt.

Het feit dat burgers inspraak krijgen zorgt er voor dat deze twee raadsleden zich in een onbevredigende positie voelen gezet en dat zij de doelen die zij met hun functie nastreven minder goed kunnen bewerkstelligen. Zo geeft raadslid 8 aan dat een belangrijke taak van het raadslidmaatschap voor haar is dat zij een stem kan geven aan groepen burgers die niet goed voor zichzelf kunnen opkomen in de politiek. Zij benadrukt dat aan participatieve projecten vooral mondige burgers deelnemen maar dat dit weinig oplevert voor de meer kwetsbare groepen in de samenleving. Het raadslid wijst erop dat er bij burgerparticipatie er

onvoldoende wordt rekening gehouden met de minder mondige buurtbewoners. Zij stelt dat zijzelf als raadslid anders dan de burger het algemeen belang wel goed in de gaten kan houden en kan opkomen voor alle burgers.

Veranderende taken

Een aantal veranderingen die raadsleden ervaren door participatieve democratie worden door hen niet expliciet positief of negatief gezien. Zo stellen sommige raadsleden dat zij door participatieve democratie meer tijd kwijt zijn aan hun werk als raadslid: ‘Ik zit in een kleine stad, dat valt nog mee. Maar als je het goed wilt doen dan ben je meer tijd kwijt en dan ben je meer in gesprek’ (respondent 13). Een ander effect is dat raadsleden meer samen gaan werken met burgers. Verschillende raadsleden geven aan dat hun werk bovendien verandert door het feit dat zij meer ruimte en middelen moeten geven aan de burger: ‘Als je vertrouwen hebt dat burgers het decentraal kunnen regelen, geef ze dan geld en verantwoordelijkheden, begeleid het proces om er zeker van te zijn dat er rechtvaardig mee wordt omgegaan’ (respondent 3). Raadslid 15 benadrukt dat dit in het ‘oude politieke’ systeem nog niet helemaal mogelijk is om burgers daadwerkelijk die ruimte te geven. Ook benoemen drie raadsleden het punt dat zij moeten wennen aan meer inspraak door burgers door het oude systeem los te laten en de nieuwe situatie te accepteren: ‘Dan moet je denken, ook al ben ik door jullie gekozen. Als jullie het zo willen hebben is het ook goed. Ik laat het los’

(respondent 1).