• No results found

101

De Oost en de West

Op de vleugels van handelssuccessen en veroveringen reisden vanaf de zeventien- de eeuw Nederlandse woorden mee naar talen ver buiten Europa. In het begin van de eeuw werden twee handelscompagnie- en opgericht. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc) kreeg het monopolie van de handel op de Oost en de West-Indische Compagnie (wic) van de handel op de West. Beide compagnieën stichtten overal han- delsposten: op de Caraïbische eilanden, aan de Hudson en langs de kusten van Afrika en Azië wapperde de Nederlandse driekleur. In de Oost was de handel in specerijen, met als bakermat de Molukken (‘de specerij- eneilanden’) het belangrijkste. Maar ook el- om het Nederlands geen wereldtaal is ge-

worden. De Nederlanders waren in de al- lereerste plaats uit op winst vergaren, en niet op verspreiding van hun cultuur. Daar- naast moest het Nederlands in verschillen- de gebieden ook concurreren met ande- re talen; in Indonesië, bijvoorbeeld, waren het Maleis en het Portugees al omgangsta- len voordat het Nederlands er voet aan de grond kreeg. Noord-Amerika werd al snel overgedaan aan de Engelsen. In Zuid-Afri- ka, Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied verwierf het Nederlands zich voor kortere of langere tijd een sterke positie, en ont- stonden er variëteiten van het Nederlands (zie hoofdstuk 6).

102

In 1652 richtte de voc aan de zuidpunt van Afrika een station in dat voor de ver- versing moest zorgen van schepen die, om Afrika heen, van en naar de handelsposten in Azië voeren. Algauw vestigden zich ook hier een paar duizend Europeanen. Het Ne- derlands zou er zich tot een nieuwe taal ont- wikkelen (zie hoofdstuk 6).

In de West was het in 1609 gestichte Nieuw-Amsterdam, het huidige New York, het centrum van de bonthandel. Bevervel- len en ander bont werden door Europese en indiaanse pelsjagers afgeleverd aan klei- ne posten, vooral langs de Hudsonbaai, en via Nieuw-Amsterdam naar Holland ver- scheept. Bont werd geruild tegen allerlei Nederlandse huiswaar, voedingsmiddelen en drank. De indianen in deze regio spraken verschillende – meestal inmiddels uitgestor- ven – talen, namelijk Loup, Mahican, Mo- hawk, Mohegan-Pequot, Munsee Dela ware en Unami Delaware, en Western Abnaki. Deze talen hebben diverse Nederlandse leenwoorden overgenomen – vergelijk Ma- hican apenés ‘appels’, Loup boutel ‘boter’, kui ‘koe’, Mohawk kitkit ‘kip’ en Munsee Dela- ware pán ‘pan’. Er ontstond zelfs een spe- ciale omgangstaal, een pidgin (zie hoofd- stuk 6) voor de handelscontacten tussen de Europeanen en de Delaware-indianen, die ‘Delaware-jargon’ genoemd wordt. De taal bestond uit slechts enkele honderden woor- den, die voldoende waren om al het nodige duidelijk te maken. Het was een belangrijke taal, waarin diverse geschriften (onder meer liturgische werken) werden vertaald. Ook Amerikaanse Zweden en Engelsen gebruik- ten deze taal. Ook hierin kwamen Neder- landse leenwoorden voor, zoals brandywyne ‘brandewijn’, gull ‘gulden’ en steepa ‘stui- ver’.

ders, vooral langs de kust van India, op Cey- lon, op Formosa en op het eilandje Deshima voor de kust van Japan bouwde de voc zo- genoemde factorijen. De houwdegen Jan Pieterszoon Coen, imperiumbouwer voor God en vaderland, stichtte onder het mot- to ‘Daer can in Indiën wat groots verricht worden’ Batavia, het huidige Jakarta. De stad groeide uit tot het administratieve cen- trum en de stapelmarkt van de handel in de Oost, zoals Amsterdam de stapelmarkt voor de wereld werd. Aan het einde van de zeven- tiende eeuw beschikte de voc over ongeveer 5000 Nederlandse dienaren en nog enkele duizenden uit andere Europese landen. Het merendeel van hen woonde in Batavia.

Het inmiddels verouderde Japanse woord teresu-

103

ontwaardiging – omdat hij op kosten van de Compagnie ter aarde was besteld.

Japanners studeren Nederlandkunde

Twee eeuwen lang is een eilandje van 120 bij 75 meter Japans venster op de wereld geweest. En dat eilandje werd bevolkt door Nederlanders.

In 1609 stichtte de voc een handelspost op het eiland Hirado, die in 1641 moest worden verplaatst naar Deshima, een kunst- matig eilandje in de Baai van Nagasaki. Ja- pan had tegen die tijd alle Portugezen en Spanjaarden het land uit gezet. Hun vijan- den, de Nederlanders, waren tot 1854 de enige westerlingen die zaken mochten doen met Japan. Nooit meer dan een tiental com- pagniesdienaren, onder wie een of twee chirurgijnen, hebben twee eeuwen lang de westerse wetenschap via het Nederlands in Japan bekendgemaakt.

Nederlandse boeken – en daarmee leen- woorden – op het gebied van geneeskunde, astronomie, natuurwetenschappen, aard- rijkskunde en krijgskunde, maar ook woor- denboeken, werden samen met lancetten, globes, telescopen, kwadranten en kaarten overgedragen aan Japan. Door het Neder- landse monopolie raakten westerse weten- schap en technologie in Japan bekend onder de verzamelnaam rangaku, letterlijk ‘Neder- landkunde’. Om die zo gezochte rangaku te leren, deden Japanners ook vaak een be- roep op de kennis van compagniesdienaren, vooral op de vijftig geneesheren die achter- eenvolgens op Deshima vertoefden. Bijna 500 leenwoorden hebben de Ne- derlanders in Japan achtergelaten. Het mooiste uitleenwoord is het Japanse otenba, Maar Noord-Amerika genoot niet de on-

verdeelde aandacht van de wic. Haar voor- naamste inkomstenbron was de lucratieve kaping van schepen die het Spaanse goud uit Zuid-Amerika haalden, en later steeds meer de slavenhandel van de westkust van Afrika naar het Caraïbische gebied. Tussen 1636 en 1645 vervoerden Nederlanders meer dan 23.000 negerslaven uit Afrika naar de sui- ker- en tabaksplantages van Brazilië. Een winstgevend bedrijf: de handelaars betaal- den 40 of 50 gulden per slaaf en verkochten hun waar voor minstens het tienvoudige. De ambtenaren van beide compagnieën bleven doorgaans niet lang in dienst. Hun doel was zo snel mogelijk het kapitaal te ver- garen om op niet al te gevorderde leeftijd in Europa te gaan rentenieren. In de Oost bleven alleen in Batavia en omgeving wat soldaten en handelaren na hun dienstver- band achter. Ze trouwden meestal inheem- se vrouwen en vormden een kleine gemeen- schap. Deze Homo Bataviensis kwam de voc ook wel van pas, want samen met de Chi- nezen en met vrijgelaten slaven, de Mardij- kers (van merdeka, het Maleise woord voor ‘vrij’), zorgden ze voor de bevoorrading van de compagniesdienaren.

Gouverneur-generaal Coen wilde van Ba- tavia een echte volksplanting maken en vroeg de voc om vrouwen, die zijn mannen ook af moesten houden van zondige verhoudingen met inheemse vrouwen. De Compagnie be- taalde de overtocht voor weesmeisjes die wel wilden emigreren, maar uiteindelijk weinig deden ter verhoging van het zedelijk peil in Indië. De Compagnie zag niets in kolonisa- tie en draaide iedere duit driemaal om voor ze hem uitgaf. Toen ze Coens overlijdensbe- richt ontvingen, was de eerste reactie van de voc-directeuren, de Heren Zeventien, ver-

104

Bîru, bisuketto en inki: Nederlandse

woorden in het Japans

(Het dakje boven een klinker geeft aan dat de- ze lang is.) bîru ‘bier’ masuto ‘mast’ bisuketto ‘beschuit’ mesu ‘mes’ buriki ‘blik’ orugôru ‘orgel’ garasu ‘glas’ pisutoru ‘pistool’ gasu ‘gas’ ponpu ‘pomp’ gomu ‘gom’ porudâ ‘polder’ inki ‘inkt’ ranpu ‘lamp’ karuki ‘kalk’ ransetto ‘lancet’ kôhî ‘koffie’ renzu ‘lens’ kokku ‘kok’ sukoppu ‘schop’ koruku ‘kurk’ supoitu ‘spuit’ madorosu ‘matroos’ tarappu ‘trap’ Burghers op Ceylon

De aanwezigheid van de voc op Ceylon, het huidige Sri Lanka, van 1656 tot 1796, heeft sporen achtergelaten in de woordenschat van het Singalees, de taal van de meerderheid van de eilandbewoners. De bemiddelende groep was die van de zogeheten Burghers: Nederlandse, Portugese en Eur aziatische kolonisten en hun – vaak gemengdbloedige – afstammelingen. Ook tijdens de Engelse overheersing na 1796 behielden de Burghers een bevoorrechte positie, hoewel ze niet op gelijke voet stonden met de blanke Engel- sen; als lagere ambtenaren waren ze echter goed te gebruiken. Na de onafhankelijkheid van Sri Lanka in 1948 werden ze door zowel de Singalezen als de Tamils als oneigenlijke bewoners achtergesteld.

In 1800 waren er ongeveer 800 Neder- landse en ruim 5000 Portugese en Eurazi- atische Burghers; bij de volkstelling in 1863 dat teruggaat op het Nederlandse woord on-

tembaar en gebruikt wordt voor een vrouw

die zich ongeremd, vrijpostig gedraagt, die haar mannetje staat: dit is veelzeggend voor de reputatie van de Nederlandse vrouwen. Na het vertrek van de Nederlanders was ook het lenen van woorden grotendeels voorbij. Het eilandje Deshima bestaat niet meer: het is bij een stadsuitbreiding opge- nomen in Nagasaki. Maar Japanners die een stukje Nederland willen zien, kunnen nog steeds terecht in de buurt van Nagasaki, waar in een Hollands openluchtmuseum de grachten en trapgevels op ware grootte zijn nagebouwd.

Het meest recente Nederlandse woord dat doordrong in het Japans is klapschaats, dat in 1997, tijdens de wereldkampioen- schappen schaatsen in Nagano, werd verja- panst tot kurappusukaatsu. Het werd echter al snel vervangen door het aan het Engelse

slapskate ontleende surappusukeeto – ook dat

Engelse woord ging terug op het Neder- lands.

De Leynbaanstreet in Galle: overblijfsel van Neder- landse aanwezigheid op Sri Lanka

105

den. Terwijl de meeste leenwoorden afkom- stig bleken te zijn uit onze buurtalen zijn de Nederlandse uitleenwoorden aanzienlijk verder uitgezwermd. De talen van vroege- re koloniën hebben de meeste leenwoorden overgenomen: behalve het Indonesisch met name het Sranantongo, gesproken in Su- riname, en het Papiaments van de Neder- landse Antillen. Lenen veronderstelt kennis van een andere taal, en Nederlands deed of doet buiten het Nederlandse taalgebied met name in deze gebieden als een tweede taal dienst, voor groepen van enige omvang. Het grootste aantal Nederlandse woorden be- vat het Indonesisch. De aantallen in het Sra- nantongo en Papiaments zijn iets moeilijker vast te stellen, om de eenvoudige reden dat de woordenboeken die van deze talen be- schikbaar zijn aanzienlijk minder uitgebreid zijn dan de woordenboeken van het Indo- nesisch. En het zoeken van Nederlandse uitleenwoorden gaat het gemakkelijkst in woordenboeken; het is erg moeizaam om teksten en corpora hierop na te pluizen. De top-10 van ontvangende talen bestaat, rekenden zich nog 46.000 Ceylonezen tot

deze bevolkingsgroep – 0,5 procent van de totale bevolking. De Nederlandse leen- woorden in het Singalees zijn opgenomen voor de Engelsen kwamen en het eiland op het Engels overschakelde. Ook in de zeven- tiende en achttiende eeuw spraken trouwens alleen het gouvernement en de Nederduits Gereformeerde Kerk Nederlands. Bij min- der formele gelegenheden, buiten de muren van de kerk en de gouvernementsgebouwen, bediende men zich van het Portugees. Een paar van de ruim 200 leenwoorden zijn ka-

la-bara ‘klaveren’ (in het kaartspel), kärakop-

puva ‘kerkhof’, tarappe- ‘trap’, doyituva ‘duit’,

bakkiya ‘bakje’, la-kka ‘laken’ (als stofnaam)

en sukiri ‘suiker’.

De top-10 van ontvangende talen

Zoals het ondoenlijk was om in hoofdstuk 4 alle leenwoorden in het Nederlands op te sommen, zo is het eveneens onmogelijk om alle Nederlandse uitleenwoorden te vermel-

106

dat alleen slaven die het Nederlands enigs- zins beheersten een hoed mochten dragen en vrijgelaten konden worden. Inheemse vrouwen mochten alleen met een Europe- aan trouwen als ze zich verstaanbaar kon- den maken in het Nederlands. De vrijgela- ten slaven en hun afstammelingen ten slotte, de Mardijkers, moesten om officier te wor- den bewijzen dat ze het Nederlands machtig waren.

De Staten-Generaal droegen de Com- pagnie op de Indiërs te kerstenen en de goede zeden in de archipel te bevorderen. Daartoe werden op de Molukken en in Ba- tavia enkele scholen gesticht, waar de Sta- tenvertaling en de Heidelbergse Catechismus de belangrijkste middelen waren om de leer- lingen calvinisme en zedelijkheid bij te bren- gen. Het Nederlands moest de voertaal wor- den op de scholen.

De meeste scholen werden gesticht in de Molukken; alleen al op Ambon zestien, met meer dan duizend leerlingen. Maar in plaats van het Nederlands werd het Ma- leis er algauw de voertaal, vooral nadat, in het begin van de achttiende eeuw, de Ma- leise bijbelvertaling van Leydekker was ver- schenen. In Batavia waren de scholen alleen toegankelijk voor kinderen van voc-amb- tenaren, Portugezen, Mardijkers en enkele nakomelingen van inheemsen die in de zes- tiende eeuw door Portugese missionaris- sen waren gekerstend. Op school spraken de leerlingen Nederlands, thuis Portugees of Maleis. Aan het einde van de zeventien- de eeuw werd ook op de helft van de scho- len het Maleis of het Portugees ingevoerd, de twee talen die de grootscheepse versprei- ding van het Nederlands in Indonesië effec- tief hebben belemmerd.

na de al genoemde talen Indonesisch, Sra- nantongo en Papiaments, uit de volgende talen, in afnemende volgorde: plaats 4 tot en met 6 worden bezet door de Scandinavische talen Deens, Noors en Zweeds, plaats 7 en 8 door Engels en Frans (ongeveer ex aequo); dan volgt Russisch en op de tiende plaats staat Duits.

In de rest van dit hoofdstuk zullen we bekij- ken wat voor Nederlandse woorden terecht- gekomen zijn in de top-10 van ontvangen- de talen, en in welke periode deze woorden zijn overgenomen. Het Indonesisch kan als exemplarisch gelden voor de Nederlandse invloed op voormalige koloniën.

Nederlands in Indonesië: de VOC-tijd

Adpertensi, agresif, amplop ‘envelop’, anprah

‘aanvraag’, necis ‘netjes’: geen taal heeft een woordenschat die zo van het Nederlands doortrokken is als het Indonesisch, dat tus- sen de 5000 en 6000 Nederlandse leen- woorden bevat. Maar toen de handelaars van de voc het rijk van de dertienduizend eilanden binnenvoeren en hun net van ne- derzettingen opbouwden, wees nog niets er- op dat ook hun taal er zo’n belangrijke rol zou gaan spelen. Hoewel er serieuze pogin- gen zijn ondernomen om het gebruik van het Nederlands onder Europeanen, Azia- tische vreemdelingen (vooral Chinezen en Arabieren) en zelfs de inheemse bevolking te bevorderen, heeft het Nederlands zich in de Compagniestijd, dus tot 1795, geen po- sitie van betekenis kunnen verwerven in In- donesië.

Wie de taal sprak, kon aanspraak maken op bepaalde privileges. In 1641 verordon- neerde gouverneur-generaal Van Diemen

107

de, krachtige rivaal, het Portugees. Portu- gese ontdekkingsreizigers, missionarissen en handelaars hadden deze taal al een eeuw voor de komst van de Nederlanders en En- gelsen verspreid, eerst langs de kusten van Afrika en India, later ook in de Indonesi- sche archipel. Dit Portugees met veel Ma- leise elementen werd de lingua franca van Oost-Afrika en Madagaskar tot de Filip- pijnen. Ook de voc maakte er gebruik van in contacten met Aziaten buiten de archi- pel en met Euraziaten van gemengd Portu- gees-Aziatische afkomst. Onder de laatsten waren veel christenen, aanvankelijk rooms- katholieken, die zich later door de bemoei- ingen van de voc tot het calvinisme hadden bekeerd. In de meeste Bataviase gezinnen werd Portugees gesproken, vooral omdat dat de taal was van de slaven die de kinde- ren grootbrachten. Ook de kerk in Batavia bediende zich van het Portugees, naast het Nederlands en het Maleis. Dezelfde taalsi- tuatie bestond overigens in alle voc-neder- zettingen in Azië, vooral in India en op Cey- lon.

De aanwezigheid van twee wijdversprei- de contacttalen verhinderde dus de verbrei- ding van het Nederlands. Tot ongeveer 1750 genoot het Portugees het meeste presti- ge; daarna verwierf het Maleis steeds meer aanzien onder de Europeanen. Het Neder- lands was de officiële taal van de voc, vaak ook van de kerk, en in Batavia op een enkele school. Maar door de bevoorrechte positie van het Portugees en het Maleis kon er geen Nederlands met veel Maleise invloeden ont- staan: daar bestond geen behoefte aan. Ne- derlandse woorden drongen in deze periode dan ook nauwelijks door in het Maleis. Veel westerse verworvenheden waren al ingebur- gerd onder hun Portugese namen, zoals se-

Maleis en Portugees

Maleis, de dialectisch geschakeerde moe- dertaal van de bewoners rond de Straat van Malakka, is een van de honderden talen in het Indische eilandenrijk. In 1600 was het Maleis bovendien al enige eeuwen de con- tacttaal in de gehele archipel en de cultuur- taal in een veel groter gebied dan de omge- ving van de Straat van Malakka. De oudste Maleise inscripties, gevonden in Zuid-Su- matra, dateren uit de zevende eeuw, toen het machtige Sumatraanse rijk Sriwijaya de schakel vormde tussen India en het Chine- se T’ang-keizerrijk. Inscripties op Java dui- den er ook op dat het Maleis, naast Javaans en Sanskriet, voor officiële doeleinden werd gebruikt. Wanneer in de dertiende eeuw de islam de archipel bereikt, wordt het Maleis naast het Arabisch de taal van de nieuwe re- ligie.

De Portugezen en later de Nederlanders hebben het Maleis gebruikt om zich met de inheemse bevolking te verstaan en het chris- tendom te verspreiden. In de negentiende eeuw beschouwde de Nederlandse regering het Riau-Maleis, de Maleise variëteit die zich in de eeuwen daarvoor in een groot ge- bied ontwikkeld had tot contact- en cultuur- taal, als de standaardtaal voor officiële doel- einden. In de twintigste eeuw groeiden uit deze Maleise variëteit twee standaardtalen: het Indonesisch (Bahasa Indonesia, ‘de Indo- nesische taal’) en het Maleisisch in de voor- malige Britse koloniën Singapore, Maleisië en Brunei. Het verschil is vergelijkbaar met dat tussen Brits- en Amerikaans-Engels. Het Maleisisch bevat minder Nederlandse (en meer Engelse) leenwoorden dan het In- donesisch.

108

eeuw groeide de behoefte aan ambtenaren, ook Indische, die zowel Nederlands als in- heemse talen goed beheersten. Het werd de bevolking daarom op zeer beperkte schaal toegestaan Europese scholen te bezoeken. Ook werden er opleidingen gesticht voor inheemse leerkrachten, militairen en art- sen.

De verbreiding van het Nederlands kreeg pas vaart in de twintigste eeuw, drie volle eeuwen nadat de Nederlanders in het rijk van Insulinde waren aangekomen. Rond 1900 was het gehele gebied onder contro- le gebracht van het centrale gezag. Handel, nijverheid en landbouw bloeiden. Het Su- ezkanaal, stoomboten en later vliegtuigen hadden de afstand tussen Europa en Azië verkleind. De Nederlandse piloten van de Uiver bewezen in 1934 dat de afstand Lon- den-Melbourne in negentig uur kon wor- den overbrugd. Ook telegraaf en telefoon deden hun intrede. De samenleving verwes- terde door een aanzwellende stroom Indië- gangers, onder wie voor het eerst ook veel Europese vrouwen. Tot die tijd leefden veel Europese mannen samen met njais, de ‘huis- houdsters’ die ook hun bed deelden en de stammoeder werden van Indo-Europese fa- milies.

Nederland kwam tot de ontdekking dat het een ‘ereschuld’ had in te lossen tegen- over zijn Aziatische onderdanen. De inlan- der promoveerde tot jongere broer. Deze ethische politiek – aan de inheemse bevol- king mag niets worden onthouden van wat Nederland welvarend heeft gemaakt – én het Aziatisch reveil bevorderden het onder- wijs op grote schaal. Nederlands werd de voertaal op alle opleidingen voor inheem- se onderwijzers en ambtenaren. De toela- tingseisen voor de Europese scholen werden