• No results found

Het Nederlandse leger kon zich, als het dat in 1914 al wel had gekund, anno 1937 niet meten met de militaire slagkracht van de grootmachten om zich heen. Daarvoor was het land simpelweg te klein, waren de bezuinigingen te groot geweest en was het defensiebudget nog steeds veel te laag. Alle discussie ten spijt was er weinig terecht gekomen

van de standpunten van zowel de voor- als tegenstanders waardoor er nog altijd een leger was dat echter vrijwel niets omvatte. Enkel een snelle groei door een vergrote mobilisatie had daarnaast ook weinig zin door de veranderde rol van de technologie. De karakteristieken van de

58 moderne oorlogvoering waren niet vergelijkbaar met die van 1914.

Vanaf 1914 was het Nederlandse leger alleen maar verder achterop geraakt in de technologische ontwikkeling die juist in de Eerste Wereldoorlog een vlucht had genomen. Een nieuwe oorlog zou een heel ander karakter hebben en nog meer aan de techniek overlaten dan het in 1914-1918 al deed. De verschillen waren groter geworden en de schaalvergroting van de legers was dermate toegenomen dat de Nederlandse krijgsmacht in de huidige staat onmogelijk adequaat mee kon komen met het overgrote deel van de Europese legers. Technologisch en strategisch stond de Nederlandse krijgsmacht zodoende voor de enorme uitdaging te moderniseren; vasthouden aan de oude ideeën was in ieder geval geen optie, aldus het Het Vaderland.123 Wilde Nederland zijn neutraliteit geloofwaardig

verdedigen, dan moest het laten zien dat het in staat was te ontwikkelen. Heel voorzichtig was daarmee ondanks de bezuinigingen al

begonnen. Zo was het paard als strijdros in de jaren ’20 en ’30 uit de gelederen gehaald waarmee de traditionele cavalerie, waarvoor slechts 40 jaar eerder nog een imposante kazerne in Haarlem gebouwd werd, uit het leger verdween. De soldaten te paard moesten het voortaan doen met fietsen en gemotoriseerde

voertuigen die om een heel andere aanpak, training, onderhoud en financiële beraming vroegen dan de viervoeter waarop al eeuwen vertrouwd werd. Om mee te gaan met de voortschrijdende technologie was dit een van de vele stappen die gezet diende worden.

Stephan Thomas Possony, een fel tegenstander van het naziregime, had een onderzoek gedaan naar de ‘Wereld-oorlog van Morgen’ om erachter te komen hoezeer de Nederlandse krijgsmacht moest hervormen en wat er voor een adequate herbewapening nodig was. Met de resultaten van het onderzoek van Possony kwam de krant tot de conclusie dat een modern leger veel meer was dan Nederland had of binnen korte termijn zou kunnen realiseren. Duizenden stukken geschut waren noodzakelijk maar ook honderden divisies aan manschappen, zoeklichten en luistertoestellen en vele duizenden pantserwagens. 124

123 Het Vaderland, Zee- en landmacht, 13-07-1933.

Afbeelding(en): http://www.marceltettero.nl/rijkvanripperda/Goor/Ripperdakazerne.jpg (15-6-2015).

59

Het nieuws van den dag in Nederlands-Indië, 24-12-1938

Opvallend is dat Possony volgens de schrijver van het artikel vermoedde dat een nieuwe oorlog in Europa ondanks alle moderne wapentuig eenzelfde verloop zou hebben als die van 1914-1918. Hij ging daarbij uit van een front van 1000 kilometer lang en baseerde zijn voorspellingen volledig op de ervaringen van het voorbije conflict.125

Zo bleek wederom dat de angst voor escalatie groot was en dat de oorlog van een kleine twintig jaar eerder een groot litteken had achter gelaten in Europa. Door de gedane technologische ontwikkelingen zou het, als het op diplomatiek niveau opnieuw mis zou gaan, naar alle waarschijnlijkheid alleen nog maar erger uitpakken dan in 1914 het geval was. Een aantal van 100.000 mitrailleurs als minimaal vereiste per grootmacht zou een nieuw conflict bloedig en groot maken, maar ook enorm kostbaar maken wat financiën en levens betreft. Enerzijds is er door Possony dus de veronderstelling dat de technologische ontwikkeling zich doorgezet heeft sinds 1918, anderzijds is hij wel van mening dat het oorlogsverloop hetzelfde zal zijn waarmee hij Nederland buiten gevaar lijkt te achten.

De resultaten van vergelijkingsstudies en voorspellingen over het oorlogsverloop over een komende oorlog, die steeds concreter verwacht werd, liepen eind jaren ’30 sterk uiteen. De oorlog 1914 was het

60 laatste voorbeeld van een grootschalige aanval op het Europese continent en een houvast voor de Nederlanders die de hoop koesterden neutraal te blijven.

In reactie op de militaire technologische ontwikkeling en bedreiging vanuit Europa, verschenen tal van berichten die de situatie van 191 vergeleek met de vernieuwde en vooral concretere oorlogsdreiging. Enerzijds was er in de pers de angst dat Nederland zich moest herbewapenen en voorbereiden op een nieuwe oorlog. Anderzijds was er de geruststelling dat het een ouderwetse oorlog zou zijn waarin Nederland wederom ongemoeid gelaten zou worden. Een derde scenario, waarin verwacht werd dat direct gevaar niet aanwezig zou zijn, kwam eind jaren ’30 ook steeds vaker in de openbaarheid. De

Sumatra Post berichtte in het najaar van 1938 nog hoopvol: ‘Minder gevaar dan in 1914 De toestand is dan niet dezelfde als in 1914, toen een aanvallend leger zich naar het Westen richtte en er dus voor Nederland direct gevaar bestond, in den oorlog te worden betrokken en wel reeds in het begin ervan. Thans is dat gevaar naar mijn meening, niet aanwezig. De gewapende actie, als men daartoe over gaat, richt zich naar het Oosten, daardoor vermindert voor ons het onmiddellijk gevaar. Dit verschil neemt den noodzaak niet weg, voorzorgsmaatregelen te nemen, al dragen deze een ander

karakter, dan in 1914.’ 126

De auteur van het stuk kreeg gelijk; in 1939 viel Duitsland Polen binnen en was oorlog in Europa een feit. De verplaatsing ervan naar West-Europa was echter op handen en door nieuwe oorlogsverklaringen kwam Nederland net als in 1914 op een uiterste ongelukkige plaats in Europa te liggen. De Duitse oorlogsmachine zou zich net als een kwart eeuw eerder gehinderd kunnen voelen door het neutrale Nederland nu het in oorlog was geraakt met Engeland en Frankrijk. In dit nieuwe conflict was maar zeer de vraag of er een nieuwe Von Moltke op zou staan die zou stellen dat Nederland militair te sterk was en zijn neutraltiet te waardevol was en daarom ontweken diende worden. Een nieuw Duits offensief in het westen zou voor dezelfde problemen gesteld worden als in 1914 en dus zouden de risico’s wederom groot of misschien wel groter zijn, of de Duitse legerleiding net zo onder de indruk was van het Nederlandse leger als in 1914 was maar zeer de vraag.

De Nederlandse pers berichtte hoopvol over een oorlogsverloop voor dat Nederland gunstig uit zou kunnen vallen. Toch kon men in Nederland echter, met het relatief kleine en sober uitgeruste leger dat het land had, weinig anders doen dan afwachten en hopen op een goede afloop.

61 Het oorlogsverloop werd door de pers op de voet gevolgd en de Nederlandse kansen werden veelvuldig besproken in alle Nederlandse kranten. De diversiteit aan standpunten was erg groot en in de kranten werd geen consensus gevonden over de

stelling die Nederland in moest nemen. Veelvuldig werd teruggekoppeld naar 1914 om het vertrouwen in de neutraliteitshandhaving te verstevigen.

Dat er daags voor de Duitse inval in 1940 nog steeds geen urgentie leek te zijn is tekenend voor de hele periode sinds 1918. Op 1 mei 1940 verscheen in de

Haagse Courant een artikel dat het volk maande zich

vooral rustig te houden zodat na het aflopen van de nieuwe oorlog alle krachten aangewend konden worden om een nieuw interbellum en/of crisis te vooromen.127 Hoewel er in allerijl gemobiliseerd was,

werd de aandacht van het militaire door de kranten afgeleid. In Nederland had men goede hoop buiten het conflict te blijven. Een gewelddadige confrontatie/krachtmeting was niet gewenst en

overigens onhaalbaar. Hoewel in de late jaren ’30 het defensiebudget wel iets gegroeid was128, hoopte

de overheid hoopte dat de neutraliteitshandhaving misschien zou lukken door zichzelf en het volk rustig op te stellen. Een argument dat in het hele Interbellum nog niet genoemd was als manier om de neutraliteit te waarborgen.

Terwijl er op zee reeds de eerste Nederlandse slachtoffers vielen door het oorlogsgeweld, bleef de hoop op het neutraliteitsstreven groot. De invulling ervan was echter onzeker: op een leger dat de Duitsers veel problemen op zou leveren bij een aanval kon niet echt gerekend worden. De geruststelling werd elders gezocht en paniek werd gepoogd te vermijden.

127 Haagse Courant, Verschil met 1914, 01-05-1940.

62 Hoewel de neutraliteit hoog in het vaandel stond waren

er ook Nederlanders die verwachtten dat zij niet te handhaven was. Redacteurs van De Suriname wisten net als ieder ander dat het leger te klein was om de grenzen daadwerkelijk te verdedigen en hooguit zou kunnen pogen stand te houden tot hulp van buitenaf zou arriveren. De rol van het Nederlandse leger was verworden tot een vertragend middel waardoor de winst van de aanvallende partij; het bezit van de havens, naar de buitenlandse helper van Nederland zou gaan.129 Het

spreekt voor zich dat hiermee bedoeld werd dat Engeland de kuststrook zou bezetten als Duitsland lang genoeg door het Nederlandse leger vertraagd kon worden. Vooruitstrevende militair denkers als Liddell Hart bevestigde de moeilijke strategische positie van Nederland waar van de voorspelling van

De Suriname een voorbeeld was. De voorwaarde voor dit specifieke scenario was echter wel de

veronderstelling dat het Nederlandse leger nog enige angst in zou boezemen bij de Duitse legerleiding. Als zij zou veronderstellen dat de kuststrook niet op tijd bereikbaar zou zijn zou zij een inval van Nederland wel laten. Het Von-Moltke-argument was dus, zij het in andere bewoordingen nog steeds in het gedachtengoed aanwezig. De hoop op een nieuwe succesvolle handhaving van de neutraliteit hield in de pers tot het voorjaar van 1940 stand en de goede herinnering aan 1914 leefde voort tot Duitse troepen op 10 mei 19140 een einde maakte aan het idee dat Nederland neutraal kon blijven in een groot Europees conflict. De Standaard berichtte hier zoals alle Nederlandse kranten over en legde het verband met 1914.130

In de berichtgeving heerste, met oog op artikelen die 1914 aanhaalden, verbolgenheid over de laffe daad van Nazi-Duitsland. De werkelijke kritiek lag echter op de argumentatie van de Duitse legerleiding. Volgens De Standaard was deze inderdaad bang voor een geallieerde aanval via Nederland en België en hadden de Duitsers daarom preventief de Lage Landen aangevallen om de geallieerden voor te zijn. ‘Alsof Nederland en België niet mans genoeg waren, zulk een aanval op hun

grondgebied zelf te keeren.’ stelde de krant. Hoewel er dus kennelijk ook vertrouwen was in de

krijgsmacht kon het de Duitse opmars niet lang genoeg blokkeren en binnen enkele dagen moest gecapituleerd worden. De neutraliteit was geschonden en de oorlog verloren.

129 De Suriname, Een Nederlands auteur, 20-11-1939. 130 De Standaard, OORLOG!, 10-05-1940.

63

6.5 Deelconclusie

De jaren ’30 van de vorige eeuw werden ingeluid door grote economische crises die het door de oorlog gehavende Europa hard troffen. Door hyperinflatie in de Weimar Republiek en een eerdere economische ineenstorting in Duitsland in 1927 werd dit land bij de Amerikaanse beurskrach van 1929 extra hard getroffen. In Nederland werd de nasleep van de oorlog via Duitsland ook gevoeld en zorgden beide gebeurtenissen in het buurland voor economische terugval. De Nederlandse arbeidsklasse werd hier hard door geraakt en ook voor de krijgsmacht waren de gevolgen groot. Het defensiebudget, dat na 1924 een absoluut dieptepunt leek te hebben bereikt, daalde verder en de discussie over de inrichting of afschaffing van de gehele organisatie duurde onverminderd voort. De ervaringen van 1914 speelden hier, zij het niet altijd expliciet benoemd, een aanzienlijke rol in. Toch lijkt het alsof de ernstige verzwakte situatie waarin de krijgsmacht zich bevond, goedgepraat werd door te stellen dat het bestaan van een, zij het minimale, krijgsmacht voldoende was om een buitenlandse mogendheid ervan te weerhouden Nederland binnen te vallen; de preventieve werking. Steeds meer beheerste echter de militaire ontwikkelingen in navolging van de nationaalsocialistische bewegingen in Duitsland het nieuws. Vooral in de Limburgse bladen was relatief veel aandacht voor de dreiging vanuit Duitsland. In dat kader werd ook de referentie aan 1914 weer relevant maar werd in veel artikelen de

64 aandacht van de zwakte van het leger afgeleid. Allerlei redenen van zeer diverse aard werden aangedragen die de neutraliteit van Nederland in de toekomst zouden garanderen. Het Nederlandse leger was in deze argumentatie echter zelden een onderdeel. Dat de zoektocht naar andere factoren die Nederland neutraal moesten houden gegrond bleek werd in mei 1940 bewezen; het Nederlandse leger had geen afdreigende werking gehad en werd binnen enkele dagen verslagen.

6.0

Conclusie

De oorlog van 1914-1919 was voor Europa een conflict van destructieve proportie. Dat Nederland hierin neutraal kon blijven had een veelvoud aan redenen die verder gaan dan louter geluk. Het neutrale voortbestaan was dan wel in het voordeel van de belligerenten, om deze kracht bij te zetten verzekerde Nederland zijn neutraliteit door de krijgsmacht deze indien nodig te laten verdedigen. Het

65 leger onderbouwde zo de neutraliteit en werd daarmee essentieel in het bredere veiligheidsbeleid. De gewapende neutraliteit waarborgde zodoende de onzijdige politieke stellingname.

In de zomer van 1914 vormden Duitse troepen het grootste en meest directe gevaar voor die neutraliteit. Toch werd al in 1907 van hogerhand besloten deze plannen, die ruim voor 1914 opgetekend waren door Von Schlieffen, te herzien en Nederland met rust te laten. De vreemde, buitengewoon onhandige, onlogische, vertragende maar voor de Nederlandse neutraliteit zeer belangrijke wijziging van de marsroute rond de provincie Limburg deed de Nederlanders verbazen. In de Nederlandse pers werden gedurende de oorlog, niet wetende wat de Duitsers in 1914 werkelijk motiveerde de omtrekkende beweging te maken, allerlei redenen aangedragen die moesten verklaren wat hen hiertoe had doen besluiten. Vooral economische redenen leken de doorslag te geven maar ook politieke en culturele verbanden werden gelegd voor het ogenschijnlijke respect dat Duitsland had voor de Nederlandse neutrale positie. Heel voorzichtig werd de krijgsmacht ook bedankt voor de gedane moeite, maar een curiale rol werd hen niet expliciet toebedeeld. Pas na de oorlog werd over de daadwerkelijke rol van het leger meer duidelijk.

In Nederland was het na de oorlog vooral de meer liberale pers die lovend over de rol die het leger publiceerde. In kranten als Het Algemeen Handelsblad en Het Vaderland was ruimte voor brieven van militairen en lezers die zowel met artikelen als oproepen voor donaties probeerden hun waardering aan de krijgsmacht voor de gespeelde rol te laten blijken. In november-december 1918 was het (veld)leger namelijk snel gedemobiliseerd en werd het door de socialisten tot een dure, onrustige, risicovolle en overlast bezorgende groep bestempeld. Van grote daden werd zelden gesproken en ook van een feestelijke onthaal was weinig sprake. De neutraliteitshandhaving was dan wel succesvol, het leger kreeg er in de maatschappij weinig lof voor.

Een moeilijke tijd waarin velen economische tegenslagen zouden krijgen brak aan. Nederland mocht dan wel geen officiële oorlogseconomie gehad hebben, de omringende landen waar de handelsnatie voor een groot deel van afhankelijk was hadden dit wel en trokken Nederland mee in financieel mindere tijden. Linkse kranten als Het Centrum en Het Volk wilden zo snel mogelijk een ontwapening van het leger en hadden grote kritiek op het huidige, veel te dure leger. Zijn rol was al die jaren zinloos geweest en de hoge kosten maakte de samenleving ongelijk. De kritieken, wensen, hervormingsplannen en politieke idealen werden in de vele kranten volop gepubliceerd en onder ideologische beginselen werd zelfs geopperd het leger op te heffen. Toch bleef het leger, ondanks de discussies in de pers, vooralsnog bestaan.

In de maanden tussen de wapenstilstand en de ondertekening van het Verdrag van Versailles ontstond een scherpe tweedeling tussen de twee kampen die na het tekenen van de vrede alleen nog maar verder uit elkaar raakten. Enerzijds kwam er de roep om ontwapening of zelfs afschaffing van het leger,

66 anderzijds was er de roep om instandhouding ervan. Argumentatie van beide visies en commentaren daarop verschenen met grote regelmaat in de kranten. Kritiek, lof maar ook de toekomstvisie met betrekking tot de neutraliteitshandhaving liepen in het begin van de jaren ’20 dan ook door elkaar heen.

Wat de publicaties in pers betreft zag defensie in het begin van de jaren ’20 echter veel openlijke steun verdwijnen. Het ontwapeningsdebat vormde het belangrijkste thema en de net opgerichte Volkenbond beheerste het nieuws in de bladen. Het laten verdwijnen van het leger zou Nederland tot een ware neutrale staat maken en het land behoeden voor een eventuele volgende oorlog. Rechtse en antirevolutionaire auteurs kritiseerden dit. Het voorbije conflict dat later de Eerste Wereldoorlog genoemd zou worden had bij velen immers een diepe angst achtergelaten dat in de toekomst voorkomen zou moeten worden. Zeer snel na het aflopen van het conflict werden de gebeurtenissen van 1914-1918 gebruikt in de discussie over de militaire ambities en toekomst van Nederland. Erg overtuigend waren de visies in de pers op dit vraagstuk echter niet en door economische crises was de overheid gedwongen de krijgsmacht te verkleinen. De bezuinigingen die volgden lieten weinig over van de Nederlandse krijgsmacht en luidden een nieuw hoofdstuk in met betrekking tot het militaire vraagstuk dat een grote relatie had met de neutraliteit. In de beide ontstane kampen van de pers werden de bezuinigingen fel gekritiseerd waarvoor een veelvoud aan argumenten ingebracht werd. Enerzijds was er, zo stelde links, nog altijd een leger dat behalve geld kostte, de oorlog aan zou trekken. De bezuinigingen werden daarnaast verkeerd uitgevoerd waardoor de lagere rangen en arbeiders die werkzaam waren voor de krijgsmacht harder getroffen werden dan de hogere organisatorische lagen. Anderzijds stelde rechts dat het leger te weinig voor stelde en de slagkracht in gevaar kwam. Aanhangers van deze laatste visie brachten in deze tijd het Von-Moltke-argument in dat stellig ontkent werd en dat door de socialisten wanhopig geprobeerd werd als onwaar te bestempelen. Het debat werd op de spits gedreven en ook buiten de kranten om werd door voor- en tegenstanders gedebatteerd over de toekomst, waarbij het oog veelvuldig op het verleden gericht werd. Het succes van de neutraliteitshandhaving in 1914 werd nu steeds meer gekoppeld aan de krijgsmacht, toch werd vanuit ideologische gronden door de socialisten geprobeerd dit tot onwaar te bestempelen.

De bezuinigingen gingen in navolging van de afnemende welvaart echter onverminderd door en pas toen het leger zo klein was dat ze in het veld niets meer uit zou kunnen richten tegen een vijandelijk