maar even geweest is. Ik heb de gewoonte zelfs m'n meest gelief de zangers niet
meer te draaien, als ik alleen maar hoor dat ze in Zuid-Afrika zijn geweest. Eartha
Kitt, Roberta Flack bv. hebben dat lot ondergaan (daar kun je bij mij nooit te hoog
voor zitten!); zoals ik ook geen Rothmans, Caballero, Pall Mall of Peter Stuyvesant
rook, omdat ze daar gemaakt worden of omdat hun produktie door zuid-afrikaans
kapitaal wordt beheerst. Binnenkort hoop ik het zonder elektrisch licht te kunnen
doen. Dan ben ik ook voorgoed van Philips af!
‘Zo, u woont in Nederland?’ zegt ze weer in goed nederlands. ‘U komt dan uit
Suriname, of Curaçao?’
Het is geen zuidafrikaans dat ze spreekt, dat ken ik wel een beetje, maar gewoon
nederlands, weliswaar met een charmant vlaams accent. Dat interesseert me toch
meer dan het feit dat ze van Nederland en de nederlandse koloniale geschiedenis op
de hoogte schijnt.
‘Curaçao,’ zeg ik. ‘Bent u Belgische?’
‘Belgische? Hoe komt u daar nou bij?’ Ze glimlacht verbaasd.
‘Uw nederlands.’
‘Neen.’ Ze preciseert níet waar ze dan wel vandaan komt en dat vind ik toch weer
een punt in haar voordeel. Ze schaamt zich tenminste voor het feit dat ze
Zuidafrikaanse is! Maar ze zegt: ‘Erg leuk dat u uit Curaçao komt. U hebt zúlke
mooie historische herenhuizen daar. Sommige lijken precies op de onze. Vooral in
Natal en de Kaapkolonie.’ In de wolken! Ze schaamt zich dus toch niet! Durft zelfs
Curaçao te vergelijken met Zuid-Afrika! Oude herenhuizen! ‘Hoe dúrft u,’ vraag ik
bijna, maar ik zeg:
‘Hoe weet u dat allemaal, mevrouw? Bent u er geweest soms? Bent u Néderlandse?’
Het wordt tijd om de feiten precies te weten!
Maar ze lacht geamuseerd en maakt slanke, wachtende gebaren, spreidt daarna haar
dunne vingers tellend uit: ‘Eén voor één alstublieft, meneer. Ten eerste ben ik er tot
mijn spijt nog nooit geweest, neen, Tot mijn grote spijt mag ik wel zeggen. Tot mijn
heel grote spijt zelfs, misschien. Maar het staat allemaal in de boeken. En ik heb
gestudeerd. Heel eenvoudig. Er is een boek over monumenten van Curaçao van
-hoe heet hij weer.’
‘Krafft?’
‘Neen, dat van Krafft gaat over oude curaçaose families. Dat ken ik ook. Neen,
dit is...’ Ze duikt in haar beautycase en haalt er een groot zwart notitieboek uit en
een dun oranje boekje van postkaartformaat, dat ze mij aanreikt. ‘Het gaat over die
huizen. Kijkt u maar of ze u niet bekend voorkomen.’ Ondertussen bladert ze in haar
notitieboek. Het boekje heet: Historiese huise in die Kaapprovinsie; met foto's en
onderschriften van ene Dr. W. Punt. De huizen die erin staan lijken inderdaad veel
op onze oude landhuizen. Vooral de sierlijke gevels, het grote voorterras enz. De
samensteller spreekt evenwel van herehuise.
‘Lijkt het een beetje?’
‘Veel zelfs.’
‘Ja, het is allemaal dezelfde stijl. Allemaal oud-hollands natuurlijk. O, hier heb ik
die schrijvers over antilliaanse huizen. Het zijn er twee. Ozinga en Punt. Punt schrijft
ook over de mooie oude joodse huizen daar.
‘O, zo,’ zeg ik terwijl ik denk: Wat kunnen me in duivelsnaam die ouwe hoeren
schelen! Als het Hollanders zijn dan betekent het dat ze waarschijnlijk eerst heel
schijnheilig op mijn eiland rondneuzen om daarna in hun grote
KLM-Boeings naar
Zuid-Afrika te gaan. En als het Zuidafrikaners
zijn-‘Wat hebt u gestudeerd,’ vraag ik, omdat ik voel dat ik verschrikkelijk kwaad aan
het worden ben, ‘talen of zo?’
‘Geschiedenis.’
‘U bent dus Zuidafrikaanse?’
‘Ja en neen.’ Ze aarzelt maar gaat meteen door als ze mijn ongeduld merkt. ‘Ik
ben in Zuid-Afrika geboren, maar...’
‘Ja?’
‘Mijn ouders zijn Nederlanders, bedoel ik.’
‘Ze zijn geëmigreerd?’
‘Ehmm. Mijn moeder was al zwanger toen we uit Nederland vertrokken. Vier of
vijf maanden. Je kunt zeggen dat ik ook Nederlandse ben, nietwaar?’ Ze brengt me
hiermee aan het lachen en is daardoor zelf ook duidelijk geamuseerd.
‘Stel je voor dat ik aan boord van dat schip geboren was! Zulke dingen gebeuren
toch?! Dan lees je van dappere bemanningsleden, die voor dokter gespeeld hebben.
Aan boord van vliegtuigen ook. Maar dan was het veel ingewikkelder geweest. Dan
was ik misschien wel statenloos of zoiets, nu. Veel beter misschien.’ Ze trekt
nadenkend haar vele dunne zilveren armbanden met haar linkerhand in de richting
van haar elleboog.
‘Toch niet,’ zeg ik met die parmantigheid, die minder geïnstrueerde mensen aan
de dag leggen, als ze menen een geleerder iemand lekker eens te kunnen corrigeren.
‘Toch niet!’
‘Hoezo niet?’
‘Als je aan boord van een schip geboren wordt, heb je de nationaliteit -’
‘O ja, ik begrijp wat u bedoelt. Het was geen néderlands schip zoals u waarschijnlijk
wel denkt, neen het schip was bélgisch! Daarom was ik zo verbaasd toen u me vroeg
of ik Bélgische was. Ik dacht - Enfin, het had wel bijna gekund, nietwaar?’
‘U spreekt in ieder geval goed nederlands. Een beetje belgisch inderdaad, daarom
vroeg ik het, maar u spreekt gewoon erg goed.’
‘Thuis hebben we altijd nederlands gesproken; daarnaast veel engels omdat we
de meeste van onze kennissen onder de engelssprekenden hadden; tenminste vóór
ik trouwde. Nu spreek ik ook veel meer zuidafrikaans. Maar ik had net zo goed in
de West, bij u daar, geboren kunnen worden, weet u? Naast uw huis of zo, wie weet...!
Mijn vader wou eigenlijk eerst daarheen. Hij had daar al een baan bij een grote
juwelierszaak: Spritzer en nog wat -?
En Fuhrmann. Spritzer en Fuhrmann.’
‘Ja ja. Zoiets ja. Maar dat ging op het laatste nippertje niet door. Toen zijn we
maar naar Zuid-Afrika gegaan.’
Ik geef haar het fotoboekje terug. Ik zou haar eraan kunnen herinneren dat op Curaçao
vooral zwarte mensen wonen, maar ik zeg, omdat ik haar wil tonen hoe aardig zwart
kan zijn: ‘Een van die oude huizen bij ons heet Bloemfontein. Dat is uw land,
nietwaar?’
‘Oja, wat interessant! Bloemfontein in Oranjevrijstaat. Daar ben ik vaak geweest!
Hoe komt het eigenlijk? Is het een huis van een Zuidafrikaan of zo?’
‘Neen, het is van vroeger. Uit de tijd van uw oorlog zo, meen ik.’
‘Onze Boerenoorlog?’
‘Ja. Het verhaal gaat dat ze toen erg meeleefden. Ik denk, vooral de fraters. Die
collecteren zodra het maar enigszins kan.’
‘O, dóen ze dat? Ongelooflijk! Werkelijk ongeloof lijk! Dat het huis zo héét, bedoel
ik. Maar ook grappig dat er daar gecollecteerd werd voor de Boeren.’
Ik heb het gevoel dat ik bezig ben hete kolen op haar hoofd te stapelen en ga vlot
verder. ‘Ja, er was toen grote bewondering voor uw zaak daar, al begreep ik er op
school niets van. Het was ook grappiger dan u denkt allemaal. We zongen zelfs
zuidafrikaanse liedjes.’
‘De Ossewa zeker? Dat is overal bekend, ja?’
‘Dat ook. Maar ook Bobbejan. Bobbejan die de berg beklimt.’
‘Bobbejan?’
‘Ja. Bobbejan gaat de rooien verslaan. Op de berg. Eerlijk gezegd begrijp ik er nu
nog steeds niet veel van.’
‘Zing het eens.’
‘O.K. Bobbejan klimt die berg.’
‘Oja,’ roept ze uit. ‘Nu herinner ik het me. Zing het helemaal, als u wilt. M'n broers
zongen het veel vroeger. Ik heb nog twee broers. Hoe gaat het verder?’ Ze steunt
met haar elleboog op de leuning en buigt zich naar me toe.
In document
Frank Martinus Arion, Afscheid van de koningin · dbnl
(pagina 141-144)