• No results found

Nederland en Polen: 1945 - 1948

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de diplomatieke en economische betrekkingen tussen Nederland en Polen in de eerste drie jaar na de Tweede Wereldoorlog. Uitgangspunt hierbij is een zekere discrepantie tussen het Nederlandse politieke en economische beleid ten opzichte van Oost-Europa. De relatie tussen de Nederlandse en Poolse regering in ballingschap tijdens de oorlog in Londen is hierop niet van grote invloed geweest. Op het juiste tijdstip werden op politieke en economische gronden door de Nederlandse regering de diplomatieke overstap gemaakt van de Poolse regering in Londen naar de Regering van Nationale Eenheid in Warschau.

6.1. Nederland en de Poolse regering in ballingschap

Na de Poolse capitulatie eind september 1939 liet de Poolse regering weten niet langer voor de veiligheid van de Nederlandse gezant te kunnen instaan. De gezant, J.J.B. Bosch Ridder van Rosenthal verliet het land en werd door minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens tot Nederlandse gezant in Bern benoemd. De diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Polen verschoven hierna naar Londen. Op 3 september 1940 benoemde Van Kleffens jonkheer P.D.E. Teixeira de Mattos tot tijdelijk zaakgelastigde bij de Poolse regering in ballingschap in de Britse hoofdstad.87 Teixeira de Mattos behield deze functie tot 16 juli 1945.

De Polen in Londense ballingschap zochten voor hun voorlopige regering erkenning en diplomatieke contacten. De Nederlandse regering was hier in september 1940 voorzichtig aan tegemoet gekomen. Deze voorzichtigheid kan geplaatst worden in de algehele terughoudendheid die de Nederlandse regering in ballingschap in acht nam met betrekking tot Midden- en Oost-Europa.88 De naoorlogse politieke en economische doelen van de Nederlandse en de Poolse regering in ballingschap liepen in Londen steeds verder uiteen. Nederland zocht de steun van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, terwijl Polen vanwege de machtsverhoudingen in Oost-Europa door Londen en Washington aan de Sovjet-Unie werd ‘toevertrouwd.’

87

Archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen, 1940 - 1945, 2.05.80 inv.nr. 1232.

88

Manning, A.F., ‘Diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Polen in de jaren veertig’, in: Kleio: tijdschrift van de Vereniging van leraren Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland. 20e jaargang nr. 3 - 4, 202.

Minister Van Kleffens was van mening dat Nederland op politiek gebied zich moest laten leiden door de houding van de grote mogendheden en tevens door het eigenbelang.89 Voor de bevrijding van Nederland en Nederlands-Indië was de regering afhankelijk van Britse en Amerikaanse steun. De buitenlandse politiek van Nederland was er dan ook op gericht deze twee mogendheden niet voor het hoofd te stoten. Dit was cruciaal voor de buitenlandse politiek van Nederland. Zowel tijdens de jaren van ballingschap in Londen als in de eerste jaren na de oorlog, werd door de Nederlandse regering op het politieke vlak ernstig rekening gehouden met de standpunten van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.

Nederland was in 1941 de enige in het geallieerde kamp meevechtende Europese mogendheid, die geen diplomatieke betrekkingen onderhield met de Sovjet-Unie. Dit terwijl de socialistische heilstaat al bijna een kwarteeuw bestond. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor en de bezetting van Nederlands-Indië bleek dat Nederland de Sovjet-Unie in de toekomst hard nodig zou kunnen hebben bij de strijd in het Verre Oosten.90 Met de veelzeggende woorden, “vooruit dan maar” stemde koningin Wilhelmina op 5 juni 1942 in met diplomatieke erkenning van de Sovjet-Unie. 91 De westerse afhankelijkheid van de Sovjet-Unie in de strijd tegen Nazi-Duitsland was van invloed op de Nederlandse politiek. Het Westen kon niet zonder de steun van Moskou. Nederland kon op zijn beurt niet zonder de hulp van Washington en Londen. Wat volgde was een kentering in de Nederlandse politieke besluitvorming; vanaf medio 1942 moest ook rekening worden gehouden met de standpunten van de Sovjet-Unie.

De Nederlandse politiek van voorzichtig manoeuvreren en het meewegen van zijn koloniale belangen - ‘De Grote Drie’ dienden hiervoor te vriend te worden gehouden - hadden een negatieve invloed op de Nederlandse betrekkingen met de Poolse regering in ballingschap. De Nederlandse overheid vermeed elke toezegging of afspraak met Polen voor na de oorlog, zowel over grenzen als over verdragen. Volgens de inmiddels

89

Manning, A.F., ‘Diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Polen in de jaren veertig’, in: Kleio: tijdschrift van

de Vereniging van leraren Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland. 20e jaargang nr. 3 - 4, 203.

90

Knapen, B., De lange weg naar Moskou. Nederlandse relaties tot de Sovjet-Unie, 1917 - 1942 (Amsterdam en Brussel 1994) 235.

91

Zeeman, B., ‘Jurist of diplomaat? Eelco Nicolaas van Kleffens (1939 - 1946)’, in: Hellema, D., Zeeman, B. en Zwan, B. van der, De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. Vijfde jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw, 145.

overleden Nederlandse historicus Ad F. Manning ging de regering uit van de grondgedachte dat voor elke afspraak met betrekking tot Midden- en Oost-Europa, de instemming van de Sovjet-Unie was vereist. Dit hield in dat afspraken met de Poolse regering in Londen dienden te worden vermeden, zolang het standpunt van het Kremlin in deze niet duidelijk was.92 Deze Nederlandse houding is te verklaren vanuit het gevoel voor machtsverhoudingen en de wens om niet betrokken te raken bij de problemen tussen Polen en de Sovjet-Unie.

Al in februari 1942 wilde de Poolse premier Sikorski met onder andere Nederland afspraken maken omtrent de problematiek in Midden- en Oost-Europa. Sikorski had zich naast Nederland ook gewend tot België, Noorwegen, Tsjechoslowakije, Joegoslavië en Griekenland. Deze landen zouden volgens de Poolse premier een gezamenlijk standpunt moeten innemen over een aantal belangrijke kwesties. Deze betroffen bijvoorbeeld een verklaring dat Duitsland een agressor was en voor de gevolgen hiervan moest opdraaien. Daarnaast diende overlegd te worden over nauwere samenwerking, tijdens en ook na de oorlog, op politiek, economisch en militair gebied.93 Minister Van Kleffens stond negatief tegenover dit Poolse initiatief, omdat ‘De Grote Drie’ niet voorkwamen in de plannen van de premier van Polen.

Nederland had gedurende de oorlog steeds minder belang bij het aanhouden en versterken van de relatie met de Poolse regering in ballingschap. De machtspositie van de Sovjet-Unie en het verloop van de oorlog aan het Oostfront lagen hieraan ten grondslag. Voordat de Nederlandse regering op 6 juli 1945 overging tot het erkennen van de door de Sovjet-Unie gesteunde Regering van Nationale Eenheid als officiële Poolse regering, was de relatie met de Londense Polen al niet meer van wezenlijk belang. Ondanks dat deze laatste genoemde regering volledig in zijn recht stond als de enige legitieme vertegenwoordiging van de Poolse staat, strookte dit niet meer met de realiteit. De positie van de Sovjet-Unie in Polen diende erkend te worden. Minister Van Kleffens koos in juli 1945 voor de meest pragmatische oplossing. Nadat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de nieuwe Poolse regering in mei 1945 hadden erkend, volgde Nederland in

92

Manning, A.F., ‘Diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Polen in de jaren veertig’, in: Kleio: tijdschrift van

de Vereniging van leraren Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland. 20e jaargang nr. 3 - 4, 202.

93

juli dat jaar. De Nederlandse economische en financiële belangen in Polen en Oost-Europa waren voor deze beslissing van doorslaggevend belang.94

6.2. Nederland en de Regering van Nationale Eenheid

De Nederlandse erkenning van de Poolse Regering van Nationale Eenheid moet niet verward worden met een Nederlandse erkenning van het communistisch regime in Polen. In de Regering van Nationale Eenheid zaten ook twee voormalige ministers van de Poolse regering Londen. Door het laten vallen van de Londense Polen erkende Nederland de invloed van de Sovjet-Unie in het naoorlogse Polen. Dit hield echter niet de erkenning in van een Poolse communistische regering. Na de gemanipuleerde verkiezingen van januari 1947 werd Polen pas ‘officieel’ een door de communisten op politiek en economisch terrein beheerste staat.

In het najaar van 1945 werd het Nederlandse gezantschap in Polen tot ambassade verheven.95 Dit was opmerkelijk omdat Polen, na de Sovjet-Unie, het tweede land in Midden- en Oost-Europa was waar de Nederlandse staat een ambassadeur benoemde. Op 21 december 1945 overhandigde Reijnier Flaes als eerste Nederlandse ambassadeur in Polen zijn geloofsbrieven aan president Bierut. Al bij de eerste ontmoeting kwamen de voornaamste zorgen van Nederland ter sprake. Het lot van de door de Duitsers naar Polen gedeporteerde Nederlanders en de economische betrekkingen met Polen stonden in dit gesprek centraal. Bierut was net als Flaes van mening dat de Nederlands-Poolse handel snel tot ontwikkeling moest komen. De Poolse president meende dat Nederland meteen Poolse kolen kon importeren.96 Van Nederlandse zijde vroeg Bierut hulp bij het herstel van de Poolse havens. Met betrekking tot de Nederlandse bedrijven die voor de oorlog in

94 Manning, A.F., ‘Diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Polen in de jaren veertig’, in: Kleio: tijdschrift van

de Vereniging van leraren Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland. 20e jaargang nr. 3 - 4, 205.

95

Sinds 1815 was het in de Nederlandse politiek gebruikelijk om diplomatieke relaties te onderhouden door middel van gezanten. Al voor de Tweede Wereldoorlog waren erin het parlement voorstellen gelanceerd de betrekkingen met de grote mogendheden te verheffen tot het niveau van ambassadeurs. Volgens voorstanders zou dit het internationale diplomatieke gewicht van Nederland vergroten. Deze voorstellen bleven slechts ideeën. Door de oorlog veranderde dit. In mei 1942 werd met zowel de regering van de Verenigde Staten als die van Groot-Brittannië overeenstemming bereikt over de uitwisseling van ambassadeurs. Voor het einde van de oorlog werden vervolgens nog ambassadeurs benoemd in de Sovjet-Unie, China, België en Frankrijk.

96

De dagproductie in de Limburgse steenkolenmijnen bedroeg tijdens de bevrijding 10.000 ton, vergeleken met die van voor de oorlog van 45.000 ton veel te weinig voor de Nederlandse energievoorziening. In Nederland bestond met andere woorden meteen na de oorlog een grote behoefte aan de import van steenkolen. Messing, F., De Nederlandse

Polen hadden geïnvesteerd en hun activiteiten wilden hervatten, kreeg Flaes een ontwijkend antwoord.97

De ambassadeur bleef tot het einde van zijn ambtstermijn in Warschau in juli 1949 veelal sceptisch over de kansen en ontwikkelingen in de Nederlandse betrekkingen met Polen. Flaes berichtte Den Haag over de invloed van de Sovjet-Unie op de Poolse staat, de centralistische-politiek op economisch terrein en de nationalisaties van bedrijven en bezittingen op Pools grondgebied. Op 27 december 1946 rapporteerde Flaes in een brief aan de minister van Buitenlandse Zaken Boetzelaer van Oosterhout uitvoerig over de komende verkiezingen van Polen in januari 1947. De democratische partijen zouden door de communisten van alle kanten worden tegengewerkt en van vrije verkiezingen zou geen sprake zijn.98 De voornaamste activiteiten van Flaes leken niet te zijn gericht op het herstellen van de Nederlands-Poolse betrekkingen op politiek en economisch gebied. De ambassadeur stak vooral zijn energie in de coördinatie van het opsporen van Nederlanders in Polen en de repatriëring van Nederlandse gevangenen.99

6.3. Nederlandse handelsplannen met Oost-Europa

In het interbellum werd de Poolse economie grotendeels gecontroleerd door buitenlandse ondernemingen.100 De economie was dan ook vooral op het Westen georiënteerd. De drie grootste handelspartners van Polen tussen de wereldoorlogen waren Duitsland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Hun aandeel in de totale buitenlandse handel van Polen betroffen respectievelijk 24, 15 en 10 procent.101 De Poolse economie was in het interbellum hoofdzakelijk van agrarische aard. Van het nationaal product kwam 45 procent op rekening van de agrarische sector. Het aandeel van de Poolse industrie betrof 30 procent.102 Onder druk van het Kremlin werd na de Tweede Wereldoorlog begonnen

97 Manning, A.F., ‘Diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Polen in de jaren veertig’, in: Kleio: tijdschrift van

de Vereniging van leraren Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland. 20e jaargang nr. 3 - 4, 204.

98

Archief van het Gezantschap in Polen, 1945 - 1954, 2.05.48.16, inv.nr. 42.

99

Hoeveel Nederlandse ingezetenen zich na de oorlog op Pools grondgebied bevonden is niet duidelijk. In mei 1944 ging de regering uit van het getal 60.000. In het archief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn inventarisnummers te vinden met daarin informatie over het aantal Nederlanders in Polen na de oorlog en het aantal gerepatrieerde landgenoten uit Polen tussen 1945 en 1948. Deze inventarisnummers - 516 tot en met 518 en 535 tot en met 546 - worden op grond van de Archiefwet uit 1995 pas op 1 januari 2030 openbaar gemaakt.

100

In 1937 was 40 procent van de Poolse industrie in handen van buitenlandse bedrijven. Voor de chemische industrie, petroleum- en mijnsector betroffen deze aandelen dat jaar respectievelijk 60, 88 en 52 procent.

101

Taras, R., Poland: Socialist State, Rebellious Nation. Westview Profiles. Nations of Contemporary Eastern Europe (Colorado 1986) 98.

102

met een versnelde industrialisatie van de Poolse staat. Deze schoktherapie veranderde Polen, naar goed communistisch voorbeeld van de Sovjet-Unie, van een agrarische in een overwegend industriële samenleving.

Tussen de wereldoorlogen waren de Nederlands-Poolse betrekkingen voornamelijk van economische aard. Deze contacten waren bovendien van een minimale omvang. In het interbellum bestond de Nederlandse export met de Sovjet-Unie en Oost-Europa uit gemiddeld 5 - 8 procent per jaar. 103 Polen was zo gezien na de oorlog niet de meest voor de hand liggende handelspartner voor Nederland. In feite had de Nederlandse overheid na de oorlog geen Oost-Europabeleid. De eerste departementele oost-Europanota zou pas veel later, in 1988, worden geschreven. Pas vanaf 1963 vormde de kwestie van de verbetering van de betrekkingen met de Oost-Europese landen een vast nummer in het jaarlijks overleg tussen de Nederlandse regering en de Tweede Kamer over het buitenlands beleid. Daarbij werd telkens aangedrongen op de intensivering van de contacten op zoveel mogelijk terreinen.104

De terughoudende opstelling van Nederland komt voort uit de sceptische blik van de regering over de ware bedoelingen van de Sovjet-Unie en haar bondgenoten. Bovendien was de regering van mening dat de invloed van Nederland op de Oost-West verhouding allerminst groot was.105 De houding van de overheid tegenover het Oostblok was vervolgens dan ook tweezijdig. Hoe sterk de invloed van het anti-communisme op het denken en doen van de Nederlandse regering ook was, dit ging niet ten koste van strategische overwegingen en eigenbelang. De verre van hartelijke bilaterale verhoudingen, stonden geen onderlinge handelscontacten in de weg.

Als onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, bestond het takenpakket van de Economische Voorlichtingsdienst na de oorlog uit drie zaken. De dienst diende te zorgen voor de feitelijke berichtgeving op economische en commercieel gebied over het buitenland aan de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven. Daarnaast moest het de Nederlandse export bevorderen en was het van belang om in het buitenland voorlichting te geven over de economische en commerciële handelsmogelijkheden met

103

Zie website: http://www.mfa.nl:8000/ddi-onderzoek2/49068.pdf, geraadpleegd op 24 november 2008.

104

Staden, A., ‘De toenadering tot Oost-Europa in Nederlandse ogen. Een terugblik’, in: Internationale Spectator nr.

21 (Den Haag 1973) 739.

105

Bomert, H.W., Nederland en Oost-Europa: meer woorden dan daden. Het Nederlands-Oost-Europa beleid,

Nederland.106 Als chef van de afdeling Nijverheid van het Ministerie van Handel en Nijverheid, zag T.P. van der Kooy de (on) mogelijkheden van de dienst.

Op 17 augustus 1945 schreef Van der Kooy in een rapport aan minister van Handel en Nijverheid Hendrik Vos, het volgende over Midden- en Oost-Europa, “Onze

kennis van de economische toestanden in de landen oostelijk van onze grens is op het ogenblik uiterst gebrekkig. Van ons achterland weten wij, behalve enkele controleerbare geruchten, vrijwel niets af.” 107 Met name de Nederlandse onwetendheid over de toestand van de vaart op de Rijn, de situatie van het Duitse krediet- en verkeerswezen en de keuze van Duitsland en Tsjechoslowakije welke invoerhavens zij willen gaan gebruiken om grondstoffen te importeren, hielden Van der Kooy bezig. Deze informatie ‘lacune’ vond hij zeer nadelig voor het Nederlandse bedrijfsleven. Deze sector had zo geen mogelijkheden om in te spelen op kansen, “(…) die zich mochten bieden.”108

Eind december 1945 werd het Bureau Economische Informatie van Economische Zaken, onderverdeeld in zes bureaus.109 Elk bureau had een groep landen of regio’s onder zijn supervisie. De taak van deze bureaus was om in samenwerking met de Economische

Voorlichtingsdienst betrouwbare economische informatie te genereren over de aan hun

toebedeelde gebieden. Polen werd niet specifiek genoemd bij een van de bureaus. Op Tsjechoslowakije na, viel Polen samen met alle andere gebieden die door het Rode Leger waren bevrijd onder de noemer, ‘Oost-Europa.’110 Door een gebrek aan adequate betrouwbare informatie waren de Nederlandse handelsplannen met Oost-Europa kort na de bevrijding minimaal. De onduidelijke politieke machtsverhoudingen die na de oorlog in Oost-Europa waren ontstaan, belemmerden voor Nederland het zicht op de eventuele commerciële mogelijkheden in deze regio.

106

Archief van het Ministerie van Economische Zaken. Economische Voorlichtingsdienst, 1936 - 1965, 2.06.106, inv.nr. 326. 107 Ibidem, inv.nr. 326. 108 Ibidem. 109 Ibidem. 110

Tsjechoslowakije was het enige land in Oost-Europa dat gezamenlijk door geallieerde troepen uit het Westen en de Sovjet-Unie was bevrijd. Amerikaanse troepen trokken zich na de capitulatie van Nazi-Duitsland, zoals was overeengekomen op de Conferentie van Jalta, terug uit het westen van Tsjechoslowakije. Pas na de communistische coup op 20 februari 1948 kwam Tsjechoslowakije volledig onder invloed van de Sovjet-Unie te staan. Vanuit Nederlands oogpunt kan geredeneerd worden dat Tsjechoslowakije vanaf die datum definitief tot het door de Russen gedomineerde Oost-Europa behoorde.

6.4. Nederland benaderd Polen voor handelsbesprekingen

In juni 1945 opende de Poolse regering in ballingschap in Londen een Pools consulaat in Den Haag. 111 Hieruit kan geconcludeerd worden dat deze Poolse regering de betrekkingen met Nederland na de oorlog wilde voortzetten. Na 6 juli 1945 werd dit consulaat overgenomen door de Poolse Regering van Nationale Eenheid. De buitenlandse politiek van Nederland was kort na de oorlog erop gericht om op eigen kracht via bilaterale overeenkomsten zijn buitenlandse handel weer van de grond te krijgen. Ondanks dat Nederland na de oorlog negatief was over de betrekkingen met Oost-Europa, nam de Nederlandse regering verassend genoeg het initiatief om de handelsbetrekkingen met de Poolse staat weer te heropenen.

Begin februari 1946 verzocht de Nederlandse regering haar Poolse collega’s om met onderlinge handelsbesprekingen te starten. Deze besprekingen zouden zich moeten toespitsen op het handels- en betalingsverkeer met Polen. De Poolse autoriteiten lieten vervolgens niets van zich horen.112 Volgens de Nederlandse ambassadeur in Moskou, baron C. van Breugel Douglas, moest de Nederlandse regering niet veel verwachten van de handel met Polen. Hij liet het ministerie van Buitenlandse Zaken op 19 februari 1946 weten dat, “(…) De buitenlandse handel niet los te maken is van de buitenlandse

politiek.” De ambassadeur schrijft dat Nederland in de Sovjet-Unie en Polen te boek staat

als een, “(…) imperialistische koloniale mogendheid.” Op grond hiervan is het volgens de ambassadeur geen verassing dat Nederland van zowel de Sovjet-Unie als Polen nog geen uitnodiging voor handelsbesprekingen had ontvangen.113

De oorzaak van de moeizame start van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Polen na de oorlog, was aan beide lande te wijten. Uit de vorige alinea blijkt dat de Nederlandse regering de eerste stappen ondernam om met Polen tot onderhandelingen te