• No results found

9.7 Slakken

9.7.3 Nauwe korfslak (Vertigo angustior)

9.7.3.1 Verspreiding

De nauwe korfslak komt op dit ogenblik hoofdzakelijk aan de kust voor. In het verleden waren er ook waarnemingen uit het binnenland (Adam 1947, De Wilde 1986). Ondanks een intensieve inventarisatie van potentiële vindplaatsen zijn op dit ogenblik slechts twee binnenlandse vindplaatsen gekend: Hof ter Musschen (Woluwevallei) en de Molenbeemd (bovenlopen van de Demer) (Lemmens 2004). Aan de kust komt de slak relatief frequent voor (Devriese et al. 2004). In de duinen en bossen rond De Haan zijn enkele populaties bekend. De andere populaties komen ten westen van Nieuwpoort voor: Westhoek reservaat, Cabourduinen, Oosthoekduinen, Houtsaegerduinen, Krakeelduinen, Ter Yde-Hannecartbos, Schipgatduinen, Noordduinen, Simliduinen, … (Verschoore 2006). Deze populaties werden reeds halverwege de 20ste eeuw aangetoond (Antheunis 1957). Recente nieuwe inventarisaties (niet opgenomen in Fig. 30) aan de oost- en middenkust brachten verschillende nieuwe locaties aan het licht, onder meer te Middelkerke, Bredene, Heist en Knokke (Het Zwin) (Severijns et al. 2013).

Figuur 30: Vindplaatsen van nauwe korfslak (2005-2014) (bronnen: waarnemingen.be, Natuurpunt; KBIN; INBO; Bart Vercoutere, Koen Verschoore, Floris Verhaeghe, pers. data).

9.7.3.2 Leefgebied

Boesveld et al. (2011b) beschrijven de voorkeurhabitat van de nauwe korfslak: de soort leeft in de strooisellaag van bomen, struiken en kruiden en in de moslaag op kalkrijke bodem. De vegetaties bestaan onder meer uit onbeheerde graslanden, ruigten en struwelen waarbij vaak een gradiënt van open naar gesloten vegetatie aanwezig is. Boesveld (2011a) specifieert de vegetaties waarin nauwe korfslak het meest wordt gevonden in de duinen: struwelen op kalkrijke bodems, struwelen met duindoorn, onbeheerde graslanden gedomineerd door duinriet, struwelen of bossen met populierachtigen en kwelders en schorren op plaatsen die kortstondig door zeewater worden overspoeld (springtij hoogwaterlijn). Boesveld (2013) bespreekt de geschiktheid van de meeste vegetatietypen in de duinen voor de soort. Een aantal van deze bevindingen werden ook reeds aan onze kust beschreven (Verschoore 2006). De waarneming van de soort in de Zwinvlakte sluit volledig aan bij het zouttolerante karakter van de soort.

Boesveld (2011c) bevestigt dat de aanwezigheid van humus een belangrijk habitatkenmerk vormt maar beschouwt humuslagen van meerdere cm dik als ongunstig. De aanwezigheid van geschikte microhabitats is in zeer sterke mate bepalend of de slak aanwezig is of niet, eerder dan klassieke vegetatiepatronen of grondwaterpeilen.

9.7.3.3 Methodiek

Populatiegrootte en -densiteit: de slak leeft voornamelijk in de strooisellaag. Gezien de kleine afmetingen van de soort (1.8 mm hoog en 0.8 mm breed) is het tijdens de inventarisatie van de soort in het veld tevens noodzakelijk de strooisellaag te verzamelen en te drogen. Binnen geschikte habitat waarin zich populaties bevinden wordt vanuit een vast punt in een cirkel van 10 meter diameter een zone afgebakend. Binnen deze zone worden gedurende maximaal 30 minuten de levende exemplaren geteld waarbij de aanwezigheid van juveniele exemplaren en hun verhouding met het totaal aantal gevonden exemplaren wordt genoteerd. Voor nauwe korfslak wordt ook specifiek gezocht op of onder grotere stukken hard substraat zoals dood hout, schors, stenen, … Binnen de zone wordt tevens op vier verschillende, willekeurig gekozen punten de bodem/het strooisel/de vegetatie binnen een oppervlakte van 0,25 m2 (50 x 50 cm) meegenomen. De totaaloppervlakte van de staalname bedraagt aldus 1 m2. Deze stalen worden vervolgens gedroogd, gezeefd, en de slakken gesorteerd, gedetermineerd en bewaard. Het zeven gebeurt het best met een zeeftrommel met opeenvolgende maaswijdten van 10 mm, 5 mm, 2 mm, 1 mm en 0,5 mm. Er wordt een veldformulier ingevuld waarbij ook kenmerken van de habitat worden beschreven. Van de onderzochte zone wordt een foto gemaakt (Packet 2014).

Vermits er voor Vlaanderen geen kwantitatieve gegevens zijn is het niet mogelijk op basis hiervan dichtheden te bepalen van populaties in een gunstige staat van instandhouding. Kobialka & Colling (2006) vermelden meer dan 20 exemplaren per m2 als gunstig. De aantallen die in Vlaanderen tot nu toe werden gevonden doen vermoeden dat dit wellicht niet zo vaak voorkomt. Verschillende auteurs wijzen op de bijzonder grote lokale variabiliteit in populatiegrootte, gaande van één tot honderden individuen (Verschoore 2006, Boesveld 2013). Mogelijks houden de zeer lokale hoge densiteiten verband met de mogelijks klonale voortplanting van de soort. Dit gegeven bemoeilijkt de onderbouwing van concrete streefcijfers wat betreft populatiedichtheden. Bovendien stelt zich, door de geringe trefkans van de soort in het veld, de vraag hoeveel steekproefvlakken per oppervlakte geschikt habitat moeten voldoen aan de vereisten vooraleer een populatie in een gunstige staat verkeert. Nader onderzoek is hieromtrent vereist. In afwachting hiervan worden de criteria in Kobialka & Colling (2006) voor een populatie in een gunstige staat van instandhouding toegepast.

Metapopulatiegrootte : de Nauwe korfslak is in grote mate een zelfbevruchtende soort, met occasionele uitkruising. Genetische criteria gebaseerd op het risico op inteeltdepressie zijn daardoor weinig relevant voor deze soort. We beschouwen hierdoor deze soort buiten categorie (of categorie 0, zie Tabel 2), en beoordelen geen metapopulatiecriteria.

Populatiestructuur: de populatiestructuur wordt kwalitatief beoordeeld aan de hand van de aanwezigheid van juveniele slakken en van volwassen exemplaren.

Monitoringstijdstip en –frequentie: de grootte van een populatie kan heel sterk schommelen in de tijd. De populatiedensiteit en –structuur worden bij voorkeur tussen september en november bepaald wanneer de populatie gedomineerd wordt door volwassen exemplaren. Vroeger op het jaar is de populatie vaak nog klein, later op het jaar ontstaat de kans op (nacht)vorst waardoor de slakken afsterven of beschutting zoeken waardoor ze moeilijker op te sporen zijn. Monitoring geschiedt bij voorkeur jaarlijks, en wel telkens rond dezelfde periode en onder gelijkaardige weersomstandigheden (vooral perioden van (nacht)vorst beïnvloedden de populaties negatief).

9.7.3.4 Beoordeling nauwe korfslak

De slak komt actueel voor in twee ecoregio’s. De beide populaties in het binnenland hebben een zeer gelijklopende opbouw. Deze verschilt echter van de relatief homogene biotoopkeuze in de duinen. Waar noodzakelijk wordt in de tabel het onderscheid gemaakt.

Referenties Indicator Gunstig Ongunstig

Criterium: Toestand populatie

Kobialka & Colling

2006 Populatiegrootte > 20 ex./m

2

≤ 20 ex./m2 Kobialka & Colling

2006 Populatiestructuur Adulten én juvenielen aanwezig Uitsluitend adulten aanwezig Vercoutere &

Verschoore 2008 Afstand tot nabije populatie

Verschillende locaties met een populatie binnen een (deel)gebied

Eén locatie met een populatie binnen een (deel)gebied

Criterium: Habitatkwaliteit

Kobialka & Colling 2006

Vereiste oppervlakte

geschikt habitat ≥ 0,1 ha < 0,1 ha

Boesveld et al.

2011b Strooisellaag Dunne strooisellaag aanwezig

Strooisellaag afwezig of strooisellaag > 2cm dik

Kobialka & Colling

2006 Bodemvochtigheid

Vochtig microklimaat aanwezig zonder langdurige uitdroging of overstromingen

Vochtig microklimaat enkel kortstondig aanwezig of met langdurige

overstromingen Vercoutere &

Verschoore 2008

binnenland

- pH (grondwater) ≥ 7 < 7

- GHG(1) (m-mv) 0-0.25 boven het maaiveld onder het maaiveld - GLG(2)

(m-mv)  0.5 m onder het maaiveld > 0.5 m onder het maaiveld

1

GHG: Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand, berekend als het rekenkundig gemiddelde van de drie hoogste grondwaterstanden per hydrologisch jaar over een periode van 8 jaar.

2

GLG: Gemiddelde Laagste Grondwaterstand, berekend als het rekenkundig gemiddelde van de drie laagste grondwaterstanden per hydrologisch jaar over een periode van 8 jaar.

9.7.3.5 Literatuur

Adam W. (1947). Révision des Mollusques de la Belgique. Verhandelingen van het KBIN nr. 106, Brussel, 297 pp. Antheunis A. (1957). Biosociologische studie van de Belgische zeeduinen. Verband tussen plantengroei en de molluskenfauna. Verh. Kon. Vl. Acad. Wet. België, 54 p.

Boesveld A., Gmelig Meyling A.W. & van Lente I. (2011a). Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2010. Nauwe korfslak Vertigo angustior. Rapport Stichting Anemoon in opdracht van Ministerie van Landbouw, Natuur- en Voedselkwaliteit. Bennebroek.

Boesveld A., Gmelig Meyling A.W. & de Bruyne R.H. (2011b). Natuurbeheer, bescherming en biotoopeisen van drie bijzondere Nederlandse slakken: de Nauwe korfslak, de Zeggenkorfslak en de Platte schijfhoren. De Levende Natuur 112 (3), 114-119.

Boesveld A. (2013). Onderzoek naar het belang van 15 vegetatietypen voor de Nauwe korfslak in Meijendel en Berkheide en de verspreiding van deze soort in dit Natura 2000-gebied. Rapport Stichting Anemoon in opdracht van Provincie Zuid-Holland. Bennebroek, 47 p.

Cucherat X. (2005). Etats des connaissances sur les especes de mollusques continentaux de la directive “Habitats-Fauna-Flore” dans la region Nord-Pas-de-Calais. Documents Malacologiques. Hors série 3, 53-57.

de Wilde J.J., Marquet R. & Van Goethem J.L. (1986). Voorlopige atlas van de landslakken van België. KBIN, Brussel, 285 pp.

Devriese H., Vercoutere B. & van Loen H. (2004). Landslakken. In: Provoost S. & Bont D. [red.] Levende duinen: een overzicht van de biodiversiteit aan de Vlaamse kust. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 22 Brussel, 344-366.

Gmelig Meyling A.W. & de Bruyne R.H. (2006). "Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn" Inventarisatieperiode 2004-2005. Nauwe korfslak Vertigo angustior. Stichting Anemoon, Hillegom. Kobialka H. & Colling M. (2006). Kriterien zur Bewertung des Erhaltungszustandes der Populationen der Schmalen Windelschnecke Vertigo angustior. In: Schnitter P., Eichen C., Ellwanger G., Neukirchen M., & Schröder E. 2006. Empfehlungen für die Erfassung und Bewertung von Arten als Basis für das Monitoring nach Artikel 11 und 17 der FFH-Richtlinie in Deutschland. Berichte des Landesamtes für Umweltschutz Sachsen-Anhalt, Halle (Saale).

Lemmens T. (2004). De Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana in Limburg, 76 pp. Eindwerk KHK.

Packet J. (2014). Blauwdruk mollusken. In De Knijf G., Westra T., Onkelinckx T., Quataert P. & M. Pollet (red.). Monitoring Natura 2000-soorten en overige soorten prioritair voor het Vlaams beleid. Blauwdrukken soortenmonitoring in Vlaanderen. Rapport Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), INBO.R.2014.2319355. Brussel, pp. 79-101.

Serverijns N., Bauwens F., De Blauwe H. & Brinckman S. (2013). Inventarisatie van de mollusken in de duingebieden langs de Belgische Kust – 2012 Oostkust. Gloria Maris 52 (6), 154-171. Kon. Belg. Veren. voor Conchyliologie. Antwerpen.

Vercoutere B. & Verschoore K. (2008). Nauwe korfslak (Vertigo angustior). In: Adriaens, D. et al. (2008). Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2008 (35). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, pp. 127-130.

Verschoore K. (2006). De Nauwe Korfslak, Vertigo angustior Jeffreys, 1830 aan de Vlaamse Westkust. Ongepubliceerd rapport, De Panne.

9.8 Zoogdieren - Vleermuizen