• No results found

9.4.1 Vliegend hert (Lucanus cervus)

Arno Thomaes

9.4.1.1 Verspreiding

In Vlaanderen concentreert de verspreiding zich rond de grote, oude boscomplexen in Vlaams-Brabant en Voeren. Verder is er in Oost-Vlaanderen misschien nog één populatie aanwezig. In de provincie Antwerpen is de soort verdwenen: tijdens de voorbije 50 jaar werden in de regio rond Antwerpen geen waarnemingen meer gemeld en de laatste waarneming in Mol-Postel dateert uit 1877. Dit sluit aan bij het verdwijnen van de soort in Breda en langs de IJssel eind 1800 in Nederland (Huijbregts 2002). Ook in Limburg (buiten Voeren) is de soort de laatste 10 tot 20 jaar verdwenen in Haspengouw en het oostelijk deel van de Kempen. In de atlas van Leclercq et al. (1973) wordt ook het Heuvelland aangeduid en er is een Noord-Franse waarneming vlakbij het Heuvelland. Ook hier zijn geen recente waarnemingen bekend. De soort is ook sterk achteruit gegaan in Vlaams-Brabant waar de verspreiding is herleid tot drie kleine vindplaatsen ten westen van Brussel en een grote ten oosten van Brussel. Het voorkomen in Meerdaalwoud en enkele andere plaatsen moet nog verder onderzocht worden. Enkel de populatie in Voeren is niet geïsoleerd en sluit aan op de gekende populaties in Wallonië en Nederland. Naar: (Thomaes 2007b; Thomaes et al. 2007; Thomaes et al. 2008; Thomaes & Vandekerkhove 2008; Thomaes et al. 2010; Thomaes & Maes 2014). De verzamelde gegevens zijn momenteel nog vrij beperkt maar op basis hiervan kon recent de achteruitgang gedurende de laatste decennia aangetoond worden en werd de Rode-Lijststatus vastgelegd als bedreigd (Thomaes & Maes 2014). Dit was echter voordat we wisten dat de soort verdwenen was in Haspengouw en oostelijk deel van de Kempen.

Figuur 18: Vindplaatsen van het vliegend hert (1990 - 2016) (bronnen: waarnemingen.be, Natuurpunt; Thomaes et al. 2007)

9.4.1.2 Leefgebied

Traditioneel wordt het vliegend hert beschreven als een soort van grote boscomplexen met veel dood hout. Uit recenter onderzoek blijkt de soort voornamelijk voor te komen in houtkanten, beboste taluds, holle wegen, oude boomgaarden, parken, laanbomen en bosranden (cf. Smith 2003; Rink & Sinsch 2006; Smit & Krekels 2006; Thomaes et al. 2010).

Naast deze natuurlijke vindplaatsen zijn er in Vlaanderen ook vindplaatsen met meer artificiële broedsubstraten. Op verschillende plaatsen werden populaties in tuinen gevonden waar niveauverschillen worden overbrugd met treinbilzen. De larven leven er van het verteerde ondergrondse deel van deze balken. Deze treinbilzen vormen in Vlaanderen een belangrijk biotoop voor deze soort. In Nederland (Hendriks & van der Ploeg 2006) en Groot-Brittannië (Pratt 2000) werden ook larven gevonden in verhakseld hout of zagemeel dat in een dikke laag werd

gebruikt voor de aanleg van wandelpaden of speelterreinen. Daarnaast werden de laatste jaren ook heel wat kunstmatige broedhopen gebouwd voor vliegend hert.

Dat het vliegend hert veel minder in onze bossen voorkomt heeft alles te maken met de veranderingen die onze bossen ondergingen. De voorbije eeuw werden vele bossen in Vlaams-Brabant en Haspengouw omgevormd van redelijk open hak- of middelhoutbossen naar gesloten hooghout met beuk. Hierdoor werden de bestanden veel donkerder. Het vliegend hert wist doorgaans enkel te overleven in bosranden, parken, houtkanten, taluds of holle wegen die vaak als restanten van ontgonnen bossen in het open landschap achterbleven.

Abiotisch kan het leefgebied duidelijk afgebakend worden. Het gaat vaak om steile zuidhellingen (Thomaes 2008) met open of halfopen karakter met leem- of zandbodem en een watertafel die het jaar rond dieper dan 40 cm blijft (Thomaes et al. 2008). Al deze vereisten wijzen op het thermofiele karakter van de larven van deze kever. Uiteraard is ook de aanwezigheid van ondergronds goed verteerd dood hout noodzakelijk als voedsel voor de larven. In de regel gaat het om hout van harde loofboomsoorten maar ook antropogeen aangevoerd dood hout of wortelhout van uitgefreesde bomen (dus bovengronds onzichtbaar) kan in aanmerking komen (pers. med. M. Fremlin).

9.4.1.3 Methodiek

Populatiegrootte: een populatie kan afgebakend worden als alle individuen binnen het geheel van broedplaatsen op een onderlinge afstand van maximaal 3 km, de grens voor genetische isolatie (1% van de mannetjes verspreidt zich over 3 km of meer, Rink & Sinsch 2007). Vermits de populatiegrootte moeilijk exact te bepalen is, wordt de grootte ingeschat aan de hand van transecttellingen (Thomaes 2014; Vercayie & Thomaes 2014).

Metapopulatiegrootte: Vliegend hert heeft een larvaal stadium van 2 tot 3 jaar (Rink and Sinsch 2008, Fremlin, Hendriks & Thomaes ongepubliceerde data), waardoor de generatieduur 3 tot 4 jaar is. De overeenkomstige Ne95=244. We schatten dat dit overeenstemt met een tienvoudige adulte populatie, Nc=2438. Omdat exacte populatiegroottes zeer moeilijk te bepalen zijn, lijkt een rechtstreekse populatiegenetische evaluatie voorlopig de enige hanteerbare manier om na te gaan of voldaan wordt aan dit criterium. INBO werkt momenteel aan de uitwerking van de methodiek die hiervoor vereist is. Deze soort wordt dus beoordeeld op lokale schaal (categorie 1, zie Tabel 2).

Broedplaatsen: een broedplaats is een plaats waar in verschillende jaren een of meerdere kevers gezien zijn. Een broedplaats kan bv. bestaan uit een dood hout-rijke holle weg, een oude boomgaard, een bosrand, een rij treinbilzen, laanbomen of bv. een kunstmatige broedhoop. Verder kan een broedplaats ook aangetoond worden door het voorkomen van larven of poppen. Het graven naar dergelijk bewijs is echter zeer destructief en moet te allen tijde vermeden worden. Tenslotte kunnen broedplaatsen ook opgespoord worden met behulp van snuffelhonden.

Kwaliteit leefgebied:

o Geschikt leefgebied: hier wordt de oppervlakte aan geschikt leefgebied beschouwd binnen één populatie. De oppervlakte bestaat enerzijds uit de broedplaatsen zelf en anderzijds uit ander geschikt leefgebied zoals open bossen, hakhoutbossen, bosranden, parken, brede houtkanten, taluds, holle wegen, boomgaarden, tuinen met struwelen, bomen, stobben of treinbilzen, percelen met een kunstmatige broedhoop (Thomaes 2007a) die gelegen zijn op een afstand van maximaal 1 km (1% van de vrouwtjes legt een afstand af van 1 km of meer om nieuw leefgebied te koloniseren, Rink & Sinsch 2007) rond gekende broedplaatsen (of waarnemingen indien geen broedplaatsen bekend). Voorbeelden in Vlaanderen en het Brussels Gewest tonen aan dat de soort gedurende een lange periode op een kleine oppervlakte kan overleven. Daarom wordt de drempelwaarde voor een gunstige staat van instandhouding op 10 ha gesteld.

o Dikke dode bomen: geschikte bomen zijn afgezaagde of dode (staande of liggende) harde loofhoutbomen met diameter > 40 cm. Voor treinbilzen en kunstmatige broedhopen (Thomaes 2007a) wordt de oppervlakte (horizontale projectie) in rekening gebracht. Een oppervlakte van 0,13 m² word gelijkgesteld met één boom van 40 cm.

o Dood hout op middellange termijn: dikke levende bomen kunnen geschikt biotoop voorzien op lange termijn. Hier beschouwen we nog levende bomen van harde loofhoutsoorten met diameter > 80 cm binnen geschikt biotoop. De normen van 40 cm voor dik dood hout en 80 cm voor dikke levende bomen zijn gekozen op basis

van algemene normen voor organismen gebonden aan dood hout en dikke oude bomen (Govaere & Vandekerkhove 2005; T'Jollyn et al. 2009; Verbücheln et al. 2004) en niet specifiek voor het vliegend hert. o Dood hout op lange termijn: uit de gevarieerde diameteropbouw van de aanwezige harde loofbomen lijkt een

ononderbroken aanbod aan dood hout voor de komende decennia gegarandeerd binnen de geschikte biotoop. Ook beheerde hak- en middelhoutbossen mogen hier aanzien worden als een garantie voor ondergronds dood hout op langere termijn.

9.4.1.4 Beoordeling vliegend hert

Referenties Indicator Gunstig Ongunstig

Criterium: Toestand populatie

Kervyn 2006; Malchau 2006

Populatiegrootte

Losse waarnemingen(1)

: ≥ 10 / jaar Losse waarnemingen: < 10 / jaar

Of Of

Transecttelling: ≥10 / jaar*transect < 10 / jaar*transect Kervyn 2006; Malchau

2006

Broedplaatsen binnen

de populatie ≥ 1 Broedplaats onbekend

Mergeay 2012 Metapopulatiegrootte Ne≥244 Ne<244

Criterium: Kwaliteit leefgebied

Kervyn 2006; Malchau 2006 Oppervlakte geschikt biotoop(2) ≥ 10 ha < 10 ha Kervyn 2006; Ministerium für Umwelt und Naturschutz, 2004; Malchau 2006

Dikke dode bomen(2)

≥ 1 / ha in verschillende afbraakstadia < 1 / ha

Expertoordeel

Dood hout op

middellange termijn(2) ≥ 1 dikke levende bomen / ha < 1 / ha

Malchau 2006

Dood hout op lange

termijn(2) Aanbod is beveiligd Aanbod is niet beveiligd

1

met een onderlinge afstand van max. 3 km (Rink and Sinsch 2007)

2

max. 1 km rond gekende broedplaatsen (Rink and Sinsch 2007)

9.4.1.5 Literatuur

Govaere L. & Vandekerkhove K. (2005). Specifiek biotoop- en soortenbeheer in bossen: methodologische ondersteuning. Deel II : Beschrijvende fiches Rapport IBW.Bb.R.2005.007. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer. Hendriks P. & van der Ploeg E. (2006). Behoud van het Vliegend hert. Vakblad Natuur, Bos en Landschap: 9-12. Huijbregts H. (2002). Het Vliegend hert: een bureaustudie. European Invertebrate Survey Nederland, Leiden. Kervyn T. (2006). Cerf-volant, lucane Lucanus cervus (Linnaeus, 1758). Espèces de l'Annexe II de la Directive Habitats présentes en Wallonie - version provisoire n°3. CRNFB.

Leclercq J., Gaspar C. & Verstraeten C. (1973). Atlas provisoire des Insectes de Belgique (et des régions limitrophes). Faculte des sciences agronomiques de l'etat, zoologie generale et faunistique, Gembloux.

Malchau W. (2006). Kriterien zur Bewertung des Erhaltungszustandes der Populationen des Hirschkäfers Lucanus cervus (LINNAEUS, 1778). In: Schnitter P., Eichen C., Ellwanger G., Neukirchen M. & Schröder E. Empfehlungen für die Erfassung und Bewertung von Arten als Basis für das Monitoring nach Artikel 11 und 17 der FFH-Richtlinie in

Deutschland. p. 153-154. Berichte des Landesamtes für Umweltschutz Sachsen-Anhalt (Halle). Landesamt für Umweltschutz Sachsen-Anhalt in Zusammenarbeit mit dem Bundesamt für Naturschutz, Halle (Saale).

Mergeay J. (2012). Afwegingskader voor de versterking van populaties van Europees beschermde soorten. Adviezen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. (INBO.A.2012.141), Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

inisterium für Umwelt und Naturschutz L.u.V. (2004). Lebensräume und Arten der FFH-Richtlinie in NordRhein-Westfalen - Beeinträchtigungen, Erhaltungs- und Entwicklungsmaßnahmen sowie Bewertung von Lebensraumtypen und Arten der FFH-Richtlinie in Nordrhein-Westfalen - Arbeitshilfe für FFH-Verträglichkeitsuntersuchungen. Rehms Druck, Borken.

Pratt C.R. (2000). An investigation into the status history of the stag beetle Lucanus cervus (Linnaeus) (Lucanidae) in Sussex. Coleopterist 9: 75-90.

Rink M. & Sinsch U. (2006). Habitatpräferenzen des Hirshkäfers Lucanus cervus (Linnaeus, 1758) in der Kulturlandschaft - eine methodenkritische Analyse (Coleoptera: Lucanidae). Entomologische Zeitschrift 116: 228-234.

Rink M. & Sinsch U. (2007). Radio-telemetric monitoring of dispersing Stag Beetles: implications for conservation. Journal of Zoology 272: 235-243.

Smit J.T. & Krekels R. (2006). Vliegend hert in Limburg: actieplan 2006-2010. EIS-Nederland en Bureau Natuurbalans-Limes divergens, Leiden - Nijmegen.

Smith M.N. (2003). National stag beetle survey 2002. People's trust for Endangered Species & English Nature, London.

Thomaes A. (2007a). Aanleg van broedhopen voor Vliegend hert. INBO.A.2007.105. Instituut Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Thomaes A. (2007b). Dieren en planten Bijlage 2 en 4 Habitatrichtlijn: Vliegend hert. In: decleer K. (2007). Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee: Habitattypen / Dier- en Plantensoorten. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, INBO.M.2007.01

Thomaes A. (2008). Vliegend hert drie jaar later: van bureaustudie tot monitoring en bescherming. Brakona-jaarboek(2006-2007): 118-125.

Thomaes A. (2014). Blauwdruk kevers. In: Pollet M. Monitoring Natura 2000-soorten en overige soorten prioritair voor het Vlaams beleid. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, 47-58.

Thomaes A., Beck O., Crevecoeur L., Engelbeen M., Cammaerts R. & Maes D. (2007). Het Vliegend hert in Vlaanderen en in het Brussels Gewest: Verspreiding en ecologie van een 'bos'soort. Natuur.focus 6(3): 76-82. Thomaes A., Cammaerts R., Kervyn T., Beck O. & Crevecoeur L. (2010). Distribution and site preferences of the stag beetle, Lucanus cervus in Belgium (Coleoptera: Lucanidae). Bulletin & Annales de la Société Royale Belge d'Entomologie = Bulletin & Annalen van de Koninklijke Belgische Vereniging voor Entomologie 146: 33-46.

Thomaes A., Kervyn T. & Maes D. (2008). Applying species distribution modelling for the conservation of the threatened saproxylic Stag Beetle (Lucanus cervus). Biological Conservation 141: 1400-1410.

Thomaes A. & Maes D. (2014). Rode lijst status van het Vliegend hert (Lucanus cervus). Brussel, Instituut Natuur- en Bosonderzoek, INBO.R.2014.1549345

Thomaes A. & Vandekerkhove K. (2008). Status en bescherming van het vliegend hert in Vlaams-Brabant. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Geraardsbergen.

T'Jollyn F., Bosch H., Demolder H., De Saeger S., Leyssen A., Thomaes A., Wouters J., Paelinckx D., Hoffmann M. (2009). Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen: Versie 2.0. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Verbücheln G., Börth M., Hinterlang D., Hübner T., Michels C., Neitzke A., König H., Pardey A., Raabe U., Röös M., Schiffgens T., Weiss J., & Wolff-Straub R. (2004). Anleitung zur Bewertung des Erhaltungszustandes von FFH-Lebensraumtypen. Landesanstalt für Ökologie, Bodenordnung und Forsten Nordrhein-Westfalen. 54 p.

Vercayie D. & Thomaes A. (2014). Monitoring Vliegend hert. Dieren onder de wielen 2.0. Natuurpunt Studie, Mechelen.

9.5 Geleedpotigen – Nachtvlinders