9.6 Vissen
9.6.3 Bittervoorn (Rhodeus sericeus amarus)
De bittervoorn is in Vlaanderen ruim verspreid. De soort komt voor in alle grote rivieren zoals de IJzer, Leie, Boven- en Zeeschelde, Dender, Demer, Dijle, Rupel, Zenne, Grote Nete en Grensmaas. De soort wordt het meest gevangen in het Dijlebekken, Demerbekken, het Beneden-Scheldebekken en het IJzerbekken. In het Leiebekken beperkt zijn aanwezigheid zich tot de Leie zelf en ook in het bekken van de Gentse Kanalen en de Brugse polders is zijn aanwezigheid zeer beperkt.
Ook op kanalen treft men bittervoorn regelmatig aan, o.a. Afleidingskanaal van de Leie, Kanaal van Brugge naar Sluis, Kanaal van Roeselare naar de Leie, Kanaal Plassendale-Duinkerke, Kanaal Ieper-IJzer, Kanaal Brussel-Rupel, Kanaal Leuven-Dijle, Kanaal Dessel-Schoten. De soort komt vaak voor op afgesloten waters zoals Oude Scheldearm Zonneput, Oude Leiearm Grammene, Donkmeer, Klein Zuunbekken, Grote vijver Mechelen, Spildoornvijver, De Volharding, Het Vinne, Schulensmeer en verschillende grindplassen van de Grensmaas. Wellicht is de verspreiding nog ruimer dan in de hierboven vermelde wateren.
Figuur 22: Vindplaatsen van bittervoorn (1995-2014) (bron: Vis Informatie Systeem (V.I.S.), INBO en waarnemingen.be, Natuurpunt).
9.6.3.2 Leefgebied
Deze ostracofiele soort is gebonden aan wateren waar zoetwatermossels van het geslacht Unio of Anodonta voorkomen, zoals vijvers, plassen, sloten en afgesloten riviermeanders met goed ontwikkelde waterplantenvegetatie (cf. habitattype 3150) en oeverzones van traagstromende beken en rivieren met een goede tot vrij goede waterkwaliteit (cf. habitattype 3260). De visjes zoeken de beschutting van waterplanten op, waar ze vooral van plantaardig materiaal en detritus leven (sporadisch ook zoöplankton en kleine ongewervelden). De eitjes worden via een legbuis afgezet in een zoetwatermossel en ontwikkelen tussen de kieuwen van deze gastheer. De larven verlaten pas enkele weken na het uitkomen de veilige omgeving van de mossel.
Het periodiek droogleggen van vijvers waarin bittervoorn voorkomt is nefast voor deze soort. Indien deze maatregel niettemin toch wordt uitgevoerd dienen voorafgaand grote zoetwatermossels en bittervoorn getransloceerd te worden.
9.6.3.3 Methodiek
Populatiedensiteit (naar Steinmann et al. 2006): puntbevissing in geschikt leefgebied via elektrovisserij (ringanode, 40 cm doorsnee) in de late zomer (augustus-september). In stilstaande kleine wateren (< 1 ha) gebeurt de puntbevissing in ongeveer 5 stroken met telkens 50 staalnamepunten; in grotere wateren bevist men ongeveer 10 stroken met telkens 50 staalnamepunten. Of de densiteit wordt bepaald via afvissing in stroken, afvissing met sleepnetten, of afvissing met dubbele schietfuiken. Bij afvissing in stroken, afvissing met sleepnetten of afvissing met schietfuiken wordt een inschatting van de populatiegrootte gemaakt via een depletiemethode of als CPUE (i.e. “Catch Per Unit of Effort”) na minimum 2 opeenvolgende wegvangsten of via vangst-merk-hervangstmethode.
Metapopulatiegrootte: Bittervoorn heeft een maximale leeftijd van c. 6 jaar, en een gemiddelde generatieduur van 2 tot 3 jaar (Przybylski & García-Berthou 2004; Tarkan et al. 2005). De minimale effectieve (meta)populatiegrootte waarbij minstens 95% van de genetische diversiteit blijft behouden over een periode van 100 jaar (Nc = 10 * Ne95), wordt voor deze soort geschat op Ne95=390. Deze soort wordt dus beoordeeld op lokale schaal (categorie 1, zie Tabel 2).Leefgebied: wordt beschreven aan de hand van structurele, morfologische, fysische en chemische kenmerken
Monitoringstijdstip en –frequentie: bevissing gebeurt algemeen in de late zomer (augustus-september). Vissoorten kunnen zeer sterke schommelingen in densiteit vertonen.
9.6.3.4 Opmerkingen
Synoniem: Rhodeus amarus Bloch, 1782.
9.6.3.5 Beoordeling bittervoorn
Referenties Indicator Gunstig Ongunstig
Criterium: Toestand populatie
Steinmann et al. 2006 Populatiegrootte (densiteit)(1)
≥ 0.25 ind./m² (2) < 0.25 ind./m² (2)
Of Of
≥ 400 ind./ha (3)
< 400 ind./ha (3)
Steinmann et al. 2006 Populatiestructuur Juvenielen (0+) en verdere lengteklassen
aanwezig Één enkele leeftijdsgroep
Mergeay 2012
Metapopulatiegrootte (Nc = 10 * Ne 95)
≥3900 adulte individuen < 3900 adulte individuen
Criterium: Kwaliteit leefgebied
Reynolds & Guillaume
1998 Eutrofiëring
Geen of slechts lokaal zware organische belasting (<500 µg L-1) met aanhoudende zuurstoftekorten aanwezig
Ruim verspreide organische belasting aanwezig (> 500 µg L-1) Wohlgemuth 1981;
Schneiders et al. 2009 Maximale watertemperatuur < 24°C > 24°C De Vlieger & Dufraing
1995; Mills & Reynolds 2004
Zuurstofgehalte water ≥ 8 mg/l < 8 mg/l
Steinmann et al. 2006 Zuurstofgehalte waterbodem Aëroob Gedeeltelijk anaëroob Mills & Reynolds
2004; Smith et al. 2004
Aanwezigheid zoetwatermossels
Regelmatig aanwezig, evt. in uitgestrekte
velden Zelden of afwezig
Steinmann et al. 2006 Waterplanten Vegetaties regelmatig aanwezig, evt. in
uitgestrekte velden Slecht ontwikkelde vegetaties
Steinmann et al. 2006
Plaatsen met stilstaand water (in stromende
waterlichamen)
Regelmatig aanwezig (in delen
ontbrekend) Enkel in sommige delen aanwezig
Referenties Indicator Gunstig Ongunstig
Criterium: Kwaliteit leefgebied (vervolg)
Steinmann et al. 2006
Waterbouwkundige ingrepen (rechttrekking, kanalisatie, oeverversteviging)
Geen tot gering Aanzienlijk
1
Indien de indicatoren verbonden door de operator ‘of’ tot een tegengesteld oordeel leiden, geldt steeds het minst gunstige resultaat
2
puntbevissing
3
strokenbevissing (i.e. ook stroken die niet geschikt zijn voor bittervoorn worden meegenomen)
9.6.3.6 Literatuur
De Vlieger V. & Dufraing L. (1995). Kweek van water- en oeverplanten, de bittervoorn en zoetwatermosselen in de viskwekerijen van het Vlaamse Gewest. Deel 1: kweek van bittervoorn en zoetwatermossel. Rijksuniversiteit Gent, Gent.
Mergeay J. (2012). Afwegingskader voor de versterking van populaties van Europees beschermde soorten. Adviezen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. (INBO.A.2012.141), Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.
Mills S.C. & Reynolds J.D. (2004). The importance of species interactions in conservation: the endangered European bitterling Rhodeus sericeus and its freshwater mussel hosts. Animal Conservation 7: 257-263.
Przybylski M. & García-Berthou E. (2004). Age and growth of the European bitterling (Rhodeus sericeus) in the Wieprz-Krzna Canal, Poland. Ecohydrology and Hydrobiology 4:207-213.
Reynolds J.D. & Guillaume H.P. (1998). Effects of phosphate on the reproductive symbiosis between bitterling and freshwater mussels: implications for conservation. Journal of Applied Ecology 35(4): 575-581.
Schneiders A., Simoens I. & Belpaire C. (2009). Waterkwaliteitscriteria opstellen voor vissen in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2009 (22). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.
Smith C., Reichard M., Jurajda P. & Przybylski M. (2004). The reproductive ecology of the European bitterling (Rhodeus sericeus). Journal of Zoology 262: 107-124.
Steinmann I., Klinger H. & Schütz C. (2006). Kriterien zur Bewertung des Erhaltungszustandes der Populationen des Bitterlings Rhodeus amarus (BLOCH, 1782). In: Schnitter P., Eichen C., Ellwanger G., Neukirchen M. & Schröder E. Empfehlungen für die Erfassung und Bewertung von Arten als Basis für das Monitoring nach Artikel 11 und 17 der FFH-Richtlinie in Deutschland. p. 223-224. Berichte des Landesamtes für Umweltschutz Sachsen-Anhalt (Halle) . Landesamt für Umweltschutz Sachsen-Anhalt in Zusammenarbeit mit dem Bundesamt für Naturschutz, Halle (Saale).
Tarkan A.S., Gaygusuz Ö., Gürsoy C. & Acipinar H. (2005). Life History Pattern of an Eurasian Cyprinid, Rhodeus amarus, in a Large Drinking-Water System (Ömerli Dam Lake-Istanbul, Turkey) Journal of Black Sea/Mediterranean Environment 11:205-224.
Wohlgemuth E. (1981) Nëktere vlastnosti populace hotavki duhove (Rhodeus sericeus amarus) zteky Jihlavy. Acta Sci. Nat. mus. Moraviae Occidentalis in Tsebič 12: pp. 29-34.