• No results found

Hoofdstuk 3. Nederland

3.1 Napoleontische tijd en unificatie met de Zuidelijke Nederlanden

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was aan het eind van de achttiende eeuw al enige tijd een decadente staat. In plaats van zelf een grootmacht te zijn die haar invloed liet gelden in grote delen van Noord-Europa, was het nu zelf inzet van een diplomatieke strijd tussen de grootmachten. Pruisen, Groot-Brittannië en Frankrijk streden om invloed in Den Haag.95 Frankrijk leek deze strijd te winnen nadat een pro-Franse patriottische staatsgreep aan de macht was gekomen, maar Pruisen maakte deze ongedaan door in 1787 Nederland binnen te vallen. Willem V werd hersteld als stadhouder, en leek voorlopig weer stevig in het zadel te zitten. De patriotten die veelal naar Frankrijk waren gevlucht kwamen enkele jaren later alweer terug, nu met de Franse revolutionaire legers. De stadhouder vluchtte naar Engeland, terwijl de patriotten de Bataafse Republiek uitriepen als bondgenoot van Frankrijk. Strijdende groeperingen binnen de politieke top en meerdere

staatsgrepen maakten het land maar moeilijk bestuurbaar, waarbij de Fransen steeds meer invloed kregen.96 Uiteindelijk zou in 1806 de nieuwe republiek in zijn geheel worden opgeheven en worden omgevormd tot het Koninkrijk Holland, een vazalstaat van Frankrijk. Deze zou enkele jaren later worden geïncorporeerd in het Franse keizerrijk. De koloniale bezittingen van Nederland waren gedurende de oorlog bezet door de Britten. Met het stadhouderlijk huis ging het wisselend. Willem V bleef weliswaar in Groot-Brittannië, waar hij ijverde voor het herstel van zijn positie. Zijn erfgenaam, de toekomstige Willem I, zwierf ondertussen rond over het continent op zoek naar steun. Uiteindelijk zou hij zelfs gebied in Duitsland in leen krijgen van Napoleon, wat hem door de rest van Europa niet in dank werd afgenomen.97 In het geval van een geallieerde eindoverwinning in de Napoleontische oorlogen zou het hierdoor moeilijker zijn om Willem I in de Nederlanden te herstellen, nu hij feitelijk met Napoleon had gecollaboreerd.98

Voor het Europees evenwicht dat bij een dergelijke overwinning door de geallieerde

grootmachten diende te worden geschapen, waren de Lage Landen één van de cruciale gebieden. Dit gold voornamelijk voor Groot-Brittannië, voor wie de regio de meest voor de hand liggende plaats was om vanuit aangevallen te worden. In deze regio mocht dan ook geen vijandige grootmacht een voet tussen de deur krijgen, waarbij het liefst een sterk maar onafhankelijk land in het gebied werd geplaatst. Schroeder acht het belang dat de Britten hechtten aan de Nederlanden dusdanig groot dat

95 Duco Hellema, Nederland in de wereld. De buitenlandse politiek van Nederland (zesde druk; Houten 2016) 35. 96 Ibid.

97 Jurriën de Jong, Ben Schoenmaker en Jeroen van Zanten, Waterloo. 200 jaar strijd (Amsterdam 2015) 31. 98 Beatrice de Graaf, ‘Second-tier diplomacy. Hans von Gagern and William I in their quest for an alternative

31 de Franse bezetting van het gebied de voornaamste reden zou zijn dat Groot-Brittannië en Frankrijk de gehele Napoleontische tijd in oorlog waren.99 Hoewel dit zeker een van de belangrijkere redenen is, zijn de toenemende radicalisering van de revolutie en de niet compatibele wereldbeelden van Frankrijk en Groot-Brittannië waarschijnlijk invloedrijker geweest. Dat de wering van Franse invloed in de Lage Landen, of die van enige grootmacht buiten zichzelf, voor de Britten van groot belang was, staat echter buiten kijf.

Dit blijkt ook uit de verschillende pogingen die de Britten tijdens de oorlog hebben

ondernomen om het gebied uit Franse handen te bevrijden of in ieder geval hier de opbouw van een vijandelijke legermacht te verhinderen. Zo werd in 1798 met een snelle aanval de Franse sluizen in aanbouw bij Oostende vernietigd om zo de Franse vloot minder bewegingsruimte te geven. De landingsmacht werd na dit wapenfeit wel krijgsgevangen gemaakt.100 Bekender is de Brits-Russische landing bij Den Helder van het jaar daarop, welke als doel had de Bataafse vloot te veroveren, en tegelijkertijd de stadhouder moest proberen te herstellen door een orangistische opstand te ontketenen. De vloot werd weliswaar veroverd, maar de opstand bleef uit. Aangezien er ook geen snelle militaire overwinning mogelijk was, trok de expeditie zich hierna terug.101 In 1809 werd er een nieuwe aanval geprobeerd, met de bedoeling om de Franse vloot bij Antwerpen uit te schakelen en strategische eilanden in de Scheldemonding te bezetten. Deze zogeheten Walcherenexpeditie leverde ook geen blijvende successen op, voornamelijk door slechte planning en lokale ziektes.102 Tekenend voor de militaire acties van de Britten in dit gebied is dat ze altijd gericht zijn op een preventieve aanval om hun eigen veiligheid te verhogen, ook al waren de voorgaande operaties niet succesvol. Dit in tegenstelling tot de gevechtshandelingen in bijvoorbeeld Iberië en Italië, waar gehandeld werd om bondgenoten te helpen. Deze verschillende expedities geven daarom een goed beeld van het belang dat in Londen werd gehecht aan het onttrekken van de Lage Landen uit de invloedssfeer van Frankrijk. Ook in een briefwisseling in 1813 tussen Castlereagh en de toekomstige Willem I werd de onafhankelijkheid van Nederland bestempeld als in het belang van Engeland zijnde.103 Eenzelfde mening bleek uit de instructies die Castlereagh voor zichzelf had geschreven alvorens hij begin 1814 naar het continent zou afreizen. Frankrijk moest volgens deze instructies kostte wat het kost geen vlootbasis in de Schelde krijgen. Nederland zou ondertussen een vergroot territorium moeten krijgen, alsmede een nieuwe fortenbarrière in de Zuidelijke Nederlanden.

99 Schroeder, The transformation, 113-114.

100 British minor expeditions 1746 to 1814 (Londen 1884) 29-30. 101 British minor expeditions, 33; 40.

102 A short narrative of the late campaign of the British army under the order of the right honourable the earl of

Chatham, K.G. with preliminary remarks on the topography and channels of Zeeland (Londen 1810) 40.

103 N.C.F. van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot. Nederland, Engeland en Europa 1813-1831 (Groningen 1985)

32 Hieronder zouden in ieder geval Antwerpen, Maastricht en Gulik dienen te vallen.104

Castlereagh deed bij deze reis op weg naar het front ook Den Haag aan. Dit kon doordat in november 1813 sympathisanten van Willem I een onafhankelijke Nederlandse staat hadden uitgeroepen onder diens leiding. Aangezien Willem I op dat moment nog in Engeland was, nam een voorlopig bewind het bestuur waar. Graaf Van Hogendorp werd hierbij belast met de buitenlandse zaken. Hoewel de opstand zelf er feitelijk een van de adel was, werd dit als steunbetuiging van de bevolking voor de Oranjes geïnterpreteerd.105 Willem was nu in naam weer heerser van een land dat zichzelf had vrijgevochten van de Fransen, waardoor zijn zaak en een mogelijke gebiedsuitbreiding voor Nederland nu een stuk rooskleuriger waren. Weliswaar was Willem I nog niet internationaal erkend als staatshoofd, maar nu had hij in ieder geval een betere onderhandelingspositie. De Duitse diplomaat Von Gagern, reeds lang in dienst bij verschillende takken van het huis Nassau, werd door hem aangewezen als zijn vertegenwoordiger bij de geallieerden. Hierbij waren hem drie doelen meegegeven: er diende gelobbyd te worden voor een unificatie tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden; waar mogelijk moesten de Nederlanden naar het oosten worden uitgebreid; de erflanden in Nassau van Willem I moesten opnieuw verkregen worden.106 Over deze doelstellingen zou Von Gagern later in zijn memoires opmerken dat het naar zijn mening absurd leek om nog meer te vragen dan de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden gecombineerd. Toch ging hij akkoord met het principe dat er een sterke bufferstaat tegen Frankrijk moest worden gevormd, die Franse agressie lang genoeg kon tegenhouden tot er hulp arriveerde.107 Een van de eerste wapenfeiten van Von Gagern was dat terwijl Nederland officieel nog onder Frans bestuur stond in december 1813, hij alsnog internationale erkenning wist te krijgen voor Nederland als zijnde een bondgenoot tegen Napoleon.108

De territoriale ambities die Willem door Von Gagern liet bepleiten in Wenen, zouden niet zonder slag of stoot verkregen kunnen worden. Oostenrijk had officieel nog altijd haar rechten op de Zuidelijke Nederlanden; Pruisen wenste gecompenseerd te worden met land voor de schade die het had geleden in de oorlogen. Over de Zuidelijke Nederlanden had Willem I slechts de provisionele macht gekregen in naam der grootmachten, en de definitieve verkrijging ervan was nog allerminst zeker.109 In een poging zijn blazoen op te poetsen ging Willem I zelf ook op tour door de Zuidelijke

104 Harold Nicolson, The congress of Vienna. A study in allied unity 1812-1822 (derde druk; Londen 1970) 67. 105 Van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot, 44-45.

106 De Graaf, ‘Second-tier diplomacy’, 554.

107 H. Von Gagern, Mein Antheil an der Politik II. Nach Napoleons Fall. Der Congreß zu Wien (Stuttgart 1826) 57. 108Een groot deel van de correspondentie tussen onder andere Willem I, Von Gagern en Van Hogendorp zijn bewaard gebleven in het Hessisches Staatsarchiv te Darmstadt, maar deze heb ik onder omstandigheden helaas niet kunnen bezoeken.

33 Nederlanden, in een poging om publiekelijke steun voor deze vereniging aan te tonen.110 De nieuwe secretaris van staat voor Buitenlandse zaken, Van Nagell, omschreef dit als redelijk succesvol, maar echt enthousiast waren de Belgen niet. Deze hadden dan ook hun eigen ambassadeurs naar Wenen gestuurd om hun eigen positie te versterken, en over mogelijke alternatieven te onderhandelen.111 Ook voor mogelijke gebiedsuitbreiding richting het oosten waren er de nodige obstakels. Pruisen had om haar eigen eisen kracht bij te zetten meerdere militaire vestigingen bezet, waarvan Nederland vond dat die haar toekwamen. Hierover ontstond een hoogoplopend conflict met de Pruisische gouverneur-generaal van de Rijnprovincie, Von Sack. Een in Berlijn ingediend officieel protest tegen diens handelen mocht hierbij niet baten.112 Wat bij deze kwestie opvalt is dat bij sommige fortificaties, zoals die van Venlo, Gennep en Wijck, er wordt gesproken over plaatsen die ‘vanouds onder het huis Van Oranje vielen’. Waar mogelijk poogt Nederland dus duidelijk rechten te ontlenen aan de situatie van voor 1789, en deze als overredingsmiddel te gebruiken. Ook in

Luxemburg ontstonden conflicten van eenzelfde aard tussen de twee landen.

Aan de zuidgrens verliepen de onderhandelingen na een moeizaam begin redelijk

voorspoedig voor Nederland. De grootmachten kwamen overeen dat de Nederlanden inderdaad bij elkaar zouden moeten worden gevoegd. Ook in Brussel zou men, weliswaar enigszins weifelend, akkoord zijn gegaan.113 De Belgen waren niet bijzonder blij met dit vooruitzicht, maar de garanties voor onder andere geloofsvrijheid die Willem I accepteerde in de zogeheten acht artikelen van Londen, zou afdoende waarborg zijn voor een gelijke behandeling tussen noord en zuid. De artikelen waren hoofdzakelijk door Nederland geschreven, maar werden gepubliceerd als zijnde een opdracht van de grootmachten aan Willem I en de Nederlanden. Op deze manier werd Willem I in

bescherming genomen tegen de eigen bevolking.114 Uiteindelijk zou de terugkeer van Napoleon ervoor zorgen dat Willem zich reeds voor de officiële beslissing in Wenen was genomen zou laten uitroepen tot Koning der Nederlanden.115

Naar het oosten toe zou Nederland slechts weinig land ten deel vallen. Gebieden als Oost- Friesland en Gelderen, welke niet tot de republiek hadden behoord maar hier wel historische banden mee hadden, vielen niet aan Nederland toe. De erflanden in Nassau die koning Willem zo graag had willen herkrijgen werden gebruikt om Pruisen te compenseren. Deze had haar zin in de Pools-

110 NA, Archief BuZa, 2.05.10.10, inv.nr. 2, brief van Van Nagell aan Spaen, 17 oktober 1814. 111 NA, Archief BuZa, 2.05.10.10, inv.nr. 2, brief van Van Nagell aan Spaen, 11 oktober 1814.

112 NA, Archief BuZa, 2.05.10.10, inv.nr. 2, brief van Van Nagell aan Spaen, 26 februari 1815; 2.05.10.14, inv.nr.

1, brieven van Nagell aan de legatie in Berlijn, 8, 9 en 22 augustus 1814.

113 NA, Archief BuZa, 2.05.10.10, inv.nr. 2, brief van Van Nagell aan Spaen, 2 maart 1815. 114 Van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot, 72-73.

115 NA, Archief BuZa, 2.05.10.10, inv.nr. 51, Wij Willem, bij de gratie Gods, 16 maart 1815; De Jong e.a.,

34 Saksische kwestie niet gekregen en werd nu in West-Duitsland gecompenseerd. Deze kwestie, die over Oost-Europese gebiedsverdeling ging tussen de grootmachten, laaide dusdanig hoog op dat er met een nieuwe oorlog werd gedreigd. Mocht het zover komen, verwachtten de Britten dat de Nederlanden hiertoe het Britse standpunt met de wapenen zou verdedigen.116 Door nu in het westen versterkt te zijn, was Pruisen hopelijk ook beter in staat om een voortrekkersrol tegen Frankrijk op zich nemen. Voor het verlies van zijn rechten op Nassau werd Willem gecompenseerd met het groothertogdom Luxemburg. Deze kleine onafhankelijke staat werd deel van de Duitse Bond, waardoor Nederland via een personele unie net als Denemarken een rol in de verdediging van Centraal-Europa kreeg. Deze verdeling leverde meteen ook weer nieuwe Nederlands-Pruisische wrijving op. Het grote fort van Luxemburg-stad zou een van de hoekstenen zijn van de westelijke verdediging van de bond. Pruisen had zelf graag heel Luxemburg gekregen, maar het was Willem reeds toegezegd. De Britten besloten uiteindelijk tot een compromis, waar geen van de partijen echt tevreden over was. Willem kreeg het civiele bestuur over Luxemburg toegewezen, maar Pruisen ging militair over het gebied namens de Duitse Bond, en mocht onder andere de garnizoenscommandant aanwijzen.117 De hieruit voortslepende ruzie, die naast Luxemburg ook ging over verscheidene enclaves die Pruisen historisch in Nederland had bezeten, zouden zich tot 1816 voortslepen, en ook daarna nog een domper op de relatie zijn.

Door de terugkomst van Napoleon en de daaropvolgende Honderd Dagen kon Nederland zich nog verheugen op additionele territoriale concessies, waaronder enkele belangrijke Franse fortificaties. Ook kreeg Nederland uit deze tweede vrede van Parijs een groot bedrag uitgekeerd om zelf versterkingen langs de Frans-Nederlandse grens te bouwen.118 Over de resterende schulden die Frankrijk nog bij Nederland had uitstaan, kon maar moeilijk een akkoord bereikt. De Nederlanden waren de grootste schuldeiser, maar pas in 1818 werd over deze Franse schulden een akkoord bereikt.119

Nederland kwam dankzij het onophoudend lobbyen van Willem I en de zijnen, alsmede de grote invloed van Groot-Brittannië op de onderhandelingen een stuk sterker uit de Napoleontische oorlogen dan het deze in 1789 was ingegaan. Nederland was een voorname bufferstaat tegen Frankrijk geworden, en was nu een van de sterkste landen van de tweede rang. Het land lag binnen de invloedssfeer van Groot-Brittannië, wat nog een additionele bescherming was. Ook de Duitse Bond bood indirect bescherming via Luxemburg. De relatie met Pruisen, de grootmacht die het snelst

116 Van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot, 99-100. 117 Van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot, 106-107.

118 Beatrice de Graaf en Mieke van Leeuwen-Canneman, ‘De prijs van de vrede. De Nederlandse inbreng in het

Europees concert, 1815-1818’, BGMN-Low Countries Historical Review 133:1 (2018) 34.

35 te hulp kon komen, was echter nu al danig bekoeld door de verscheidene geschillen die de twee landen in de korte tijd hadden ontwikkeld. Dit zouden ook niet de laatste conflicten zijn die de twee buren zouden krijgen.