• No results found

“Een congres kan nooit bestaan als een beraadslagende vergadering”. Small States in het concertsysteem, 1805-1864.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Een congres kan nooit bestaan als een beraadslagende vergadering”. Small States in het concertsysteem, 1805-1864."

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Een congres kan nooit bestaan als een beraadslagende vergadering”

Small States in het concertsysteem, 1805-1864

Bart van Oostwaard 11292008

MA Geschiedenis van de internationale betrekkingen Begeleider: dhr. dr. J.C. van Zanten

Tweede lezer: dhr. dr. M.M. Lok 18895 woorden

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding ... 2

Hoofdstuk 1. Denemarken ... 7

1.1 De onmogelijkheid om neutraal te blijven ... 7

1.2 Skilsmissen en het begin van het concertsysteem ... 9

1.3 Conflict in Sleeswijk-Holstein ... 11

1.4 Hernieuwing van het conflict ... 13

1.5 Conclusie ... 16

Hoofdstuk 2. Piëmont-Sardinië ... 18

2.1 Napoleontische oorlogen en opkomst van de bufferstaat ... 18

2.2 Revolutie van 1821 en de Eerste Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog ... 20

2.3 Plombières en de Tweede Italiaanse onafhankelijkheidsoorlog ... 25

2.4 Conclusie ... 28

Hoofdstuk 3. Nederland ... 29

3.1 Napoleontische tijd en unificatie met de Zuidelijke Nederlanden ... 30

3.2 Geschillen met buurlanden ... 35

3.3 Belgische Revolutie ... 37

3.4 De lange weg naar vrede ... 41

3.5 Conclusie ... 43

Conclusie ... 45

(3)

2

Inleiding

In het wetenschappelijk vakgebied van de geschiedenis van de internationale betrekkingen komt een significant deel van de aandacht terecht bij de grootmachten van de onderzochte periode, te weten Groot-Brittannië, Rusland, Oostenrijk, Pruisen en Frankrijk. Het tijdperk van de Napoleontische oorlogen en de daaropvolgende restauratie is op deze regel zeker geen uitzondering. Wie bijvoorbeeld de standaardwerken over de eerste helft van de negentiende eeuw leest, zal in nagenoeg alle gevallen dezelfde personen tegenkomen.1 De vertegenwoordigers van de grote mogendheden als Castlereagh, Metternich, Talleyrand en Tsaar Alexander I zijn onlosmakelijk verbonden met deze periode van de geschiedenis, en niet zonder reden.

Deze werken besteden echter vaak nauwelijks aandacht aan het werk van de diplomaten van de kleine landen, en de belangen van deze zogeheten ‘small states’. In het narratief van dit soort publicaties voeren de vijf grootmachten bij het congres duidelijk de boventoon. De andere landen komen pas in beeld als het in de kraam van de grootmachten te pas komt. Slechts op het moment dat de vijf zelf onderling ruzie krijgen over de uitkomst, dreigen ze tegen elkaar om de andere landen erbij te halen, hetzij in een plenaire sessie, hetzij door oorlog.2 De grootmachten hebben de touwtjes stevig in handen en bepalen het resultaat van het congres. Castlereagh schreef hierover dat “…A congress never could exist as a deliberative assembly, with a power of decision by plurality of votes … as the business must take before congress the form of a negotiation rather than of a decision upon a question put.”3 De andere landen zijn wel aanwezig, maar daar lijkt ook alles mee gezegd; hun inbreng wordt beperkt en de aanwezigheid van hun afgevaardigden slechts geduld om legitimiteit aan de onderhandelingen te geven. Ze mogen het eindverdrag niet eens ondertekenen, maar slechts tot het akkoord toetreden, alsof dat een gunst is die aan hen wordt verleend.

Deze gang van zaken is exemplarisch voor hoe er vaak over ‘small states’ wordt gedacht. Landen in deze categorie zouden weinig tot geen invloed hebben op de gang van zaken in de internationale betrekkingen, en worden simpelweg meegevoerd in de gebeurtenissen, en schuilen onder de macht van de grote mogendheden. Als dergelijke small states zelf te veel uit de pas gaan lopen, dan zullen ze door de grootmachten gecorrigeerd worden.4 De korte dreiging van de

grootmachten onderling die zonet genoemd werd, laat daarentegen ook zien dat er nog wel degelijk

1 Enkele van de standaardwerken die hier bedoeld worden zijn Jarrett, Mark, The Congress of Vienna and its

legacy; Kissinger, Henry, A world restored; Nicolson, Harold, The Congress of Vienna en Schroeder, Paul, The transformation of European politics 1763-1848.

2 Henry Kissinger, A world restored. Metternich, Castlereagh and the problems of peace 1812-1822 (Boston

1957) 169.

3 Citaat overgenomen uit Mark Jarrett, The congress of Vienna and its legacy. War and great power diplomacy

after Napoleon (derde druk; Londen 2016) 93.

(4)

3 een rol is voor andere staten. Deze spelen de rol van bufferstaat. Hier kunnen de grootmachten diplomatiek strijden om invloed. Door de aanwezigheid van small states wordt de drempel om oorlog te voeren voor de grootmachten verhoogd. Het is gedeeltelijk aan deze staten te danken dat het concertsysteem van de negentiende eeuw zo lang standgehouden heeft als het deed.

Het is dan ook zeker niet zo dat er geen enkele aandacht is geweest in de historiografie voor de kleinere staten in het Europa van de negentiende eeuw. De zogeheten small state studies is een subdiscipline van de geschiedenis van de internationale betrekkingen welke zich nadrukkelijk focust op deze kleine landen. De opkomst van het vakgebied valt te herleiden tot de jaren ’50, tot het werk van A.B. Fox over de diplomatie van small states gedurende de Tweede Wereldoorlog.5 Het

vakgebied bestaat dus al enige decennia, maar is in de laatste jaren wel aan een opmars bezig. Dit doet het als onderdeel van een bredere beweging in het vakgebied, die op een andere manier naar geschiedenis van internationale betrekkingen wil kijken. Een van de moeilijkst te beantwoorden vragen, die small state studies sinds haar oorsprong heeft beziggehouden, is de vraag hoe een small state gedefinieerd dient te worden. Hiertoe zijn uiteenlopende suggesties gedaan, die variëren van meetbare methoden als grondgebied, inwonersaantal en BNP tot zeer abstracte begrippen als ‘in staat zijn te zorgen voor de eigen veiligheid’.6 Voor dit onderzoek zal het begrip ‘small state’ op de breedst mogelijke manier worden gebruikt. Dit houdt in dat onder deze groep alle landen vallen die niet tot de grootmachten worden gerekend. Dat hierdoor secundaire machten als Spanje en Portugal in dezelfde categorie terechtkomen als Parma en Oldenburg, is niet erg. In de negentiende eeuw bevonden alle landen die geen grootmacht waren zich in een soortgelijke positie, waarbij

gemanoeuvreerd moest worden tussen de omliggende grootmachten zonder ze voor het hoofd te stoten.

Er is dankzij small state studies dus zeker wetenschappelijk materiaal voorhanden over kleinere staten, maar het merendeel van dit materiaal heeft een nadeel. De grote meerderheid van deze studies focust zich zeer sterk, zo niet uitsluitend op een enkele staat. De literatuur is als het ware nationaal. Er wordt nog te weinig gekeken naar small states als groep, en hoe zij proberen om te gaan met de beperkte diplomatieke beweegruimte die ze tussen de grootmachten hebben. Misschien vaart elk land zijn eigen koers, en probeert het op zijn eigen manier de

manoeuvreerruimte tussen de grootmachten zo groot mogelijk te maken, maar het zou ook zeer interessant zijn om te zien of landen zeer vergelijkbare technieken hebben om hun onafhankelijkheid vis-a-vis de grootmachten te bewaren. Dit is dan ook het mikpunt waar dit onderzoek zich op wil

5 Annette Baker Fox, The power of small states: diplomacy in World War II (Chicago 1959).

6 Samuël Kruizinga, ‘A small state? The size of the Netherlands as a focal point in foreign policy debates,

(5)

4 richten. De hoofdvraag is dan ook ‘hoe gingen verschillende small states in Europa om met het concertsysteem in de periode 1805-1864, en op wat voor manieren poogden deze small states hun bewegingsruimte tegenover de grootmachten te maximaliseren?’

Om de onderzoeksvraag zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden, is het belangrijk dat er een diverse selectie wordt gemaakt van small states. Op deze manier kunnen er landen worden geanalyseerd die in verschillende situaties zitten en/of met andere grootmachten moeten omgaan. De landen die zijn gekozen om dit onderzoek op uit te voeren zijn Denemarken, Piëmont-Sardinië, en Nederland. De drie landen kwamen allemaal op een andere manier uit de Napoleontische oorlogen, en ondergingen ook na 1815 nog territoriale veranderingen. Nederland werd bijvoorbeeld significant vergroot in 1815, door het verkrijgen van de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik. Vijftien jaar later zou deze winst alweer verloren gaan met de Belgische Revolutie, waardoor de Nederlandse situatie een combinatie van succes en mislukking is. Piëmont-Sardinië was ook een van de bevoordeelden van het congres, en verkreeg de landerijen van de vroegere republiek Genua. Net als Nederland werd het land versterkt om als aan Frankrijk grenzend land een eerste aanval van hernieuwde agressie op te kunnen vangen. Waar Nederland haar bufferzone al vrij snel weer verloor, ontwikkelde Sardinië zich in dit tijdperk juist, waardoor het op termijn de basis zou leggen voor de unificatie van het Italiaans schiereiland. Dit maakte het land de enige small state in de negentiende eeuw die tot een grootmacht wist uit te groeien. Denemarken was ondertussen een van de grootste verliezers van het concertsysteem. Het land had zich aangesloten bij Napoleon, en betaalde daar de prijs voor door Noorwegen aan Zweden te verliezen. Vanaf 1848 kwam het daarnaast ook in conflict met de Duitse Bond over de bezittingen van de Deense kroon in Lauenburg en Sleeswijk-Holstein, waardoor ook deze gebieden uiteindelijk verloren zouden gaan in 1864. Aangezien dit de laatste significante gebiedswijziging is in de behandelde casussen, houdt hier de periodeaanduiding voor het onderzoek op.

De drie casussen zullen met elkaar vergeleken worden op basis van een aantal criteria. Een van deze criteria is met welke grootmachten de betreffende small states hoofdzakelijk om moesten gaan. De grootmachten bemoeiden zich alle vijf wel in zekere mate met het hele continent, maar focusten zich voornamelijk op de landen in hun invloedssfeer. Dit maakte dat de meeste small states op reguliere basis maar met maximaal drie grootmachten hoefde om te gaan. Dit is van belang, omdat elke grootmacht net andere drempels heeft om in te grijpen. In de invloedssfeer van Oostenrijk werd in deze periode bijvoorbeeld uit de pas lopen minder getolereerd dan in die van Groot-Brittannië. Doordat grootmachten zich op andere manieren opstelden, moesten de small states mogelijk ook anders handelen. Een ander punt van vergelijking is welk doel de small states nastreefden in de buitenlandpolitiek die ze voerden. Sommige landen probeerden na 1815

(6)

5 voornamelijk de status quo te handhaven, zij het om overwinningen te consolideren of om niet verder af te glijden. Andere landen gingen juist een actiever beleid voeren, op zoek naar een verbetering van hun positie. Men kon dus een actief of een passief buitenlandsbeleid voeren. Het belangrijkste criterium is misschien nog wel de manier waarop dit beleid door de small states werd gevoerd. Ook hier zijn er verschillende opties. Sommige landen probeerden te staan op de rechten die zij vanouds hebben of hadden in bepaalde gebieden, die zij probeerden te behouden dan wel opnieuw opeisten. Sommige landen probeerden een specifieke buur te vriend te houden, terwijl anderen bij iedereen in de gunst probeerden te komen. Een aantal landen probeerde recht op hun doel af te gaan, zonder zich al te veel zorgen te maken over wie daarbij voor het hoofd werd gestoten. Anderen probeerden juist zeer subtiel te werk te gaan, en andere staten te gebruiken om hun eigen doelen te bereiken. Dergelijke strategieën en de afwegingen die hierover gemaakt werden, zijn essentieel om te bepalen hoe small states omgaan met de omliggende grootmachten.

Waar mogelijk zal dit onderzoek worden uitgevoerd aan de hand van primair

bronnenmateriaal. Dit zal in belangrijke mate bestaan uit overheidsdocumenten, zoals gevonden kunnen worden in het Nationaal Archief of haar Deense evenknie, het Rigsarkivet. Ook

egodocumenten van staatslieden en diplomaten die bij onderhandelingen aanwezig waren, zoals Cavour in Plombières of Von Gagern in Wenen, vormen zeer goede informatiebronnen.

Gepubliceerde bronnen uit de te onderzoeken tijd kunnen eveneens interessante punten aan het licht brengen. Hoewel deze vaak geen nieuwe informatie bevatten over de onderhandelingen zelf, geven zij wel vaak de context zoals die destijds werd bezien. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de essays van Thorbecke over de Belgische Opstand, of het schrijven van Overskou over de rechtmatigheid van de Duitse inval in Sleeswijk-Holstein van 1848. Het is echter niet mogelijk om het onderzoek in zijn geheel op primair materiaal te stoelen. Latere wetenschappelijke publicaties geven een waardevolle inkijk in bronnen die voor dit onderzoek niet geraadpleegd konden worden, en brengen ook aan het licht hoe andere auteurs de zaken interpreteren, en geeft een mogelijkheid om hier over in discussie te gaan.

De drie casussen die eerder genoemd zijn, zullen elk in een eigen hoofdstuk worden

besproken. In de conclusie zal daarna een uitgebreide analyse plaatsvinden om de strategieën van de landen met elkaar te vergelijken. Het land dat in het eerste hoofdstuk aan bod zal komen is

Denemarken. Hierbij zullen de twee momenten centraal staan waarop Denemarken significante stukken van haar grondgebied verloor. Eerst met de vrede van Kiel en de hierdoor veroorzaakte Skilsmissen, de scheiding van Denemarken-Noorwegen in 1814-1815.De belangrijkste focus van het hoofdstuk zal echter liggen op het conflict in Sleeswijk-Holstein, en de daarbij horende Duits-Deense oorlogen. Denemarken verloor hiermee juist die gebieden die bedoeld waren om haar te verankeren

(7)

6 in de verdediging van Centraal-Europa. Ook is het de enige casus die hier in behandeling wordt genomen waarbij het betreffende land in de verdediging wordt gedwongen door een grootmacht. In het tweede hoofdstuk zal de focus op Piëmont-Sardinië liggen. In dit hoofdstuk gaat logischerwijs een groot deel van de aandacht uit naar de periode van de Italiaanse onafhankelijkheidsoorlogen, het moment dat de opkomst van Piëmont in territorium werd uitgedrukt. Toch is ook de

voorafgaande periode van belang, omdat de staat zich na 1815 ontwikkelde van een anti-Franse bufferstaat met een verbond met Oostenrijk tot fervent anti-Oostenrijks en de breker van het machtsevenwicht in de regio. Als laatste van de drie zal Nederland worden behandeld. Hier zal aandacht worden besteed aan het moment dat Nederland een aanzienlijke gebiedsuitbreiding kreeg, en het Nederlandse lobbyen dat hieraan voorafging. Daarnaast zal een groot deel van de aandacht uitgaan naar het moment dat deze spectaculaire winsten voor het grootste deel weer verloren gingen in 1830. De grootmachten die Nederland zelf uitgebreid hadden, stemden nu weer in met de dissolutie van het Verenigd Koninkrijk. Nadat elk land grotendeels opzichzelfstaand is behandeld, zal in de conclusie de verbindingen tussen de landen worden getrokken.

(8)

7

Hoofdstuk 1. Denemarken

Vanaf de late middeleeuwen was Denemarken langzaam afgegleden van een van de sterkste

machten van Noord-Europa tot een staat van de tweede orde aan het einde van de achttiende eeuw. Dit verval zou in de negentiende eeuw alleen maar verder worden doorgezet. Dat het koninkrijk als een van de grootste verliezers uit de Napoleontische oorlogen kwam, droeg sterk aan dit verval bij. Frankrijk was gedurende deze periode de agressor en had zich dan ook de vijandigheid van bijna heel Europa op de hals gehaald, maar het bleef ook na 1815 een grootmacht die met ontzag behandeld werd. Het koninkrijk Denemarken-Noorwegen, een van Napoleons weinige bondgenoten, werd aan het eind van de oorlog opgesplitst doordat Zweden de unie met Noorwegen overnam van de Denen. Denemarken had neutraal willen blijven, maar was dankzij haar strategische ligging op het continent in de oorlog gedreven. Na Wenen bezat het slechts nog enkele kleine koloniën, de eilanden in de noordelijke Atlantische Oceaan en enkele kleine hertogdommen ten zuiden van het koninkrijk zelf. Door deze hertogdommen was Denemarken indirect een van de leden van de Duitse Bond. Dit gecombineerd met haar nog steeds strategische ligging maakte dat Denemarken nog steeds een rol kon spelen in het internationale systeem. Vanaf de jaren ’40 raakte Denemarken in een conflict verwikkeld met de Duitse Bond over het lot van de hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg, die in personele unie met het koninkrijk zelf verbonden waren. Tot tweemaal toe ontstond er een oorlog over de kwestie, die in tweede instantie in Duits voordeel beslecht werd. Bij beide oorlogen werd er in Londen een internationale conferentie bijeengeroepen in een poging een acceptabel akkoord te bereiken. Waar de Denen hier bij de eerste oorlog zeer goed uit kwamen, werden vooral bij de tweede oorlog zeer slechte diplomatieke keuzes gemaakt, die serieuze internationale steun voor Denemarken onmogelijk maakten.

1.1 De onmogelijkheid om neutraal te blijven

Denemarken heerste aan het eind van de middeleeuwen met de Unie van Kalmar,

waarbinnen het land het belangrijkste koninkrijk was, direct of via een personele unie over bijna heel Scandinavië. Hoewel in het begin van de zestiende eeuw Zweden zich van deze unie afscheurde en de voornaamste rivaal van de Denen werd, bleef het koninkrijk Denemarken-Noorwegen een van de voorname machten in noord-Europa. Ook was het land sinds de vijftiende eeuw in personele unie verbonden met het Deense hertogdom Sleeswijk en het Duitse hertogdom Holstein. In de

Napoleontische oorlogen probeerde het land zich zoveel mogelijk afzijdig te houden. Om aan te geven dat dit ernst was, begon Denemarken in 1800 samen met Rusland, Pruisen en Zweden een

(9)

8 bond van gewapende neutraliteit.7 Dit beviel de Britten dan weer niet, en het volgende jaar stuurden zij een vloot om haar handel op de Oostzee te beschermen. Aangespoord door de Russen besloten de Denen om slag te leveren met deze vloot, welke verloren ging. Niet veel later viel de bond van gewapende neutraliteit weer uit elkaar, mede doordat Tsaar Paul I, de drijfveer achter de bond, vermoord werd. Toch was Denemarken-Noorwegen in zekere zin de dans ontsprongen. Het had weliswaar slag geleverd, maar er was officieel nog geen sprake van oorlog.

Enkele jaren later zou een soortgelijke situatie zich echter herhalen. Na de overwinning van Napoleon op Pruisen in 1806 stonden de Franse legers aan de grenzen van Holstein. De vrede van Tilsit tussen Frankrijk en Rusland die een jaar later werd gesloten, voorzag erin dat de twee landen gezamenlijk de resterende neutrale landen van Europa, waaronder Denemarken-Noorwegen en Zweden, zouden dwingen mee te doen met het continentaal stelsel en de oorlog aan Groot-Brittannië te verklaren.8 Of Denemarken-Noorwegen onder deze druk zou zwichten of niet,

problemen waren haast gegarandeerd. Als men onder de Frans-Russische druk zou meegeven, was er een reëel gevaar dat de Britten hun vloot zouden gebruiken om Denemarken niet alleen van haar Atlantische en koloniale bezittingen af te snijden, maar ook van Noorwegen. Aangezien Noorwegen voor haar voedselvoorziening in grote mate afhankelijk was van graan uit Jutland, zou dit desastreuze gevolgen kunnen hebben.9

Zou Kopenhagen daarentegen weigeren en zich vastklampen aan de neutraliteit, of een verbond met de Britten sluiten, dan was een oorlogsverklaring van in ieder geval Frankrijk aannemelijk. De zuidelijke hertogdommen en Jutland zouden dan naar alle waarschijnlijk door de Fransen, die reeds op de grens stonden, worden bezet. Met als gevolg dat ook in dit scenario de voedselvoorziening voor Noorwegen in gevaar zou komen. Deze keuze werd nog dringender gemaakt door de andere partij. De Britten, handelend uit de angst dat de Denen gebruik zouden maken van hun strategische ligging en de Sont zouden afsluiten, zonden een ultimatum. Inzet hiervan was de Deense vloot, die absoluut niet in handen van de Fransen zou mogen komen. De Denen hadden drie opties: een alliantie met de Britten, waarbij de Deense vloot onder Brits commando zou komen te staan; het uitleveren van de vloot als waarborg voor de neutraliteit van Denemarken-Noorwegen; of oorlog met Groot-Brittannië.10 Dit ultimatum werd kracht bijgezet door een vloot in de richting van Kopenhagen te sturen. De Denen hadden dus weinig tijd om deze keuze te maken. Feldbæk stelt echter dat de tweede optie, de uitlevering van de vloot, nooit duidelijk naar de Deense regering was

7 Rasmus Glenthøj en Morten Nordhagen Ottosen, 1814. Krig, nederlag, frihet. Danmark-Norge under

Napoleonskrige (Oslo, 2014) 36-37.

8 Paul W. Schroeder, The transformation of European politics 1763-1848 (Oxford 1994) 320.

9 Rasmus Glenthøj, Skilsmissen. Dansk og norsk identitet før og efter 1814 (tweede druk; Odense 2012) 71-72. 10 Glenthøj e.a., 1814, 50.

(10)

9 gecommuniceerd en de opties dus ogenschijnlijk beperkt waren tot een oorlog met Frankrijk of een met Groot-Brittannië.11

De Denen kozen voor het laatste. Nadat Kopenhagen had geweigerd om de Deense vloot die daar voor anker lag uit te leveren, werd door de Britten overgegaan tot het bombarderen en

bezetten van de stad. Deze werd na de overgave ook enige tijd bezet gehouden, waarbij de Deens-Noorse vloot voor het grootste deel werd buitgemaakt. De Denen hadden nu feitelijk geen andere keuze meer, en sloten in oktober 1807 dan ook een alliantie met Frankrijk.12 Voor Denemarken-Noorwegen bestond de rest van de Napoleontische oorlogen vooral uit pogingen om de Britse handel op de Oostzee te blokkeren, alsmede verscheidene oorlogen met Zweden. Dit land was namelijk een bondgenoot van de Britten geworden. Rusland had een poging ondernomen om de Zweden te dwingen mee te doen met het continentaal stelsel, maar had toen het erop aankwam Finland ingenomen. Denemarken-Noorwegen had in deze oorlog meegedaan, en had het Zweedse leger beziggehouden terwijl Finland onder de voet werd gelopen. Zweden wilde dit verlies graag compenseren, en liet aangespoord door de Russen haar oog op Noorwegen vallen.13

1.2 Skilsmissen en het begin van het concertsysteem

Het einde van de Napoleontische oorlogen zou Denemarken-Noorwegen niet meer halen. Na de desastreuze campagne van Napoleon in Rusland en de ommekeer in de oorlog kwam Denemarken in de problemen. In 1814 werd Holstein onder de voet gelopen. De ene helft van het Deense leger werd belegerd in een fort, en de andere helft zat nog op de Deense eilanden. Jutland lag hiermee open voor invasie door het geallieerde leger onder de nieuwe Zweedse kroonprins Bernadotte.14 Op deze manier wilde hij druk zetten op de Denen om Noorwegen af te staan aan Zweden. Om een totale nederlaag te voorkomen besloten de Denen zich bij hun verlies neer te leggen, en begonnen onderhandelingen met de Zweden en Britten. Deze zouden resulteren in de vrede van Kiel van 14 januari 1814. Denemarken zou inderdaad Noorwegen afstaan aan Zweden.15 Hiervoor zou de Deense kroon enigszins gecompenseerd worden door middel van Zweeds Pommeren en het aangrenzende eiland Rügen. Ook zou er een monetaire schadevergoeding aan de Denen worden gegeven. Deze

11 Ole Feldbæk, ’Denmark in the Napoleonic wars. A foreign policy survey,’ Scandinavian Journal of History 26:2

(2001) 92.

12 Glenthøj e.a., 1814, 89.

13 Ole Feldbæk, ‘Denmark in the Napoleonic wars, 1807-14’ in: E.I. Kouri en Jens E. Olsen eds., The Cambridge

history of Scandinacvia. Volume II: 1520-1870 (Cambridge 2016) 674-682, aldaar 680; Glenthøj e.a., 1814, 93.

14 Feldbæk, ’A foreign policy survey’, 99.

15 Nasjonalbiblioteket Norge, ’Öfwersättning af de Artiklar uti den emellan Deras Majestäter Konungarne af

Swerige och Dannemark genom befullmäktigade Ombud den 14 Januarii 1814 uti Kiel afslutna och af Deras Kongl. Majestäter sedermera ömsesidigt ratificerade Freds-Traktat, hwilka bestämma konungariket Norriges förening med Swerige,’ https://www.nb.no/items/URN:NBN:no-nb_digibok_2009062513008 (geraadpleegd 23 april 2020).

(11)

10 gebieden zijn nooit onder Deens bestuur gekomen, want deze werden op het Congres van Wenen opnieuw ingeruild. De voormalig Zweedse gebieden in Duitsland werden toegewezen aan Pruisen, maar in ruil hiervoor stonden de Pruisen wel het kleine hertogdom Lauenburg af aan de Denen. Dit hertogdom grensde aan Holstein, zodat er nu sprake was van aaneengesloten landerijen.16 De vrede met de Britten kostte de Denen het strategische eiland Helgoland, en de vloot die in 1807 was buitgemaakt en was weggesleept werd ook niet teruggegeven. Wel kregen de Denen hun koloniale bezittingen terug.17 De hertogdommen Lauenburg en Holstein hadden vroeger bij het Heilig Roomse Rijk gehoord, en werden dan ook toegevoegd aan haar spirituele opvolger, de Duitse Bond. Hierdoor werden de Denen ook betrokken in de verdediging van Centraal-Europa. Denemarken ging de periode van het concertsysteem in als een land dat sterk aan belang had ingeboet, maar dankzij haar strategische ligging en deelname aan de Duitse Bond had het nog steeds enige diplomatieke

relevantie.

Uit het verdrag van Kiel, dat met het Congres van Wenen verder was bevestigd, ontstond binnen enkele jaren alweer een klein conflict met Zweden. Conform artikel zes van het verdrag kwam de staatschuld die het Koninkrijk Noorwegen onder Denemarken had opgebouwd nu toe aan

Zweden.18 Zweden weigerde hiermee akkoord te gaan. Evenmin maakte het aanstalten om de monetaire compensatie voor het verlies van Noorwegen te voldoen.19 In 1818 wendde Denemarken zich dan ook tot het Congres van Aken, om de grootmachten te verzoeken te oordelen in deze kwestie. De grootmachten beoordeelden deze kwestie in het voordeel van Denemarken, en besloten om Zweden onder druk te zetten.20 Door een gezamenlijke oproep en het tegelijkertijd overhandigen van een statement hoopte men te bewerkstelligen dat Zweden aan haar verplichtingen tegenover Denemarken zou gaan voldoen.21 Dit is weliswaar slechts een klein diplomatiek conflict, maar toch valt hier te zien hoe Denemarken poogde te handelen op het diplomatieke speelveld van het concertsysteem. Denemarken wees in dit conflict op haar recht om conform het verdrag van Kiel financieel gecompenseerd te worden. Gezien het feit dat Denemarken zelf niet bij machte was om

16 Jarrett, The congress of Vienna, 140-141. 17 Feldbæk, ’A foreign policy survey’, 100.

18 Nasjonalbiblioteket, ’Öfwersättning af de Artiklar,’

https://www.nb.no/items/URN:NBN:no-nb_digibok_2009062513008 (geraadpleegd 23 april 2020).

19 Jarrett, The congress of Vienna, 203.

20 Mächtekongresse 1818-1822. Digitale Edition - Friedrich Gentz, ‘Protokoll der 20. Sitzung des Kongresses von

Aachen,’ https://maechtekongresse.acdh.oeaw.ac.at/pages/show.html?document=Aachen_Prot_20.xml

(geraadpleegd 18 april 2020).

21 Mächtekongresse 1818-1822. Digitale Edition - Friedrich Gentz, ‘Protokoll der 31. Sitzung des Kongresses von

Aachen,’ https://maechtekongresse.acdh.oeaw.ac.at/pages/show.html?document=Aachen_Prot_31.xml

(12)

11 Zweden tot betaling van deze vergoeding te dwingen, probeerde het de grootmachten zover te krijgen om deze rechten te erkennen en hiervoor ten strijde te trekken, in dit geval met succes.

1.3 Conflict in Sleeswijk-Holstein

Het probleem dat de diplomatieke bureaus van de Deense staat ten tijde van het

concertsysteem het meeste werk heeft gegeven is zonder twijfel de Sleeswijk-Holsteinse kwestie. Het ontstaan van dit conflict kent vele facetten, waarvan sommige wortels hebben die tot de

middeleeuwen te herleiden zijn. De hertogdommen Lauenburg en Holstein hadden vanouds altijd deel uitgemaakt van het Heilige Roomse Rijk. Deze twee hertogdommen waren in 1815 dan ook met toestemming van de Deense koning toegevoegd aan de nieuwe Duitse Bond als leden. Dit zorgde ervoor dat Denemarken een indirect lid van deze bond was, op eenzelfde manier zoals Nederland dit was dankzij Luxemburg, en Groot-Brittannië via Hannover. Jarrett noemt Denemarken in 1815 dan ook als een van de vijf kleinere Duitse machten die een deel van het bezettingsleger voor Frankrijk moesten leveren.22 Sleeswijk had nooit deel uitgemaakt van de Duitse landerijen en was dan ook altijd een leen van de Deense kroon geweest. Wel was het dynastiek altijd sterk met Holstein verweven geweest, en linguïstisch verdeeld geraakt tussen een Duitssprekend zuiden en een Deens noorden. In 1460 was de koning van Denemarken ook de hertog van Sleeswijk en graaf (later hertog) van Holstein geworden. Een oorkonde die bij deze gelegenheid werd uitgevaardigd, het verdrag van Ribe, bevatte de zinssnede dat de hertogdommen ‘voor eeuwig ongedeeld’ zouden blijven.23 De precieze betekenis van dit stukje tekst veroorzaakte eeuwen later echter veel discussie. Volgens sommigen moesten deze woorden worden opgevat als dat de hertogdommen van elkaar onafscheidelijk waren en dus altijd door dezelfde persoon op dezelfde manier moesten worden bestuurd. Anderen maakten uit de woorden op dat de hertogdommen niet in kleinere staatjes mochten worden gesplitst en dus alleen intern niet verder opgedeeld konden worden.24 Volgens weer anderen maakte de betekenis niet uit, daar de landerijen zo onderhand meermaals waren opgedeeld en dus niet langer rechtsgeldig was.25

In de negentiende eeuw werd de situatie nog gecompliceerder doordat er onduidelijkheid ontstond over de erfopvolging. De lijn van het Deense koningshuis dreigde namelijk uit te sterven in directe mannelijke lijn. De Deense kroon zelf kon via vrouwen wel een nieuwe tak van het regerende huis van Oldenburg vinden, maar er was grote onduidelijkheid of dit in Sleeswijk ook zo werkte; in

22 Jarrett, The congress of Vienna, 179.

23 Twiss Travers, On the relations of the duchies of Schleswig and Holstein to the crown of Denmark and the

Germanic Confederation, and on the treaty-engagements of the great European powers in reference thereto (Londen 1848) 80.

24 Travers, On the relations, 80-81.

(13)

12 Holstein kon dat in ieder geval niet. In dat geval zou Holstein in ieder geval onafhankelijk worden van Denemarken, en wellicht zou het gescheiden raken van Sleeswijk. Op verzoek van de provinciale staten van Holstein verduidelijkte toenmalig koning Christiaan VIII in 1846 dan ook de opvolging, waarbij hij voor al zijn landerijen iemand aanwees van een vrouwelijke tak.26 Deze verandering van de successieregels schoot veel mensen in Holstein vervolgens weer in het verkeerde keelgat, als zijnde niet toegestaan volgens de oude regels. Opkomend Duits nationalisme ging in deze periode ook meer en meer een rol in dit conflict spelen, en het was aannemelijk dat de situatie een keer uit de hand zou kunnen lopen.

Uiteindelijk brak de eerste Duits-Deense oorlog uit door een interne opstand. In Kopenhagen was er in 1848 een verenigde vergadering van alle landen van de Deense kroon bijeengeroepen. Uit deze vergadering ontstond een voor die tijd zeer liberale grondwet, die vooral op de steun van de zogeheten Eider-Denen kon rekenen, die ook in de Deense regering zaten. Hun naam refereerde naar de rivier Eider, de historische grens tussen Holstein en Sleeswijk. Deze Denen waren dan ook een voorstander van een Sleeswijk dat nauwer aan Kopenhagen was gebonden. Dit was dan ook een van de voorstellen die in de nieuwe grondwet zat.27 De hertog van Augustenburg, die in Holstein en Sleeswijk de opvolger zou zijn geweest voor de wetswijziging, verklaarde Sleeswijk-Holstein vervolgens onafhankelijk en nam Flensburg in. Hij stelde dat dergelijk Duitstalig land niet aan de Denen prijs mocht worden gegeven.28 Het verzoek om steun van deze provisionele regering aan de Duitse Bond viel in goede aarde. De bond erkende Sleeswijk als deel van de confederatie, en vroeg Pruisen om in te grijpen.29 Hoewel de opstand zelf nog als een interne aangelegenheid van de Deense kroon kon worden gezien, maakte de toetreding van de Duitse Bond en Pruisen het tot een

internationaal conflict, helemaal toen hun troepen Denemarken zelf betraden. Als reactie hierop intervenieerden de andere grootmachten dan ook. Onder diplomatieke druk moest Pruisen zich al snel terugtrekken uit de oorlog.30 Er kwam een conferentie tot stand in Londen, en in 1850 werd een eerste verdrag gesloten tussen Denemarken, Pruisen en Oostenrijk, terwijl geprobeerd werd een duurzamer akkoord voor het conflict te bereiken. Ondertussen zouden troepen van de bond wel Lauenburg en Holstein voor de Deense koning bezet houden, iets wat ze daarvoor geweigerd hadden te doen.31 De opstandelingen zelf poogden ondertussen het conflict voort te zetten tegen de Denen. Pas in 1852 zou er daadwerkelijk een einde komen aan dit conflict met het protocol van

26 Travers, On the relations, 156-157.

27 Michael Embree, Bismarck’s first war. The campaign of Schleswig and Jutland 1864 (Solihull 2006) 18. 28 Travers, On the relations, 171.

29 Mike Rapport, 1848. Year of revolution (New York 2016) 124.

30 Jonathan Sperber, The European revolutions, 1848-1851 (tweede druk; Cambridge 2005) 229.

31 Holger Hjelholt, Great Britain, the Danish-German conflict and the Danish succession 1850-1852 (Kopenhagen

(14)

13 Londen. Deze werd door alle grootmachten ondertekend, samen met Denemarken en Zweden-Noorwegen. In dit protocol gingen alle ondertekenende landen akkoord met de Deense keuze van troonopvolging als de regerende tak van het koningshuis zou uitsterven.32 De rechten en plichten tussen Denemarken en de Duitse Bond in Lauenburg en Holstein bleven intact. Wel moest er nog steeds een grondwet worden geschreven die voor alle landen binnen de Deense kroon hetzelfde was en voor iedereen acceptabel was. Dit protocol was met name door de Eider-Denen goed ontvangen, omdat Sleeswijk voor Denemarken behouden bleef en haar rechten hier bevestigd werden. Een opmerking van de Britse ondersecretaris voor buitenlandse zaken, Austen Layard, zou enkele jaren later maar al te waar blijken. Bij de verhandeling van het protocol in het Britse parlement stelde hij ‘the treaty was not a treaty of guarantee.’33 De grootmachten hadden Denemarken diplomatiek weliswaar gesteund en de rechten van de Deense kroon in de hertogdommen bevestigd, maar ze stonden niet garant voor de getroffen regeling. De Denen hadden wel een poging ondernomen om iets wat in de richting van een garantieregeling ging in het protocol te verwerken. In een Deens conceptverdrag eindigde het artikel dat de successie in geval van uitsterving behandeld met de belofte van de deelnemende partijen om de integriteit van de Deense kroon te bewaren als de lijn daadwerkelijk uitsterft.34 In de definitieve versie was deze belofte reeds sterk afgezwakt en vervaagd, en wordt er slechts gevraagd van de betrokken partijen dat ze zich op stappen gaan beraden als dit gebeurt. Wel werd de integriteit van de Deense landen omschreven als ‘in het algemeen belang van het Europees evenwicht’.35

1.4 Hernieuwing van het conflict

Het probleem van een nieuwe grondwet die zowel voor Denemarken als de hertogdommen zou gelden bleef echter onopgelost. Geen enkel voorstel kon op de steun van alle partijen rekenen. In 1863 stierf het koninklijk huis van Denemarken inderdaad uit, waardoor de nieuwe successie doorgevoerd werd. Rond dezelfde periode besloot de regering om de plannen van de Eider-Denen door te zetten en ondanks de bepalingen van 1852 twee grondwetten uit te vaardigen. Lauenburg en Holstein kregen dus toch een andere grondwet dan Sleeswijk en Denemarken, de zogeheten

Novembergrondwet.36 Deze zou Sleeswijk nauwer aan Denemarken binden. De Duitse Bond,

Oostenrijk en Pruisen stelden dat dit reden was tot een nieuw conflict aangezien dit het verdrag van

32 Hjelholt, Great Britain, the Danish-German conflict, 317-318.

33 Citaat overgenomen uit Hjelholt, Great Britain, the Danish-German conflict 292. 34 Hjelholt, Great Britain, the Danish-German conflict 315-316.

35 Ibid., 317-318.

(15)

14 1852 zou schenden.37 Na enkele ultimatums begonnen zij inderdaad de tweede Duits-Deense

oorlog.38 Al voordat de oorlog echt losbarstte werden Lauenburg en Holstein zonder tegenstand door de bond bezet. Denemarken stond dit toe, omdat de Bond hiertoe het recht bezat. Oostenrijk en Pruisen gingen echter verder en begonnen buiten de bond om een bezetting van Sleeswijk. Opnieuw poogden de resterende grootmachten, Groot-Brittannië voorop, om het conflict te smoren. Er werd dan ook andermaal een conferentie in Londen belegd. Daar de oorlog niet de kant van Denemarken op ging, was dit dé kans om met een intacte eer en zo veel mogelijk grondgebied van de

onderhandelingstafel weg te lopen. Dezelfde landen als 1852 namen deel. Op het moment dat de conferentie een wapenstilstand had bedongen tussen de twee partijen was het grootste deel van Sleeswijk al in handen van Pruisen en Oostenrijk. Ondanks de militair benarde positie van

Denemarken verliepen de onderhandelingen uiterst moeizaam. Zowel Pruisen als Denemarken waren geenszins van plan om met minder dan waar het recht op dacht te hebben de conferentie te verlaten. Dit ging zover dat de Deense afgevaardigde door de regering noch de vorst in eerste instantie bevoegd was verklaard om enig grondgebied af te staan.39

Toch kwam er uiteindelijk enig schot in de zaak en leek een akkoord mogelijk. Na lang onderhandelen en druk van de andere grootmachten bleek Pruisen bereid om het noordelijkste deel van Sleeswijk, tussen Denemarken zelf en Flensburg, aan de Denen te laten. De andere aanwezige partijen waren van mening dat dit een acceptabel compromis was en spoorden de Denen dan ook aan om dit te accepteren. Deze weigerden echter. Op zijn minst wenste Denemarken om bijna heel Sleeswijk tot aan de rivier Schlei te behouden, om zo een verdedigbare grens te hebben.40 Ondanks de ogenschijnlijke tegenstand probeerde men bij de grootmachten steun te vinden voor dit voorstel. Als dit voorstel door hen geaccepteerd werd, zou er misschien nog genoeg druk op Pruisen kunnen worden uitgeoefend. De resultaten waren allesbehalve positief. De gezant te Parijs kwam terug met het bericht dat Napoleon III niks zag in dit plan. Sterker nog, als de Denen zouden vasthouden aan hun grensplan, hoefden ze volgens Napoleon geen steun uit Parijs of Londen te verwachten als de oorlog zich zou voortzetten.41 Uit een telegram van enkele dagen later blijkt inderdaad dat ook de Britten niet van plan zijn om het Deense voorstel boven dat van Pruisen te verkiezen. Dit telegram is ook nog om een andere reden interessant. De Deense afgevaardigde die dit bericht opstelde laat uit

37 Nationaal Archief Den Haag (NA), Archief Ministerie van Buitenlandse Zaken [hierna afgekort als: Archief

BuZa], 2.05.10.20, inv.nr. 6, Siebente Sammlung von Aktenstößen betreffend die Verfassungsverhältnisse der Herzogthümer Holstein und Lauenburg 101.

38 David S. Mason, A concise history of modern Europe (derde druk; Lanham 2015) 90.

39 Rigsarkivet Kopenhagen (RA), Udenrigsministeriet – samlede sager 1856-1910 [hierna afgekort als: Um],

Krigen 1864 XXX, inv. nr. 44, Memorandum foreign office may 20. 1864.

40 Embree, Bismarck’s first war, 293.

(16)

15 zijn taalgebruik duidelijk blijken hoezeer de Denen zichzelf als het slachtoffer zien. Hij beklaagt zich dan ook over “de steeds grotere opofferingen” die de Britten aan de Denen opleggen voor het bewaren van de Europese vrede.42 Denemarken was dan ook niet van plan zich neer te leggen bij het Pruisische voorstel, ondanks de toch op zijn minst precair te noemen militaire situatie.

Pruisen weigerde enige verdere concessies te doen buiten de grens bij Flensburg te leggen. Hiertoe had het alle reden: de grootmachten vonden dit een redelijker voorstel, en als de oorlog zou worden voortgezet waren ze aan de winnende hand. Doordat ook Denemarken absoluut niet bereid was om de grens noordelijker te leggen dan bij de Schlei, werd er op de conferentie uiteindelijk geen resultaat behaald. Dit kan voor een flink deel aan de Denen zelf worden toegeschreven. Ondanks duidelijke waarschuwingen van zowel hun eigen gezanten als van de grootmachten dat het Deense plan geen steun zou krijgen, zette men stug door. Denemarken probeerde op haar oude rechten in de hertogdommen te staan en de grootmachten op te zetten tegen haar belagers. Misschien dat het zelfs steun verwachtte als de oorlog zou worden voortgezet. Geen van de tot dan toe neutrale deelnemers aan de conferentie was echter ook maar enigszins van plan ten oorlog te gaan ten behoeve van de Denen.

Door de houding die Denemarken op de conferentie aannam isoleerde ze zichzelf diplomatiek, met alle gevolgen van dien. Nadat de wapenstilstand die aan het begin van de conferentie was afgesproken niet meer werd verlengd, werd ook de rest van Sleeswijk en Jutland bezet. Nu de Deense eilanden werden bedreigd was de oorlog definitief beslist in Duits voordeel. Onderhandelingen voor een einde aan de oorlog en de Sleeswijk-Holsteinse kwestie vonden nu plaats in Wenen. Denemarken had hier weinig meer te zeggen. Het enige wat men nog wist te bedingen, was dat er een paar kleine grenscorrecties zouden plaatsvinden om geen significante enclaves van Denemarken in Sleeswijk te creëren.43 Ook alle kosten die de Pruisische en Oostenrijkse troepen in Jutland maakten, werden op de Denen verhaald. Het was een totaal verlies voor

Denemarken.

Hoewel de Denen in 1863-1864 in een benarde positie zaten, heeft hun opstelling hun zaak niet geholpen. Het lag in de lijn der verwachting dat de Duitse Bond zou ingrijpen als de Denen zich niet aan het protocol van Londen zouden houden, en de waarschuwing dat de Novembergrondwet tot oorlog zou leiden was hier dan ook het bewijs van. Toch besloten de Denen om het conflict op de spits te drijven. Ook op de conferentie van Londen blijft het land vol inzetten op het eigen gelijk en de rechten die de Denen vanouds in de hertogdommen had. Ondanks alle berichtgeving van haar eigen gezanten blijft het geloven in een beter akkoord dan de grootmachten haar willen geven. Het is

42 RA, Um, Krigen 1864 XXX, Telégramme à Copenhagen e.d.d. 4 juin 1864. 43 RA, Um, Krigen 1864 XVIII, uitreksel Neue Preusische Zeitung 6 november 1864.

(17)

16 goed mogelijk dat de Denen nog terugdachten aan 1852, toen de grootmachten de integriteit van de Deense gebieden in het algemeen belang van Europa achtten.44 Dit heeft in de Deense gedachte wellicht het idee gewekt dat de grootmachten het zich niet konden veroorloven om de Denen hier te laten vallen. Achter de daadwerkelijke onderhandelingsstrategie lijkt weinig meer planning te hebben gezeten dan een blind vertrouwen in het eigen gelijk en dat de grootmachten hen zouden steunen. Enkele maanden later in Wenen hebben de Denen nagenoeg niets meer in te brengen, en verliezen ze definitief in de Sleeswijk-Holsteinse kwestie.

1.5 Conclusie

Gedurende de negentiende eeuw is Denemarken meerdere malen slachtoffer geworden van de strategisch belangrijke geografische positie die het in Europa innam. Om van deze positie gebruik te maken, zou ten alle tijde diplomatie van hoge kwaliteit moeten worden bedreven. Toch zou ook dit niet altijd helpen; in de Napoleontische tijd werd Denemarken meerdere malen in een positie gedreven waar het zich simpelweg niet uit kon manoeuvreren. Dit kostte haar reeds Noorwegen. De kleine ruzie met Zweden over de financiële afwikkeling hiervan die door de grootmachten in het voordeel van de Denen werd beslecht, veranderde niet veel aan dit verlies. Dat de grootste conflicten voor Denemarken in de tijd van het concertsysteem uitbraken omwille van een maatregel die

oorspronkelijk juist voor internationale stabiliteit was bedoeld, is op zijn zachtst gezegd ironisch. De eerste Duits-Deense oorlog wist Denemarken nog te winnen, maar op diplomatiek vlak had zij hier niet bepaald de leiding genomen. Denemarken behandelde de kwestie als een interne

aangelegenheid van de Deense kroon tegen een afvallige provincie.

Dat de grootmachten in 1852 de integriteit van de Deense staat in het algemeen belang van Europa verklaarden gaf alleen maar aanleiding tot het idee dat de grootmachten nooit zouden toestaan dat de landen van de Deense kroon opgesplitst werden. Dit idee lijkt tot op zekere hoogte de Denen juist te hebben aangemoedigd om een unie met Sleeswijk na te streven. Ondanks

waarschuwingen van de Duitse Bond dat er een conflict zou ontstaan, zetten de Denen deze plannen door. Dat Denemarken deze oorlog niet schadevrij kon doorkomen zonder buitenlandse hulp lijdt geen twijfel. Toch dacht Denemarken dat de grootmachten het nooit zo ver zouden laten komen. Toen het een handreiking kreeg om nog enig bezit in Sleeswijk te behouden, eiste het een stuk meer, ondanks de waarschuwingen van de grootmachten en haar eigen gezanten. Het enige resultaat dat de Denen wisten te bereiken was diplomatieke isolatie. Denemarken probeerde heelhuids door de conflicten te komen door te staan op haar rechten in de hertogdommen, en door het idee dat de

(18)

17 grootmachten buiten de Duitse Bond nooit de splitsing van de landen van de Deense Kroon zouden toestaan. Aan beide werd in Kopenhagen echter te veel waarde toegedicht.

(19)

18

Hoofdstuk 2. Piëmont-Sardinië

Piëmont-Sardinië lag al vele eeuwen voor de Franse revolutie op de grens tussen Frankrijk en Italië. Deze positie was gevaarlijk, en vele oorlogen werden dan ook op hun grondgebied uitgevochten. Toch bood deze strategische positie ook mogelijkheden om Oostenrijk en Frankrijk tegen elkaar uit te spelen. Naar eigen voordeel een bondgenootschap aangaan met een van beide partijen tegen de ander was Piëmont dan ook niet vreemd.45 Hoewel de koningstitel van Piëmont-Sardinië aan het eiland was ontleend, bleef de bestuurszetel echter in de strategische en rijkere regio van Piëmont gevestigd. De regio won bij het Congres van Wenen verder aan belang doordat het werd aangewezen als een van de cruciale bufferstaten om mogelijk hernieuwde Franse agressie op te vangen. Voor dit doel werden de landerijen van het huis van Savoie bovendien nog uitgebreid met de oude republiek Genua en territorium in Savoie. Om de rol van bufferstaat nog beter uit te voeren kwamen er ook nauwe diplomatieke banden met Oostenrijk, de dichtstbijzijnde geallieerde grootmacht, die het land in geval van oorlog te hulp zou moeten komen. Lang zou deze situatie niet standhouden. Piëmont was misschien wel iets te sterk gemaakt; het begon met Oostenrijk, welke ook bezittingen in Noord-Italië had, te twisten over deze gebieden en de hegemonie in Noord-Italië. Er stonden in een paar decennia tijd dan ook meerdere gewapende conflicten tussen de twee landen. Ondanks dat Piëmont-Sardinië de eerste paar conflicten verloor, bleef het in staat om Oostenrijk te dagen. Zonder hulp van buitenaf zou het echter niet in staat zijn om een blijvend resultaat te boeken. Hiertoe werd in 1858 een offensief bondgenootschap gesloten met Frankrijk, hierbij de intenties van 1815 op hun kop

zettende. De daaropvolgende Tweede Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog zou de basis leggen voor de unificatie van Italië onder Piëmont-Sardinië. Het manoeuvreren tussen de omliggende

grootmachten, waarvoor Piëmont ook voor het concertsysteem ook al bekend was, hielp hen hier andermaal bij.

2.1 Napoleontische oorlogen en opkomst van de bufferstaat

Aan de vooravond van de Franse revolutie was Piëmont-Sardinië een van de sterkere Italiaanse staten. Als bondgenoot van Oostenrijk nam het tevens deel aan de eerste coalitieoorlog. In deze periode was er reeds sprake van wrijving tussen de twee bondgenoten.46 Niet in de laatste plaats kwam dit voort uit het Oostenrijkse bezit van Lombardije, een rijk land dat ook door de heren van Piëmont begeerd werd. Als staat die aan Frankrijk grensde, was het een van de eerste landen die aan de revolutionairen ten prooi viel in 1796. Al was het volgens Laven de in militair opzicht sterkste Italiaanse staat, ze was simpelweg niet opgewassen tegen de Fransen, ook niet met Oostenrijkse

45 Henry de Valori, L’Autriche et le Piémont (Parijs 1860) 87-88. 46 Schroeder, The transformation, 136.

(20)

19 hulp.47 Toen Turijn vervolgens bedreigd werd, moest er wel een wapenstilstand worden gesloten, waarbij de gebieden over de Alpen (Nice en Savoie) alsmede de belangrijkste forten moesten worden afgestaan. Op deze manier moest het land de coalitieoorlog verlaten.48 Door toenemende interne onrust en slecht bestuur zou het land al spoedig in zijn geheel ineenstorten, waarbij de koning moest vluchtten naar Sardinië. 49 Hier deed hij tevens troonafstand ten gunste van zijn broer. Frankrijk nam in 1802 met instemming van de koning vervolgens de rest van het Piëmontese vasteland in, maar ondanks afspraken werd hier nooit voor betaald.50

De rest van de oorlog verliep voor Piëmont-Sardinië zonder grote gebeurtenissen. Terwijl de ene helft van het koninkrijk onder Franse heerschappij viel, was de andere helft nog onafhankelijk, met hulp van de Britse vloot. Een zeestraat verderop zat de koning der Beide Siciliën in een soortgelijke situatie.

Op de geallieerde tekentafel waarop de naoorlogse situatie werd uitgedacht was de strategische positie die Piëmont nog altijd kon innemen niet vergeten. In de Brits-Russische

correspondentie uit 1805 over hoe de kaart van Europa kon worden hertekend na de oorlog namen plannen voor Piëmont een prominente plek in.51 Men zag het land voor zich als een van de cruciale bufferstaten die Frankrijk konden beteugelen. Volgens het plan-Pitt was het van cruciaal belang om Piëmont-Sardinië te versterken, zodat Italië van de invloed van kwaadwillende mogendheden, doelende op Frankrijk, kon worden gevrijwaard. Hiertoe zou de Sardinische staat versterkt moeten worden. Voor dit doel zou de republiek Genua moeten worden opgeofferd en bij Piëmont worden gevoegd. Ook zou het van cruciaal belang zijn om de relatie tussen Wenen en Turijn te verbeteren, omdat Oostenrijk van de grootmachten in de beste positie was om Piëmont te hulp te komen. Wat de Britten minimaal voor elkaar wensten te krijgen was de restauratie van de koning van Sardinië in Piëmont zelf. Hiertoe werd in 1814 de Britse afgevaardigde voor Sardinië en Sicilië, lord Bentinck, door Castlereagh geïnstrueerd om elke mogelijke steun aan Sardinië te geven om dit te bewerkstelligen.52 Op deze manier zou in ieder geval de status quo ante bellum in dit gebied gehandhaafd worden. Bentinck mocht echter niets doen dat de Britten kon binden aan verdere beslissingen over het lot van Italië; daar moesten de grootmachten nog met elkaar over

onderhandelen. Bentinck vernam deze instructies, maar gaf er geen gehoor aan. Hij landde met zijn kleine leger in Livorno, en rukte op naar Genua. Geconfronteerd met de noodzaak om hier de orde te

47 David Laven, Venice and Venezia under the Habsburgs, 1815-1835 (Oxford 2002) 35.

48 Adam Zamoyski, Napoleon. De man achter de mythe, vert. Fred Hendriks (Amsterdam 2018) 154. 49 Michael Broers, ‘Revolution as vendetta. Patriotism in Piedmont, 1794-1821,’ The Historical Journal 33:3

(1990) 583-585; Edward Dicey, Cavour. A memoir (Cambridge 1861) 7.

50 Zamoyski, Napoleon, 417.

51 British and foreign state papers 1814-1815 (Londen 1839) 344. 52 British and foreign state papers, 314.

(21)

20 bewaren richtte hij de republiek Genua zoals deze voor de Franse revolutie had bestaan weer op.53 Deze actie zou bij de onderhandelingen in Wenen nog de nodige problemen veroorzaken. In de Britse opzet om het huis van Savoie te herstellen in Turijn slaagde Bentinck wel.

Bij het congres van Wenen werd inderdaad het plan-Pitt van een decennium eerder van de plank gehaald en werd er voorgesteld om Piëmont-Sardinië uit te breiden met het grondgebied van de oude republiek Genua. Deze was niet geneigd om haar net herwonnen onafhankelijkheid zomaar op te geven. De oude rivaliteit tussen de twee staten maakte dit nog moeilijker. Het feit dat een Britse ambassadeur de republiek zelf hersteld had en diens troepen nog steeds de stad bewaakten, versterkte dit idee alleen maar. De doorluchtige republiek had dan ook haar eigen afgevaardigde naar Wenen gestuurd, en deze schreef meerdere brieven naar Castlereagh in een poging hem te overtuigen dat de waarde van het gebied juist lag in haar onafhankelijkheid. Annexatie zou een economische ramp voor stad en achterland zijn, en een arm Genua zou eerder een last dan een baat voor Piëmont zijn, zo betoogde de ambassadeur.54 Volgens de Oostenrijkse ambassadeur in Turijn zou een aanzienlijk deel van de bevolking van Ligurië er nog meer voor voelen om bij Lombardije en Oostenrijk gevoegd te worden dan vanuit Turijn te worden geregeerd.55 Ondanks de protesten van Genua en verschillende alternatieve plannen werd er vastgehouden aan het plan-Pitt en kwam Genua toe aan Piëmont. Naast deze gebiedsuitbreiding kreeg Piëmont-Sardinië zowel bij de eerste als de tweede vrede van Parijs nog grenscorrecties tegenover Frankrijk, waardoor de bezittingen in Savoie en Nice vergroot werden.56 Daar stond wel tegenover dat Oostenrijk haar Italiaanse

bezittingen had uitgebreid met Venetië. Hierdoor was het de facto de hegemoon van Italië geworden, hoewel dit niet zoals in Duitsland institutioneel werd vastgelegd.

De Napoleontische oorlogen zorgden voor een uitbreiding van de omvang van Piëmont-Sardinië. Tevens kreeg het land eindelijk internationale erkenning voor de rol die het al geruime tijd vervulde, namelijk als het land dat Oostenrijk en Frankrijk in Italië uit elkaar hield. Dit maakte het land een van de hoekstenen van het concertsysteem.

2.2 Revolutie van 1821 en de Eerste Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog

Luttele jaren later was Piëmont echter tijdelijk niet meer een van de hoekstenen, maar juist een van

53 Ibid., 317-318. 54 Ibid., 321-322.

55 David Laven, ‘Austria’s Italian policy reconsidered. Revolution and reform in restoration Italy’, Modern Italy

1:3 (1997) 6.

(22)

21 de problemen waar het systeem tegen moest optreden. In maart 1821 brak hier in navolging van Spanje en de Beide Siciliën namelijk een liberale revolutie uit. Na zijn restauratie had de koning geprobeerd de klok terug te draaien naar 1789, daarbij bijna alle veranderingen die de Fransen hadden aangebracht in zijn administratie tenietdoende. Op het moment dat de revolutie uitbrak was er nota bene een Piëmontese delegatie aanwezig bij het congres van Laibach, waar de revolutie in Napels werd besproken. Hier had de afgevaardigde van Sardinië, markies Di San Marzano, amper een maand voor de revolutie in zijn eigen land zou uitbarsten, een proclamatie voorgelezen waarin hij stelde dat zijn koning vreesde voor de invloed die de revolutie op Piëmont-Sardinië kon hebben.57 Voor de revolutionairen liep de opstand totaal niet zoals ze gepland hadden. In plaats van dat ze de koning wisten te dwingen om een liberale grondwet te accepteren, abdiceerde de koning, daarbij de kroon gevend aan zijn broer die zich in het buitenland bevond. Hiermee werd de koninklijke macht buiten bereik van de revolutionairen geplaatst. De nieuwe koning vroeg al spoedig om hulp aan de aanwezige machten in Laibach, en in het bijzonder aan Oostenrijk, om de revolutionaire dreiging neer te slaan.58 Oostenrijk stuurde haar leger naar Piëmont, en in samenwerking met loyalistische elementen van het Sardinische leger werden de rebellen verslagen.59 Oostenrijk ging vervolgens wel over tot een tijdelijke bezetting van Piëmont. Deze duurde een jaar, totdat Frankrijk bij het Congres van Verona de Oostenrijkers zover kreeg dat deze troepen, dicht bij de Franse grens, zich terug zouden trekken. Hiermee kwam Piëmont er beter van af dan de Beide Siciliën, waar deze bezetting tot 1827 zou voortduren.De twee landen hadden moeten instemmen met een volledige vergoeding voor Oostenrijk voor alle militaire operaties op hun grondgebied, dus voor Piëmont kwam het goed uit dat de bezetting relatief kort duurde. Over de precieze prijs zou nog wel enige tijd onenigheid met de Habsburgers zijn.60

De bestaande orde in Piëmont-Sardinië had in 1821 reden om tevreden te zijn met hoe de grootmachten hun land hadden behandeld. Op onafhankelijkheid vis-a-vis Oostenrijk werd

57 Mächtekongresse 1818-1822. Digitale Edition - Friedrich Gentz, ‘Protokoll der 8. Sitzung des Kongresses von

Laibach,’ https://maechtekongresse.acdh.oeaw.ac.at/pages/show.html?document=Laibach_Prot_8.xml

(geraadpleegd 21 mei 2020).

58 Richard Stites, The four horsemen. Riding to liberty in post-Napoleonic Europe (Oxford 2014) 179.

59 Er zijn verschillende lezingen in hoeverre de Oostenrijkers nu eigenlijk betrokken waren bij het neerslaan van

de opstand, voornamelijk bij de beslissende slag van Novara op 8 april 1821. Jarrett stelt in The congress of Vienna, 285 dat loyalistische Piëmontese regimenten hier de revolutionairen versloegen en dat de

Oostenrijkers daarna pas het land binnenkwamen; Kissinger heeft het in A world restored, 279 over het

Oostenrijkse leger dat bij Novara het Piëmontese verslaat; Stites noemt in The four horsemen, 179 alleen dat de revolutionairen een korte campagne met Oostenrijk vochten; Schroeder houdt het in The transformation of European politics, 613 op het Piëmontese loyalistische leger in combinatie met een Oostenrijks contingent.

(23)

22 gehamerd, en de Franse bezetting was men nog lang niet vergeten.61 Piëmont was echter redelijk goed behandeld door beide landen in deze periode. Na 1830, met de Julirevolutie, zou dit

vertrouwen in het internationale systeem juist sterk afnemen. Frankrijk dreigde nu het een nieuwe regering had namelijk een nieuwe oorlog met Oostenrijk te beginnen, en was van mening dat Piëmont ofwel kon accepteren dat er Fransen over haar grondgebied zouden oprukken, of in de oorlog betrokken kon raken. Piëmont vergrootte als reactie hierop haar leger, maar sloot ook een defensieve alliantie met Oostenrijk.62 Broers zoekt de reden voor deze alliantie juist in de angst van de Piëmontese koning voor zijn eigen adel.63 Hoewel dergelijke overwegingen zeker een rol kunnen hebben gespeeld, en de banden met Oostenrijk in de periode 1821-1830 zeker aangehaald werden, lijkt de directe oorzaak toch een hernieuwde Franse dreiging.

Het Frans-Oostenrijkse conflict kwam hoofdzakelijk door een nieuwe ruzie tussen de grootmachten over de invloedsfeer in Italië. Dit werd op de spits gedreven toen in navolging van onlusten in de Pauselijke Staten Oostenrijk de Pauselijke legaties die aan Lombardije-Venetië grensden bezette. Als reactie hierop bezette Frankrijk weer de Pauselijke bezittingen rond Ancona.64 De twee landen hadden echter duidelijk met elkaar gecommuniceerd dat de enige directe aanleiding voor een conflict de schending van de neutraliteit van de bufferstaat Piëmont zou zijn. In die zin slaagde het concertsysteem in haar opzet; de bufferstaat deed precies waartoe het bestemd was. Piëmont-Sardinië was er echter niet van gediend om op een dergelijke manier als speelbal tussen de twee landen te liggen, zonder hier zelf invloed op te hebben. Het bondgenootschap met Oostenrijk gaf de nieuwe koning Karel Albert ook niet het gevoel van veiligheid dat hij wenste. Zijn land leek hoofdzakelijk gebruikt te gaan worden als een voorpost, die de Oostenrijkse legers vrijelijk konden opgeven als de situatie dat vereiste.65 Karel Albert stapte dan ook af van het beleid van zijn

voorganger, en ging zich meer onafhankelijk van Oostenrijk opstellen. Naar zijn inzien was Oostenrijk bovendien een land in achteruitgang, en dankzij Oostenrijkse troepenreducties leek het niet in staat om de Piëmontese gebieden achter de Alpen te verdedigen. Dit maakte het verdrag volgens de koning feitelijk nutteloos voor zijn land.66 Hij zou het verdrag dan ook weigeren te verlengen, daar men nu toch de voornaamste kansen voor gebiedsuitbreiding in Oostenrijks Italiaanse domeinen zag. Ondanks de aftakeling van Oostenrijk was dit land nog altijd veel te sterk voor Piëmont om alleen aan

61 Michael Broers, ‘The restoration in Piedmont-Sardinia, 1814-1848. Variations on reaction’ in: David Laven en

Lucy Riall eds., Napoleon’s legacy. Problems of government in restoration Europe (Oxford 2000) 151-164, aldaar 157.

62 Miroslav Šedivý, ‘The path to the Austro-Sardinian war. The post-Napoleonic states system and the end of

peace in Europe in 1848,’ European History Quarterly 49:3 (2019) 369-371.

63 Broers, ‘The restoration in Piedmont-Sardinia’, 158. 64 Schroeder, The transformation, 692-693.

65 Šedivý, ‘The path to the Austro-Sardinian war’, 372. 66 Ibid., 373.

(24)

23 te kunnen, dus moest men zoeken naar bondgenoten. In een poging de Italiaanse hoven voor zich te winnen, werd meer en meer het Italiaans nationalisme gepromoot. Tevens werd er met regelmaat voorgesteld om Frankrijk tot hulp te verzoeken; dat land was namelijk op zoek naar een manier om uit het concertsysteem los te breken. Ondanks mogelijke steun van Frankrijk of andere Italiaanse staten moest men nog altijd wachten tot een opportuun moment zich aandiende, waarbij Oostenrijk haar handen vol zou hebben aan rebellen in haar oostelijke gebieden.67

In 1848 leek de kans zich voor te doen. Oostenrijk werd geconfronteerd met numerieke opstanden, waaronder in Lombardije-Venetië. Niet alleen was hun aandacht afgeleid, in de voorafgaande jaren had het idee dat Piëmont een bedreiging zou kunnen zijn voor Lombardije-Venetië niet serieus postgevat in Wenen.68 In Piëmont was ook een liberale revolutie ontsproten, maar Karel Albert nam al spoedig een grondwet aan, daarmee veel liberalen in Italië aan zijn zijde krijgend.69 Ook in andere aspecten, zoals het aannemen van een Italiaanse vlag, probeerde hij zijn land te vereenzelvigen met de Italiaanse unificatiebeweging. In de opstand tegen het Oostenrijks regime in Milaan zag de koning een buitenkans om de oude dynastieke wens om Lombardije te veroveren in vervulling te doen gaan. Hij verklaarde zich bereid om de opstandelingen te helpen, mits zij er zelf om vroegen; dit was de enige manier hoe hij deze interventie internationaal kon rechtvaardigen.70 Deze oorlog verliep na een goed begin, waarin het grootste deel van Lombardije werd ingenomen, rampzalig; Piëmont moest het merendeel van Lombardije na enkele maanden alweer prijsgeven. De koning wilde een wapenstilstand; de meeste ministers voelden meer voor de oorlog voortzetten, waarbij de hulp van Frankrijk werd ingeroepen.71 Frankrijk leek hier wel wat voor te voelen, maar alleen als Piëmont erom zou vragen. Dit gebeurde echter niet. Onder de slogan ‘Italië zal het alleen doen’ was op voorhand al aangekondigd dat buitenlandse hulp niet gewenst was.72

Om een gevoel te krijgen voor wat de bevolking van Lombardije-Venetië als politieke toekomst voor het gebied zag, werd er een volksstemming gehouden. Een aanzienlijke meerderheid zou hebben gestemd voor aansluiting bij Piëmont, in plaats van verregaande autonomie onder Oostenrijk.73 De Britten en Fransen probeerden een conferentie bij elkaar te krijgen in de hoop het Italiaanse vraagstuk op te lossen. Dit deden ze op basis van het zogeheten plan Hummelauer, dat

67 Ibid., 376.

68 Alan Sked, ‘The Metternich system, 1815-1848‘ in: idem, Europe’s balance of power 1815-1848 (Basingstoke

1979) 109.

69 Matthias Schulz, Normen und Praxis. Das Europäische Konzert der Großmächte als Sicherheitsrat 1815-1860

(München 2009) 166.

70 Rapport, 1848, 87-88.

71 Howard McGaw Smyth, ‘The armistice of Novara. A legend of a liberal king’, The Journal of Modern History

7:2 (1935) 149-150.

72Sperber, The European revolutions, 134. 73 Schulz, Normen und Praxis, 168.

(25)

24 voorstelde Lombardije bij Piëmont te voegen en Venetië autonomie te geven. Dit werd door

Oostenrijk echter onmogelijk gemaakt. Immers, ze leken nu aan de winnende hand. Oostenrijk stelde dan ook alleen deel te nemen aan een conferentie als de vooroorlogse situatie gehandhaafd bleef.74 De gesloten wapenstilstand werd na enige tijd verbroken door Piëmont, toen er geen uitzicht was op een congres. Deze hervatting verliep nog slechter dan de eerste oorlog, en Piëmont moest opnieuw om een wapenstilstand vragen. Koning Karel Albert zag zich genoodzaakt zijn voorgangers te imiteren en stond zijn troon af aan zijn zoon Victor Emmanuel. Piëmont vroeg hernieuwd om mediatie van de grootmachten, en dan met name van Groot-Brittannië en Frankrijk, waar de publieke opinie in hun voordeel was. Er zou geen conferentie komen, maar voornamelijk vanuit Parijs werd er wel druk op Oostenrijk gelegd om niet te punitief op te treden.75 Uiteindelijk zou Oostenrijk inderdaad geen loodzware vrede opleggen. Piëmont verloor geen gebied, maar moest wel een schadevergoeding betalen en akkoord gaan met de bezetting van enkele strategische plekken in het land. Ook de liberale grondwet van het land bleef gehandhaafd.76 Een zeer interessante lezing over de relatief milde sancties die Piëmont in 1821 en 1848-49 opgelegd kreeg is die van Bridge en Bullen. Zij stellen dat Piëmont ongestraft de draak kon steken met Oostenrijk, aangezien de andere grootmachten nooit zouden toestaan dat deze uit wraak Piëmont-Sardinië zou innemen of opdelen.77 Dit zou het land namelijk te zwak maken om haar rol van bufferstaat op zich te nemen, wat zeer nadelig zou zijn voor de algehele Europese situatie. Deze verklaring is zeer aannemelijk, gezien de gevolgen van de revolutie van 1821 en de Eerste Italiaanse onafhankelijkheidsoorlog. Deze positie werd ook door Oostenrijk zelf bemerkt. De latere minister van buitenlandse zaken, Buol, vroeg in correspondentie met Groot-Brittannië enkele jaren later dan ook:

“Did it mean to say that Piedmont might insult Austria, break treaties in existence, stimulate revolution in the Austrian provinces, covered by French protection, and that Austria was to look quietly on? … was Sardinia to be placed in a position that she might commit hostilities with impunity?”78

Oostenrijk lijkt inderdaad niet in staat te zijn geweest om een significante machtsverandering in de regio door te voeren, omdat dat Frankrijk een excuus zou geven om in te grijpen. Het valt in zekere zin dan ook ironisch te noemen dat het nu Frankrijk is die de bufferstaat in bescherming neemt, al is het maar om deze tegen Oostenrijk te kunnen gebruiken.

74 Ibid., 176.

75 Schulz, Normen und Praxis, 177.

76 McGaw Smyth, ‘The armistice of Novara’, 142. 77 Bridge e.a., The great powers, 73.

(26)

25

2.3 Plombières en de Tweede Italiaanse onafhankelijkheidsoorlog

Piëmont-Sardinië had in haar opzet van het veroveren van Lombardije-Venetië misschien gefaald, maar het had zich wel aan het hoofd van de Italiaanse unificatiebeweging geplaatst. Van 1848 had men geleerd dat zelfs een door interne problemen verzwakt Oostenrijk nog te sterk was om te verslaan; men zou hulp van buitenaf nodig hebben. Dit was dan ook het hoofddoel van Camillo Benso di Cavour, de minister van Piëmont. Er moest goede wil worden gekweekt bij de grootmachten. Hiertoe werd er deelgenomen aan de Krimoorlog. Het was de bedoeling van Cavour om bij de vredesconferentie de Italiaanse zaak vervolgens ter sprake te brengen. Hier kwam maar weinig van terecht. Vervolgens zou Cavour nog wel een memorandum hebben ingediend waarin hij stelt dat hij teleurgesteld is in Europa omdat het Piëmont en de Italiaanse zaak als geheel niet vooruit wil

helpen.79 Hij verklaarde dat de vrijheid van Piëmont niet langer samen kon gaan met de Oostenrijkse aanwezigheid in Italië, en dat een diplomatieke oplossing nu onmogelijk zou zijn. Piëmont ging dus naarstig op zoek naar hulp tegen de Oostenrijkers. Hiervoor was Frankrijk, nu weer een keizerrijk onder Napoleon III, de meest logische kandidaat, als het land dat uit haar diplomatieke isolatie wilde breken. Napoleon had ook een voorgeschiedenis met de Italiaanse zaak; in zijn jonge jaren was hij lid geweest van Jong Italië, dat tegen de Oostenrijkse overheersing op het schiereiland vocht.80

Frankrijk en Piëmont kwamen definitief een bondgenootschap met elkaar overeen bij de geheime ontmoeting van Plombières. Deze ontmoeting tussen Napoleon III en Cavour heeft weinig directe bronnen achtergelaten, maar Cavour heeft wel brieven naar zijn vorst Victor Emmanuel geschreven over de verhandelingen. Het belangrijkste vraagstuk waar Cavour en Napoleon over spraken was hoe een offensieve oorlog tegen Oostenrijk in internationale ogen gelegitimeerd kon worden. Het argument van een nationaal besef en unificatie op gronden daarvan was immers nog lang niet zo algemeen geaccepteerd als dat het in 1918 zou zijn. Cavour kwam hiertoe met een aantal suggesties. Zo konden ze proberen de oorlog te koppelen aan een langslepend conflict over het handelsverdrag dat Piëmont met Oostenrijk had. Als dit niet voldoende reden was, kon er een verband worden gelegd met de algemene Oostenrijkse aanwezigheid in Italië, en dan met name haar verregaande militaire rechten in Parma en Modena, alsmede de Oostenrijkse bezetting van de Pauselijke legaties.81 Napoleon was echter van mening dat Frankrijk geen van beide redenen kon gebruiken om tot oorlog over te gaan. Het conflict over het handelsverdrag duurde al zo lang voort dat er geen directe reden tot oorlog meer was, en was überhaupt niet zo belangrijk voor Frankrijk om oorlog te beginnen. Wat betrof de Oostenrijkse aanwezigheid; Frankrijk was net zo goed als

79 Dicey, Cavour, 158.

80 Henry Kissinger, Diplomacy (New York 1994) 104.

81 Camillo Cavour, Lettere edite ed inedite di Camillo Cavour. Volume terzo 1859-1860, I preliminari dell’ unità

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Inmiddels zijn '(Ie tweejaar verder. Het mi- lieubeleid staat ook bij de huidige regering hoog op de politieke agenda. Het kabinet heeft voor het door de vorige regering

munistische beweging betekenden. Hoofd- doel van de politiek werd het tot stand brengen van een eenheids-frent met de sociaal democraten, maar ook met liberalen en anderen,

Op dit moment kent de JOVD vooral een onrustige algemene vergadering. Deze is nauwelijks in staat om redelijke, inhou­ delijke standpunten te leverea De tijd

In Woudschoten in februari van dit jaar bereikten de drie partijen, KVP, -dt bepaald door ARP en CHU overeenstemming over de statuten van het CDA. In de artikelen 2 en 3 ligt

"onberaden", kandidaatstellingen. heeft men die tegenwoordig ec-hter alleen voorgeschreven voor zich nieuw aandienende partijen, die nog niet in de Kamer

In zijn toelichting op het amende- ment van de afdeling Den Helder stelde de heer Van der Meer het recht van zelfbeschikking voor en de stopzetting

Lubbers verklaarde tegen te hebben gestemd, omdat het vraagstuk van de geboorteregeling nog niet rijp is voor ingrijpen door de V.N.. Nederland erkent echter de

Het grote tekort aan gemeente- en rijkspolitieagenten maakt, dat er niet altijd krachtige maatrege- len kunnen worden genomen. Overigens over maatregelen ge- sproken: