• No results found

Hoofdstuk 3. Nederland

3.2 Geschillen met buurlanden

Willem I had de ambitie om van zijn koninkrijk op termijn een sterk, onafhankelijk land te maken dat de mindere grootmachten wellicht naar de kroon zou kunnen steken. Hiertoe werd aangevangen door een beleid te voeren dat de onafhankelijkheid van Nederland diende uit te stralen. Dit beleid leidde wel met regelmaat tot frustratie bij zowel de grootmachten als de omliggende landen, waardoor Nederland zich op termijn niet zozeer diplomatiek isoleerde, maar zeker niet in de gunst kwam te staan bij landen wiens hulp nog wel eens van pas kon komen.

De voornaamste kwestie in de directe naoorlogse jaren was de Rijnkwestie. Bij de vrede van Parijs was besloten om de wetgeving rondom internationale rivieren op de schop te gooien.120 Een commissie bij het Congres van Wenen was met dit idee specifiek voor de Rijn aan de slag gegaan, waar de Rijnvaartcommissie uit voortkwam. Deze verklaarde de Rijn tot een internationale rivier, welke vrij bevaren mocht worden vanaf het punt waar deze bevaarbaar werd. Nederland zat niet te wachten op deze regeling, omdat deze haar oude monopolie op de handel met het Duitse achterland kon belemmeren. De expansionistische plannen van Willem I in de richting van het Rijnland waren dan ook mede bedoeld geweest om deze handel te kunnen domineren.121 De tolheffingen die de vele kleinere staten langs de rivier oplegden, zouden dan niet meer van toepassing zijn. Ook de grote handelssteden van Koblenz en Keulen hadden hier dan binnen moeten vallen, om een waar handelsimperium in het gebied tussen Rijn, Maas en Moezel op te zetten.

Nederland besloot dan ook om de bepalingen van de Rijnvaartcommissie te lezen op de manier die haar het beste uitkwam. Doordat de tekst namelijk in het Frans was opgesteld, was er onduidelijkheid ontstaan in hoe het verdrag over de monding van de Rijn sprak. Deze kon zowel worden geïnterpreteerd als geldend tot aan de zee, als tot in de zee.122 Nederland interpreteerde dit als dus niet geldend voor de monding, waar zoals het altijd al deed tol kon heffen en andere

maatregelen konden worden genomen die de doorvoerhandel op de rivier bemoeilijkte.123 Pruisen vatte dit juist op als geldend tot in de zee, en raakte hier dan ook met Nederland over in conflict. Ook de Britten waren hier niet blij mee. Deze laatste kaartten de zaak dan ook internationaal aan bij het

120 Joep Schenk, ‘National interest versus common interest. The Netherlands and the liberalization of Rhine

navigation at the Congress of Vienna (1814-1815)’ in: Ruud van Dijk, Samuël Kruizinga, Vincent Kuitenbrouwer en Rimko van der Maar eds., Shaping the international relations of the Netherlands, 1815-2000 (Londen 2018) 13-31, aldaar 17.

121 Schenk, ‘National interest’, 15-16.

122 Van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot, 206-207. 123 Hellema, Nederland in de wereld, 39.

36 Congres van Verona. Er werd voornamelijk geprotesteerd tegen het Nederlandse beleid om als goederen niet in Nederland zelf mochten worden ingevoerd, het doorvoeren ervan ook te

verbieden.124 De zaak werd weliswaar doorverwezen naar de commissie, maar het was duidelijk dat de grootmachten zich nu ook voor de kwestie interesseerden.125 Het leidde tot een collectief protest tegen de Nederlandse handelingen van alle grootmachten uitgezonderd Frankrijk. De hele situatie kostte Nederland sterk aan prestige, en zou nog voor jaren wrijving opleveren met de verschillende Rijnstaten. Dat ook de grootmachten zich met de kwestie bemoeiden, maakte het des te pijnlijker. Een andere kwestie die enkele jaren daarvoor speelde was het vraagstuk over Franse bannelingen. Velen waren Frankrijk ontvlucht bij de restauratie van de Bourbons, waarvan een flink aantal hun heil hadden gezocht in Brussel. De vrijheid van de pers, de nabijheid van Frankrijk en de Franse taal in Wallonië maakten dit een zeer aantrekkelijke locatie voor de bannelingen. Frankrijk was niet gediend van de opruiende teksten die vanuit Brussel werden geschreven.126 Herhaaldelijk werd Nederland dan ook verzocht de betreffende bladen te verbieden en onruststokers uit te wijzen, maar hier werd geen gehoor aan gegeven. Een gezamenlijk protest van vier grootmachten behaalde ook niet het gewenste resultaat.127 Voor het gevoel van Nederland betrof het hier voornamelijk buitenlandse bemoeienis met de grondwet, die buitenlanders gelijke rechten gaf als Nederlanders, alsmede de vrijheid van de pers garandeerde. Ook hier moest Nederland uiteindelijk toegeven. De twee hier behandelde kwesties zijn niet de enige geschillen die Nederland onderhield met de andere Europese staten na 1815. Voorbeelden hiervan zijn het conflict met Groot-Brittannië rond 1823 over het ambassadeurschap van Clancarty, de gefaalde poging een alliantie van middelgrote staten op te zetten samen met Spanje en de implicaties van de prins van Oranje bij een poging tot staatsgreep in Frankrijk in 1820.128 Ook de reeds genoemde geschillen met Pruisen over Luxemburg, en met Frankrijk over het terugbetalen van schulden uit de Napoleontische tijd duurden nog jaren na 1815 voort. De kwesties wijzen echter wel in dezelfde richting: een Nederland dat probeert zichzelf te profileren als een land dat los staat van de dwangbuis die de grootmachten Europa op zouden

124 Mächtekongresse 1818-1822. Digitale Edition – ‘Procès-verbal de la conférence du 27 Novembre,

relativement à la navigation du Rhin’,

https://maechtekongresse.acdh.oeaw.ac.at/pages/show.html?document=Verona_VI_1.xml&directory=edition s#m.2 (geraadpleegd 10 juli 2020).

125 H.T. Colenbrander, ’Willem I en de mogendheden (1815-1824)’, De Gids 95 (1931), 57-58.

126 Ido de Haan en Jeroen van Zanten, ‘Constructing an international conspiracy. Revolutionary concertation

and police networks in the European restoration’ in: Beatrice de Graaf, Ido de Haan en Brian Vick eds., Securing Europe after Napoleon. 1815 and the new European security culture (Cambridge 2019) 171-192, aldaar 188- 189.

127 Colenbrander, ’Willem I’ 376-377. 128 Ibid., 404-406.

37 willen leggen. Dit werd Nederland door de grootmachten niet in dank afgenomen, wat de

bereidwilligheid om Nederland te hulp te komen in een crisissituatie geen goed heeft gedaan.