• No results found

Namen, symbolen, afstamming en opvolging

1.1 De naam

Iemand zonder naam is iemand zonder identiteit, zou men met enige overdrijving kunnen stellen. Een naam maakt onderdeel uit van iemands zelfbeeld, iemands persoon, iemands identiteit. Dit geldt ook voor de naam van de familie waar iemand toebehoort. In de vroege middeleeuwen gebruikte men echter doorgaans geen familienamen: personen werden

aangeduid met een enkele naam, zoals Otto of Hendrik. Deze konden zowel afkomstig zijn uit de familie van de vader, als uit die van de moeder. Hierin weerspiegelt zich het cognatische, horizontale verwantschapsbewustzijn onder aristocraten tijdens de vroege middeleeuwen, waarin ooms, tantes, neven en nichten, van zowel vaders- als moederkant, een even

belangrijke rol speelden als vaders en grootvaders (de 'sibbe', of ‘clan’). Langzaam maakte de horizontale gerichtheid op de brede groep verwanten echter plaats voor een agnatisch idee van verwantschap, gericht op de verticale lijn van zoon, vader, grootvader, overgrootvader,

enzovoorts. Deze verandering hangt samen met de geleidelijke opkomst in de elfde en twaalfde eeuw van aristocraten die op lokaal niveau overheidsgezag gingen uitoefenen en dit van vader op zoon overdroegen. Erfelijkheid en dynastiek bewustzijn speelden in dit proces een cruciale rol.78 Dit dynastiek bewustzijn uitte zich in de opkomst van geslachtsnamen in de elfde eeuw. Deze waren veelal gebaseerd op de namen van burchten, landgoederen of

graafschappen. Door het geografisch bepaalde karakter van de geslachtsnaam ontstond er een wisselwerking tussen de identiteit van de dynastie, en identiteit van de streek waar de dynastie haar machtsbasis had.79

Vanaf 1096 verschijnt 'Gelre' in de bronnen als geslachtsnaam. In dat jaar deed Ida van Boulogne, de moeder van Godfried van Bouillon, een schenking aan de abdij Affligem, die zij liet bekrachtigen met een oorkonde.80 Zoals te doen gebruikelijk had zij uit haar kring van vrienden en verwanten een aantal vooraanstaande figuren verzocht om als getuigen op te treden. In de lijst van getuigen komen we voor het eerst iemand tegen die zich 'graaf van Gelre' noemde: “Gerardus comes de Gelre”, zo staat hij onder de getuigen vermeld. Hij is de geschiedenisboeken ingegaan als graaf Gerard I van Gelre, bijgenaamd 'de Lange' († 1129). Zijn naam Gelre had Gerard ontleend aan de streek Gelre: een stuk laagland aan de oevers van de Niers, ten noordoosten van het latere Roermond, met een kerkelijk centrum en

vermoedelijk een burcht.81 Vanuit deze burcht zou hij namens de aartsbisschop van Keulen de streek Gelre hebben bestuurd. De titel van graaf was niet gerelateerd aan deze streek, maar gebaseerd op grafelijke rechten die Gerard elders in het Nederrijngebied bezat. 82 'Graaf van

78

Vgl. Schmid, 'Zur Problematik', 234: "Je eigenständiger und selbstbewusster ein Familie in der Herrschaft steht, desto mehr schliesst sie sich ab, desto stärker tritt die agnatische Linie in den Vordergrond."

79

Schmid, 'Zur Problematik'; Schmid, Geblüt; Härtel (ed.), Personennamen und Identität; Duby, 'Le lignage'; Beech e.a. (ed.), Personal names.

80

Sloet, OGGZ I, nr. 196.

81

Het is onbekend wanneer de burcht Gelre is ontstaan. Ik neem echter aan dat er al een burcht of een versterkt huis stond op het moment dat Gerard zich ‘van Gelre’ noemde; het lijkt althans niet aannemelijk dat Gerard zich slechts vernoemde naar een moerassige plek waar verder niets te beleven viel. Klaus Flink en Stefan Frankewitz gaan er nochtans vanuit dat de burcht pas in de jaren 1120 is opgericht. Flink, ‘Zur Entstehung', 4; Frankewitz, Geldrischen Ämter, 58.

82

Gelre' was dus een combinatie van een titel en een geslachtsnaam, die tegelijk de naam was van een streek.

Gerard I noemde zich echter niet consequent 'van Gelre'. We komen hem nu eens tegen als ‘Gerard’, dan weer als ‘Gerard van Gelre’, vaak als ‘Gerard van Wassenberg’, en een enkele maal als 'Gerardus Flaminius'. De naam Wassenberg was ontleend aan een ten zuiden van Roermond gelegen eigen goed, of allodium. Flaminius verwees naar de Vlaamse herkomst van Gerards voorouders. Rond 1020 was een van Gerards voorouders namelijk uit Vlaanderen gevlucht en had zich gevestigd tussen de Maas en Rijn, waar de keizer hem voorzag van goederen. In de bronnen wordt deze voorouder ‘Gerard Flamens’, ofwel ‘Gerard de Vlaming’ genoemd. Ook diens directe nazaten gebruikten 'Flamens' als toevoeging achter hun naam, totdat uiteindelijk onze Gerard I de Lange zich vanaf het einde van de elfde eeuw ging bedienen van de namen ‘Gelre’ en ‘Wassenberg’. Na 1125 verdwijnt ook de naam ‘Wassenberg’ uit de bronnen, en blijft alleen de geslachtsnaam ‘Gelre’ over.83

De naam ‘Flamens’ die vanaf de eerste helft van de elfde eeuw zo nu en dan opduikt is het vroegste teken van de ontwikkeling van een verticale, dynastieke oriëntatie onder de voorouders van Gerard I. Deze was echter nog niet zo sterk dat de naam consequent werd gebruikt en automatisch van vader op zoon werd overgedragen. In plaats van ‘Flamens’ maakte Gerard I gebruik van de namen ‘Wassenberg’ en ‘Gelre’. De naamsverandering attendeert ons op de verankering van de dynastie in de regio rond Wassenberg en Gelre, en op het belang van deze regio voor de identiteit van de dynastie. Dit zien we ook terug in de stichting van de kerk van Wassenberg in 1118 door Gerard I.84

Hoewel de nazaten van Gerard I zich doorgaans ‘graaf van Gelre’ bleven noemen, gingen zij zich ook bedienen van de naam 'Zutphen'. Zo noemden Gerards opvolgers Hendrik en Otto I zich in 1138, 1179 en 1190 ‘graaf van Zutphen’. Hiermee gaven zij aan dat zij erfgenamen waren van het uitgestorven geslacht van Zutphen, en van de rechten en goederen die daarmee verbonden waren.85 De oorsprong van deze Zutphense dynastie gaat terug tot het midden van de elfde eeuw. Vanaf circa 1050 beheerde een zekere Godschalk van Zutphen namens de bisschop van Utrecht een niet met name genoemd graafschap aan de IJssel. Het hof van Zutphen, waar Godschalk zich naar had vernoemd, vormde het bestuurlijk centrum van dit graafschap. Ook de nazaten van Godschalk noemden zich ‘van Zutphen’, totdat de dynastie in de eerste helft van de twaalfde eeuw in mannelijke lijn uitstierf. Omdat Gerard II van Gelre (1129-1133) getrouwd was geweest met de zus van de laatste graaf van Zutphen, eisten zijn opvolgers Hendrik en Otto I de Zutphense erfenis voor zich op. De relatie tussen de Gelderse en Zutphense familie is weergegeven figuur 1.86

83

Zie de inleiding van L. Augustus in Annales Rodenses. Zie verder: Schiffer, Grafen von Geldern, 16-29; Verdonk, De oorsprong; Verdonk, 'Graaf Gerard'; Flink, 'Zur Entstehung', 3-4; Kraus, 'Studien zur Frühgeschichte', 19-22; Jahn en Van Winter, 'Genealogie van de graven'.

84

Zie hoofdstuk 2.

85

Hendrik noemde zich in 1179 ‘legitimus heres Sutphaniensis oppidi’. Sloet, OGGZ I, nr. 272, 352, 399.

86

De elfde- en twaalfde-eeuwse geschiedenis van Zutphen is moeilijk te reconstrueren, onder andere omdat de voornaamste schriftelijke bronnen hierover vervalste oorkonden betreffen uit de tweede helft van de twaalfde eeuw (vermoedelijk). Over de status van de Zutphense burcht, de eventuele palts en de kapittelkerk, over de status van het graafschap waarin de burcht zich bevond, over de relatie tussen Zutphen, de Utrechtse bisschop en de Duitse keizer, en over de genealogie van de Zutphense graven bestaat dan ook grote onenigheid. Ik heb mij hier, en in de rest van dit boek, laten leiden door de volgende publicaties: Harenberg, ‘Oorkondevervalsing'; Harenberg, 'Nieuw licht'; Groothedde, ‘Nederzettingsontwikkeling'; Bastemeijer en Groothedde, ‘De Zutphense burcht'; Bastemeijer, ‘De Sint-Walburgiskerk'. Andere visies vindt men in: Van Vliet, ‘Graven in Zutphens kapittelverleden’; Van Vliet, Kringen van kanunniken, 266-269; Van Winter, ‘Het (palts?)graafschap'; Kos, 'Machtsstrijd in Hamaland'; Jongbloed, 'Tussen paltsverhaal en IJssellinie'. Zie verder ook: Spengler-Reffgen, ‘Kapittels in het hertogdom Gelre’; Hermans, ‘Kapittel van Sint Walburgis’.

Figuur 1. Familierelaties tussen Zutphen en Gelre in de twaalfde eeuw

ZUTPHEN GELRE

Godschalk † 1063

Otto de Rijke † 1113 Gebhard Gerard I † 1129

Hendrik † 1119/1122 Dirk † 1127 Gerard Ermgard ∞ Gerard II † 1133 bisschop v Munster

Hendrik † 1182

Gerard (III) † 1182 Otto I † 1207

Via de Zutphense erfenis verschaften Hendrik en Otto I zich een nieuwe machtsbasis aan de IJssel. Het belang dat zij aan dit goederencomplex hechtten komt tot uiting in het gebruik van de naam Zutphen, en in de productie van een serie falsificaties (de zogenaamde Zutphense falsa) die de toe-eigening van de Zutphense erfenis een legitieme basis moesten geven.87 In de falsa wordt namelijk het beeld geschetst dat het hof en de kerk van Zutphen eigen goed waren geweest van de Zutphense voorouders en via erfopvolging in bezit waren gekomen van de graven van Gelre. In werkelijkheid hadden de Zutphense graven het hof in leen gehouden van de bisschop van Utrecht, en waren zij geen kerkheer maar slechts namens de bisschop voogd van de kerk. Op het moment dat de Zutphense dynastie in de jaren 1120 in mannelijke lijn uitstierf, hadden hof en kerk dus terug moeten vallen aan de bisschop. Wat er precies is gebeurd is onduidelijk. In ieder geval presenteerden de graven van Gelre zich ten minste vanaf 1138 als erfgenamen van de Zutphense graven, en gingen zij het hof en de kerk in de loop van de tweede helft van de twaalfde eeuw beschouwen als hun eigendom, waar de bisschop geen zeggenschap over had.

De naam ‘Zutphen’ verwees naar de oude Zutphense dynastie en het daarmee verbonden goederencomplex aan de IJssel. Zoals opgemerkt bedienden de Gelderse graven zich vanaf 1138 van deze naam. Zutphen kreeg echter niet de functie van geslachtsnaam, zoals met 'Gelre' het geval was: 'graaf van Zutphen' was in de eerste plaats een titel, die refereerde aan de Zutphense goederen. Alleen de Gelderse graaf gebruikte de naam Zutphen. Zijn broers en zusters noemden zich wel 'van Gelre', maar niet 'van Zutphen'. De titel ‘graaf van Zutphen’ werd aanvankelijk slechts zo nu en dan gebruikt door de Gelderse graven. Soms noemden zij zich 'graaf van Gelre en Zutphen', een enkele maal 'graaf van Zutphen', maar doorgaans gewoon 'graaf van Gelre'. Pas vanaf circa 1330 noemden zij zich stelselmatig 'graaf van Gelre en Zutphen', en vanaf 1339 'hertog van Gelre en graaf van Zutphen'.88

87

Harenberg, OGZ VIII, nrs. 1059.07.16; 1064.12.31 (na 1064.00.00); 1105.07.16 (na 1104.12.25); 1107.12.28; 1127.02.28 (na 1118.12.06). Zie verder: Harenberg, ‘Oorkondevervalsing'; Harenberg, ‘Nieuw licht'.

88

De vraag waarom de Gelderse graven en hertogen zich vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw incidenteel, en vanaf de veertiende eeuw stelselmatig 'van Zutphen' gingen noemen kunnen we niet goed beantwoorden. De toe-eigening van de Zutphense goederen en rechten was aanvankelijk omstreden; dit kan verklaren waarom de twaalfde-eeuwse graven zich zo nu en dan 'van Zutphen' noemden. Maar was er niet meer aan de hand? Hadden de oude Zutphense graven en de nederzetting Zutphen wellicht een bijzondere status? Zo hebben A.F.W.E. Bastemeijer en M. Groothedde betoogd dat zich in Zutphen een koninkijke palts bevond.89 Bovendien zou de Zutphense graaf Otto de Rijke († 1113) getrouwd zijn geweest met een verwante van het geslacht Hohenstaufen.90 Mogelijk hebben dergelijke zaken een rol gespeeld in het bewustzijn van de Gelderse graven en hertogen.

Intussen verbreedde zich in de dertiende en veertiende eeuw de betekenis van ‘Gelre’. Naast een dynastieke naam werd het een titel, net als ‘Zutphen’. Dit was met name het geval na het uitsterven van de Gelderse dynastie in mannelijke lijn in 1371. De titel 'hertog van Gelre' ging toen over op een dynastie met een andere naam. 'Van Gelre' was een titel

geworden die verwees naar het bezit van de goederen en rechten die de opeenvolgende graven en hertogen om zich heen hadden vergaard, en die we in de bronnen tegenkomen onder de noemer 'graafschap/hertogdom Gelre'.91 Gelre bleef de naam van een dynastie, maar daarnaast fungeerde het als titel.

Overigens hebben verschillende graven en hertogen naast 'graaf/hertog van Gelre' en 'graaf van Zutphen' nog andere titels gevoerd. De enige daarvan die langdurig in gebruik is gebleven is de titel 'hertog van Gulik'. Nadat de Gelderse hertog Willem I in 1396 in het bezit van het hertogdom Gulik was gekomen, verschijnt hij in de bronnen als 'hertog van Gelre en Gulik, en graaf van Zutphen'. Ook na 1423, toen Gulik voor de Gelderse hertogen verloren was gegaan, bleven zij zich 'hertog van Gelre en Gulik, en graaf van Zutphen' noemen.92

1.2 Dynastieke symboliek De bloem en de leeuw

De opkomst van lokaal en regionaal gewortelde aristocratische dynastieën resulteerde in het gebruik van geslachtsnamen. Met deze ontwikkeling hing ook de opkomst van heraldieke wapens samen. Het heraldieke wapen deed in West-Europa zijn intrede vanaf het einde van de elfde eeuw. Afgebeeld op zegels, munten, banieren, schilden en kleding, droeg het bij aan de versterking van het zelfbewustzijn van de afzonderlijke dynastieën. De verbreiding van het heraldieke wapen was deels het gevolg van het toenemend gebruik van maliënkolders en gezichtsbedekkende helmen tijdens veldslagen, die de behoefte deden ontstaan aan het dragen van duidelijke herkenningstekens. Daarnaast hing de verbreiding van het wapen, dat

89 Zie noot... 90 Zie paragraaf 1.4. 91 Zie hoofdstuk 3. 92

Andere titels zijn: 'hertog van Limburg' en 'heer van Groningen, de Ommelanden, Coevorden en Drente'. Vanwege zijn aanspraken op het hertogdom Limburg, noemde Reinald I zich kortstondig, tussen 1280 en 1288, 'hertog van Limburg'. In oorkonden uit die tijd komen we hem tegen als 'comes Gelrensis et dux Limburgensis'. Na de verloren Limburgse successie-oorlog deed Reinald I in 1288 afstand van deze titel. Hertog Karel van Gelre noemde zich in de jaren 1520 en 1530, na zijn veroveringen in het noorden, 'heer van Groningen, de Ommelanden, Coevorden en Drente'. Zie de oorkonden die zijn afgedrukt in Sloet, OGGZ II en Nijhoff, Gedenkwaardigheden VI.

overgeërfd werd van vader op zoon, samen met de groeiende dynastieke oriëntatie van de aristocratische families.93

Het symbool van de Gelderse dynastie was aanvankelijk een vijfbladige bloem, die we al vroeg tegenkomen op een munt uit de tijd van graaf Hendrik (1133-1182). Deze munt toont op de keerzijde een kruis, met in iedere hoek de vijfbladige bloem.94 Vervolgens treffen we de bloem aan op een zegel van Hendriks opvolger Otto I (1182-1207), waarvan het oudste

exemplaar dateert uit 1190. Op dit zogenaamde ruiterzegel zien we de graaf te paard, met in de ene hand een geheven zwaard en in de andere het wapenschild met daarop drie bloemen.95 Op het tegenzegel is de graaf eveneens op zijn paard afgebeeld, maar nu met in zijn hand een banier met drie bloemen. Otto's zoon Gerard IV (1207-1229) bekrachtigde zijn oorkonden met een zelfde soort zegel.96 Bovendien liet hij munten slaan waarbij hij op de voorzijde staat afgebeeld met in de hand een tak met bloemen. Op andere munten houdt hij een wapenschild vast met daarop drie bloemen.97 De bloemen van de Gelderse dynastie zullen ook te zien zijn geweest op banieren, schilden en kleding; hiervan is echter niets bewaard gebleven.98

De creatie van een eigen wapenschild, het slaan van munten, het gebruik van een ruiterzegel: al deze zaken wijzen op het groeiende zelfbewustzijn van de Gelderse dynastie, die zich met haar geslachtsnaam en de bloem als haar symbool een geheel eigen identiteit verschafte. Niettemin besloot graaf Otto II in de jaren 1230 om het oude wapen met bloemen te

vervangen door een nieuw wapen met een leeuw. Op een zegel uit 1236 wordt dit wapen voor de eerste maal afgebeeld. Het laat de graaf zien op zijn paard, met in de ene hand het

wapenschild, en in de andere een banier. Op zowel het wapenschild als de banier staat een leeuw afgebeeld in een veld met blokjes.99 In contemporaine bronnen wordt het wapen van Gelre beschreven als een gouden leeuw in een blauw veld met gouden blokjes.100

Vanwaar die verandering? Laten we beginnen met de constatering dat de wijziging onderdeel was van een algemeen West-Europees modeverschijnsel. Gedurende de eerste dertig jaar van de dertiende eeuw veranderden veel Duitse dynastieën om nog onduidelijke

93

Pastoureau, Histoire symbolique, 213-221; Pastoureau, Traité d'héraldique, 20-36, 298-310; Fenske, 'Adel und Rittertum', 84, 88, 142-150, 153-154; Scheibelreiter, 'Anthroponymie, Symbolik und Selbstverständnis', 79-82; Hechberger, Adel, Ministerialität und Rittertum, 21, 78-79.

94

Thoma, ‘Muntslag’, 244. Van graaf Hendrik is ook een zegel overgeleverd met daarop een wapenschild. De afbeelding op dit wapenschild is echter niet meer zichtbaar. In de negentiende eeuw zag men er een dubbel kruis in, of drie dwarsbalken met daarover een kruis. Van Schilfgaarde, Zegels, nr. 1.

95

Van Schilfgaarde, Zegels, nr. 5. Voor een kort overzicht van Gelderse zegels: Diederich, 'Graafschap en hertogdom Gelre'. Over de opkomst van het ruiterzegel onder de hoge aristocratie, en over de ridderlijke levenswijze die dit zegeltype uitstraalde, zie: Fenske, 'Adel und Rittertum', 83-84.

96

Van Schilfgaarde, Zegels, nr. 6, 11-12.

97

Thoma, ‘Muntslag’, 245, 250; Van der Chijs, Munten, pl. I.

98

De bronnen verschaffen ons geen informatie over de oorspronkelijke kleuren van het wapenschild. Vanaf het einde van de middeleeuwen wordt echter, om onbekende redenen, aangenomen dat de bloemen rood waren tegen een gouden achtergrond. Hubert de Vries beweert in zijn Wapens van de ederlanden (p. 104) dat het Gelderse wapen is afgeleid van het wapen van Boulogne, dat bestaat uit drie rode bollen op een gouden veld. Gerard (III), de vroeggestorven zoon van graaf Hendrik, was namelijk getrouwd met Ida van Boulogne. Deze Gerard was mederegent van zijn vader, en korte tijd, rond 1181-1182, graaf van Boulogne. In deze laatste hoedanigheid maakte hij gebruik van een zegel met daarop het wapen van Boulogne: de drie bollen. (Schilfgaarde, Zegels, nr. 2; Schiffer, Grafen von Geldern, 177 e.v.) Of het Gelderse wapen inderdaad is afgeleid van het wapen van Boulogne valt echter nog te bezien. Zoals eerder aangegeven zijn immers al op de munten van graaf Hendrik (1133-1182) bloemen aangebracht. Verder heeft de vraag om wat voor soort bloemen het hier gaat voor de nodige opwinding gezorgd. Vanaf het einde van de middeleeuwen worden de bloemen, wederom om onduidelijke redenen, aangeduid als mispelbloemen. Sommigen, zoals genoemde Hubert de Vries, beweren echter dat de bloemen rozen voorstelden. We weten het niet. Een nog altijd onovertroffen overzicht biedt P.J. Meij in zijn artikel: 'De Gelderse bloem'.

99

Van Schilfgaarde, Zegels, nr. 21.

100

reden van wapen. Bovendien kon de leeuw zich ten tijde van Otto II als heraldisch symbool verheugen in een almaar groeiende populariteit. Aanvankelijk verbreidde de leeuw zich in de twaalfde eeuw vooral in Frankrijk en Engeland, maar vanaf de dertiende eeuw werden ook aristocraten uit het Duitse Rijk erdoor gegrepen. Bovendien was juist in de omgeving van Gelre de leeuw een veelgebruikt dynastiek symbool. Vanaf de tweede helft en het einde van de twaalfde eeuw treffen we hem aan in de wapens van de hertog van Brabant en de graaf van Holland, en vanaf het begin van de dertiende eeuw in de wapens van de hertog van Limburg, de graaf van Gulik en de graaf van Berg.101 Mogelijk is graaf Otto II bij het wijzigen van zijn wapen beïnvloed door de families van zijn moeder en grootmoeder. Zijn grootmoeder, de in 1231 overleden Richardis van Scheyern-Wittelsbach, speelde tot aan haar dood een

belangrijke rol in de Gelderse politiek. Rond dezelfde tijd waarin Otto II de leeuw in zijn wapen opnam, nam ook de dynastie van Scheyern-Wittelsbach de leeuw in haar wapen op.