• No results found

5.1 Dynastie en zelfbeeld

De graven en hertogen van Gelre hebben vanaf de twaalfde eeuw een uitgebreid netwerk van goederen, rechten, ridders en steden om zich heen verzameld, en daarmee de aanzet gegeven tot het ontstaan van Gelre als politieke gemeenschap. Verbazingwekkend is echter hoe weinig zij zich hebben ingelaten met de vorming van een mentale structuur, een Gelders zelfbeeld dat de identificatie met het land en de dynastie mogelijk maakte, kortom: met de constructie van een Gelderse identiteit. Jazeker, de hertogen lieten zich inhuldigen, en namen deel aan allerlei stedelijke festiviteiten en plechtigheden, zoals toernooien en processies, waarmee zij de verbondenheid van de bewoners met de dynastie en het land van een positieve impuls

voorzagen. Gerard Nijsten heeft hierop geattendeerd in zijn studie over het vijftiende-eeuwse hof van Gelre.799 Maar het bleef allemaal halfslachtig, al helemaal wanneer men de

vergelijking trekt met de wijze waarop de Bourgondische hertogen vanaf het einde van de veertiende eeuw propaganda bedreven.800

Veelzeggend is dat er vrijwel geen Gelders geschiedwerk is overgeleverd dat in opdracht van de hertog geschreven zou kunnen zijn. De enige twee voorbeelden zijn een afschrift van Willem van Berchens Cronica brevis, en een paar genealogieën van de voogden, graven en hertogen. Beide zijn gemaakt in opdracht van Karel van Gelre (1492-1538).801 Verder weten we dat de dochter van hertog Arnold (1423-1465) aan haar kamerdienaar Gerit Geldenhouwer een geschiedenis van de hertogen van Gelre geschonken heeft. Daar houdt het mee op. Wel lieten de hertogen uit de Egmondse dynastie genealogieën opstellen waarin ze hun eigen Egmondse en Arkelse voorouders lieten afstammen van de Friese koning Radbod, Lodewijk de Heilige of Karel de Grote.802

Over het belang van de vorst voor de vorming van een Gelderse identiteit schrijft Nijsten: “Nobody was better placed to evoke national feeling and promote the image of territorial unity than the prince.”803 Naar mijn idee was de functie van de vorst echter meer gelegen in de evocatie dan in de promotie of propaganda van beelden en gevoelens van verbondenheid. Zijn rol was vooral passief van aard: de naam van zijn dynastie, zijn wapen, titel en genealogie riepen gevoelens van verbondenheid op, en werden door

geschiedschrijvers, en politieke elites gebruikt om zich een beeld te verschaffen van de politieke gemeenschap Gelre. De dynastie, de vorst en het hof fungeerden niet zozeer als een centraal punt van waaruit zich een gemeenschappelijk politiek bewustzijn verspreidde, zoals onder meer het geval was in Engeland of Frankrijk, maar als een spiegel waar lokale elites hun beeld van Gelre, en hun gevoelens van eigenheid en verbondenheid op projecteerden. Een vergelijkbare rol had de keizer voor het Duitse Rijk: keurvorsten, rijksvorsten, aristocraten en rijkssteden projecteerden hun zelfbeeld en hun beeld van het Rijk op de keizer.804

799

Nijsten, In the shadow, 344 e.v.

800

Zie bijv.: Boulton en Veenstra (ed.), Ideology of Burgundy; Soly, 'Plechtige intochten'; Blockmans en Donckers, 'Self-representation'.

801

Noordzij, 'Geschiedschrijving en nationale identiteit', 16-17. Zie ook hoofdstuk 1.

802

Geldenhouwer, Historia Batavica, 65.

803

Nijsten, In the shadow, 407.

804

Over het Duitse Rijk: Scales, 'Monarchy and German identity'; Moraw, 'Voraussetzungen des deutschen Nationalbewusstseins', 104-105. Voor Engeland, waar overigens naast de monarchie ook de etnische achtergrond

5.2 "'Geller, Geller!', was unse geschrei" De naam

Iemand zonder naam is iemand zonder identiteit. Dit geldt voor een persoon, voor een dynastie, en voor een land. We hebben gezien hoe aan het einde van de elfde eeuw een dynastie ontstond van graven die zich ‘van Gelre’ noemden. Later kwam daar nog de titel ‘van Zutphen’ bij. Vervolgens stelden we vast hoe rondom deze dynastie een territorium ontstond. Dit kreeg de naam van de dynastie: 'Gelre', of: 'Gelre en Zutphen'. Door het voortschrijdende proces van territorialisering werden vanaf de veertiende eeuw 'Gelre' en 'Zutphen' immers niet meer alleen gebruikt om de dynastie, maar ook om het land mee aan te duiden. Daarvóór hadden 'Gelre' en 'Zutphen' ook wel een territoriale betekenis, maar dan slechts in lokale zin: 'Gelre' was de naam van de streek rond de nederzetting Gelre, en 'Zutphen' van de streek rond de nederzetting Zutphen.805

De goederen en rechten van de graaf werden gedurende het grootste deel van de dertiende eeuw nog niet aangeduid als 'Gelre', maar als 'het land van de graaf van Gelre'. Aan het einde van die eeuw kwam daar verandering in. In de oorkonden uit 1290 waarin Reinald I zijn territorium aan de graaf van Vlaanderen verpandt is bijvoorbeeld sprake van "comitatus nostros Ghelriae, Sutphaniensis".806 In een Nijmeegse oorkonde uit 1294, en in de stadsbrief voor Staverden uit 1298 is sprake van "comitatus Gelriae". En in een oorkonde uit 1299 lezen we over "comitia nostra Zutphaniensis".807 Pas vanaf circa 1320 wordt het gemeengoed om het land 'Gelre' te noemen. Geregeld is in de bronnen dan sprake van "graefscape van Ghelre", "ghemeinen lande van Ghelre", "comitia Gelrensis", of "hertogeric van Gelre".808 Vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw wordt het land in officiële stukken ook wel aangeduid als ‘hertogdom Gelre en graafschap Zutphen’, of ‘land van Gelre en graafschap Zutphen’.809

De naam Gelre was in de veertiende eeuw van de dynastie overgegaan op het

territorium. Wat opvalt is dat deze verandering plaatsvond vlak na de Vlaamse verpanding in de jaren 1290. Eerder constateerden we dat in dezelfde periode de steden en ridders zich voor het eerst gingen bemoeien met de eenheid en integriteit van het territorium, dat nu bovendien werd opgevat als een publiek bezit (het ‘gemene land’). Het kreeg nu ook een naam, een identiteit, die was ontleend aan de dynastie. Het territorium werd niet meer uitsluitend opgevat als 'het land van de graaf', maar ook als een op zichzelf staande eenheid: Gelre.

van de bevolking een rol zou hebben gespeeld in de vorming van een gemeenschappelijke identiteit, zie: Davies, First English empire; Davies, 'Peoples of Britain'. Voor Frankrijk: Beaune, aissance de la nation;

Schneidmüller, omen patriae; Monnet, 'La patria médiévale'; 77-79, 93, 95-98.

805

Er zijn echter een paar uitzonderingen: in oorkonden uit 1194 ("comitatus de Gelre") en 1209 ("terra Gelriae") verwijst Gelre wel degelijk naar het gehele bezit van de graaf. Sloet, OGGZ I, nr. 380, 423. In een Utrechtse oorkonde uit het midden van de dertiende eeuw, het zogenaamde Memoriale Adelboldi, is bovendien sprake van het graafschap Zutphen ("comitatus Zutphanie"). Voorbeelden waarin Gelre en Zutphen slechts een strikt lokale betekenis hebben zijn oorkonden uit: 1226 (hierin is sprake van: "Velua et Bethua", "terra Daventriensi et terra Sallandie", en "terra Sutphaniensi et terra de Lochem"), 1238 ("terra nostra Gelriensi") en 1286 ("terra de Ghelre"). Vermoedelijk wordt in een andere oorkonde uit 1286, waarin sprake is van "des greven lant van Gelren", ook slechts de streek Gelre bedoeld. Sloet, OGGZ I, nr. 489; Sloet, OGGZ II, nr. 608 bis, 1116; Nijhoff, Gedenkwaardigheden I, nr. 3; Muller, OSU I, nr. 174.

806

In de oorkonden wordt naast de graafschappen Gelre en Zutphen overigens ook het graafschap Kessel genoemd. Van Heelu, Rymkronyk, nr. CLVI; De Saint-Génois Inventaire analytique, nr. 550.

807

Nijhoff, Gedenkwaardigheden I, nr. 41, 53, 60.

808

Voorbeelden: Nijhoff, Gedenkwaardigheden I, nr. 176, 178, 180, 184, 201, 214, 268, 309; Nijhoff, Gedenkwaardigheden II, nr. 65, 68, 87, 89, 90, 92, 100.

809

Voorbeelden: Nijhoff, Gedenkwaardigheden II, nr. 68, 113, 120; Nijhoff, Gedenkwaardigheden III, nr. 53, 57, 61, 62, 64.

Pas vrij laat, in de loop van de vijftiende eeuw, werd de bevolking onder de naam 'Gelre' gevat.810 Een vroeg voorbeeld zijn de oorkonden uit 1423 waarin hertog Arnold toezeggingen doet aan de vier hoofdsteden. Een van de toezeggingen luidt: "Voirt so en soelen wy gheen amptlude setten (...) then soelen Gelresche of Zutphensche sijn geboeren."811 In een aantal andere vijftiende-eeuwse oorkonden worden de inwoners 'geboren Geldersen', of gewoon 'Geldersen' genoemd.812 De term 'Geldersen' komen we echter vooral tegen in

narratieve bronnen, vaak van buiten Gelre, zoals in de voortzetting van de Brabantsche

Yeesten uit 1432, waarin "de Gelderschen" veelvuldig van zich doen spreken, doorgaans in

negatieve zin.813 De auteur van de twintig jaar jongere Tielse kroniek gebruikte regelmatig het woord Gelrenses, waarbij hij echter niet zozeer doelt op de bevolking, als wel op Gelderse soldaten.814 In de kroniek van Willem van Berchen uit circa 1465 is eveneens sprake van

Gelrenses, nu echter wel degelijk in de zin van: inwoners van Gelre.815

Vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw hebben geschiedschrijvers een verklaring gezocht voor de naam van de dynastie, het land en zijn bevolking. Willem van Berchen kwam in de jaren 1460 met de zogenaamde de drakenlegende voor de dag.816 De naam van de gelijknamige dynastie, burcht, stad en het hertogdom verklaarde hij aan de hand van het verhaal over het beest dat 'Gelre!' had geroepen. De etymologie sloeg aan. Na het verschijnen van Van Berchens kroniek refereerden bijna alle Gelderse geschiedschrijvers aan de draak. Hier en daar brachten zij kleine veranderingen aan. Opmerkelijk is die van Henricus Aquilius. In zijn Compendium chronici Geldrici (1566) draait het niet zozeer om de etymologie van de naam van het land, als wel om die van de bevolking: "Zodoende worden (...) zij sindsdien tot op heden in de volkstaal 'Geldersen' genoemd", concludeert hij.817

De naam riep associaties op met het beest, de burcht, stad en streek Gelre, met de stamvaders van de Gelderse dynastie die het beest hadden gedood, met het territorium en de bevolking. Het identiteitsbesef van de Geldersman zal allereerst zijn gelegen in de naam Gelre zelf en de associaties die hij teweegbracht. In twee zestiende-eeuwse kronieken wordt Gelre letterlijk verbeeld als een draak. Op de voorkant van een gedrukt werkje is hij afgebeeld met uit zijn mond spuwend: "Gelre, Gelre."818 Op de voorkant van een andere kroniek zien we eenzelfde soort afbeelding, met daarboven de verklarende tekst: "De verschrikkelijke, vuurspuwende, mensen en dieren verslindende draak."819 Onder de tekening staat

geheimzinnig: "De draak vliegt in de lucht, zwemt in het water en trekt over het land. Door

810

Eerder werden de bewoners wel aangeduid als 'die van Gelre'. Vroege (niet-Gelderse) voorbeelden hiervan zijn Een verhaal over Groningen, 18-19 (ca. 1232), en Stoke's Rijmkroniek van Holland, 89 (ca. 1301). In de veertiende eeuw komen we ze ook tegen als 'onderzaten van de hertog van Gelre'. (Nijhoff II, o.a. nr. 100, 158, 164) In de vijftiende eeuw komen we ze bovendien tegen als 'onderzaten van het land van Gelre'. (Nijhoff, Gedenkwaardigheden IV, o.a. nr. 158, 225, 328, 523, 530)

811

Nijhoff, Gedenkwaardigheden IV, nr. 2.

812

Nijhoff, Gedenkwaardigheden IV, nr. 360, 523.

813

Brabantsche yeesten VI, o.a. 6467, 6475, 7958, 9727, 9735, 9744, 9754.

814

Chronicon Tielense, o.a. 412, 506-507.

815

Van Berchen, De nobili principatu, o.a., 76, 89; Van Berchen, Gelderse kroniek, o.a., 41-42, 69, 121, 149. Hetzelfde geldt voor de Doesburgse fraterkroniek en de Historia Gelriae. Zie: De ortu domus; 53, 56; Historia Gelriae, 6, 23, 43, 70.

816

Zie hoofdstuk 1.

817

" Quare (...) omnes (...) hinc inde usque ad nostra tempora vulgari nomine Geldrenses appellati sint." Aquilius, Compendium chronici, 31.

818

Dit is den oerspronck (Arnhem). Zie ook: Dit is den oirspronck (Groningen).

819

wellust wordt hij voortbewogen, in waterputten en rivieren slingert hij zijn zaad, maar dan komt het jaar van zijn dood."820

De drakenlegende heeft weinig concurrentie ondervonden. Alleen de Nijmeegse humanist Gerard Geldenhouwer kwam in de jaren 1520 met een alternatieve verklaring voor de naam 'Gelre'. Het verhaal met het beest vond hij groteske onzin:

"Het is niet nodig om terug te grijpen op het Gelderse monster, te weten die mythische, vliegende draak, in navolging van de dwaze pralerij van degenen die liever de zwaan die overspel pleegde met Leda en weet ik welke nog duisterder duivelsverschijning willen aanmerken als stichter van hun stam en naam, dan een of ander alledaagse figuur die goed staat aangeschreven."821

Terloops suggereert Geldenhouwer overigens dat sommigen denken dat de Gelre afkomstig was van Gerlach, die volgens de historiografie de zoon en opvolger was van Wichard, de stamvader van de dynastie. Ook deze uitleg werd naar de prullenbak verwezen. De verklaring die de nuchtere Geldenhouwer bedacht was beduidend minder spectaculair. Volgens hem was de naam afkomstig van de plaats Gelduba aan de Rijn, waarover hij bij de oude Cornelius Tacitus had gelezen. Meer zat er niet achter.822

Geldenhouwer heeft op dit punt geen school gemaakt, hoewel hij ook weer niet volkomen is genegeerd. De hierboven genoemde kronieken met de afbeelding van de draak vangen aan met het inmiddels klassieke verhaal over de drakendoders, maar vervolgens erkennen de auteurs dat sommigen er anders over dachten, en meenden dat de naam Gelre afgeleid was van het slot Gelduba.823 Henricus Aquilius noemt in zijn Compendium chronici

Geldrici drie mogelijke etymologieën van 'Gelre': de draak, de plaats Gelduba, en de voogd

Gerlach. Andere verklaringen die de ronde deden liet hij achterwege, zo schrijft hij, omdat ze hem niet waarschijnlijk leken.824 Welke andere mogelijkheden dit waren weten we niet. Wellicht doelde hij op een theorie die we aantreffen in een Nederrijnse kroniek uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Volgens de Kleefse auteur was de naam Gelre voortgekomen uit de naam van het volk der Gugerni, of Cugerni, waarover Tacitus had geschreven in zijn

Historia Augusta, en die in de buurt van Gelduba (!) zouden hebben geleefd.825

Naast allerlei geleerde en minder geleerde speculaties, wekte de naam emoties op. Ter illustratie hiervan kan een eigenaardig voorval uit 1397 dienen. Het speelde zich af in een herberg in het Brabantse Den Bosch tijdens de jaarlijkse Sint-Jansmis. Onder de Geldersen die op de festiviteiten waren afgekomen bevond zich Wouter van Overrijn, ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden. Gezeten in een van de Bossche herbergen raakten hij en nog wat landgenoten slaags met een aantal poorters van Den Bosch. Op een gegeven moment riep Wouter van Overrijn daarbij: “Gelre, Gelre!”. Zijn hulpgeroep bleef niet onbeantwoord, want schielijk kwamen andere Geldersen assistentie verlenen. Het gevolg was een grootschalige knok- en steekpartij waarbij meerdere doden vielen. Naderhand werd Wouter van Overrijn met een aantal medestanders door het Bossche stadsbestuur opgepakt en onthoofd.826

820

"Draco in aere volat, in aquis natat et in terra ambulat, ad libidinem concitatur et in puteis et aquis fluvialibus sperma iactat et inde sequitur letalis annus." Baux, Dit is der oerspronck, 148.

821

Geldenhouwer, Germaniae Inferioris, 177.

822

Geldenhouwer, Historia Batavica, 155; Geldenhouwer, Germaniae Inferioris, 177.

823

Dit is den oerspronck (Arnhem); Baux, Dit is der oerpronck, 149.

824

Aquilius, Compendium chronici, 31.

825

Cronica comitum et principum de Clivis, 143-144. Overigens verbond Geldenhouwer de Cugerni met het hertogdom Gulik. Geldenhouwer, Hsitoria Batavica, 155.

826

Brabantsche yeesten II, LXXXVIII. De voortzetting van de Brabantsche yeesten (1432) vormt, voor zover ik weet, de oudste bron waarin het verhaal in deze vorm voorkomt. Een oudere bron, de Chronicon Leodiense

De kreet "Gelre!" mobiliseerde medestanders en wekte op tot strijd. Zo vertelt de Henegouwse geschiedschrijver Jean Froissart ons in zijn Chroniques hoe Gelderse ridders tijdens de slag bij Niftrik (1388) "Gelre, Gelre!" uitriepen toen ze aanstormden op de

Brabantse troepen.827 Willem van Berchen schrijft, weliswaar bijna honderd jaar na dato, hoe hertog Eduard en zijn mannen tijdens de slag bij Baesweiler (1371) met trompetgeschal, flikkerende vaandels en woest "Gelre, Gelre!" schreeuwend het strijdtoneel betraden.828 In de slag bij Straelen (1468) tussen hertog Adolf en zijn oom Johan van Kleef en Mark was de strijdkreet nog altijd dezelfde: "De Kleefsen brulden huiveringwekkend, en steeds weer: 'Cleef, Cleef, Marck, keel aff!', terwijl de Geldersen van hun kant gretig terugschreeuwden: 'Gelre, Gelre, Gelre!'", aldus Van Berchen.829 Tijdens de slag bij Sittard in 1543, waar de Geldersen een onverwachte zege boekten op de Habsburgers, klonk wederom de oude strijdkreet. Een van de deelnemers schreef na de overwinning een lied, beginnend met:

"'Geller, Geller!', war unse geschrei, 'God help uns!', was de losing darbi, Darvan wil ik juw singen."830

"Gelre!" klonk echter niet alleen temidden van het strijdgewoel, zo blijkt in 1538. Tijdens de inhuldiging in Harderwijk van Willem van Kleef als hertog van Gelre hadden de inwoners opdracht gekregen om hem met "Kleef!" toe te juichen. Dat was blijkbaar niet naar hun zin; de Harderwijkers onthaalden de jonge hertog met de kreet "Gelre!".831

5.3 "Gelria, flos totius mundi" Symbolen

Aan het einde van de middeleeuwen was Gelre meer dan alleen de naam van een dynastie: het was ook de naam van een territorium geworden, van een bevolking, een naam die emoties teweeg bracht, en die beelden opriep. Het ene beeld riep het andere op. Zo bracht de

Erkelenzer geschiedschrijver en schepen Johannes de Speculo de Gelderse draak in verband met het oude, dynastieke wapen: de bloem die door vijftiende-eeuwse geschiedschrijvers werd aangezien voor de bloem van een mispelboom. In het gedicht Topographia simul et

chronographia terre Gelrensis uit de jaren 1470 schrijft Johannes de Speculo:

"In het jaar zevenhonderdnegenentachtig

Is onder de Karolingen de Gelderse bloem geboren. 'Gelre!', ratelt de verschrikkelijke draak naargeestig.

Hij verborg zich onder de mispel, in de streek van de burcht Gelre. Bewoners jaagt hij op de vlucht, het vee verslindt hij,

Maar twee broers van het hof van Pont doden hem.

Zij dragen de naam en het teken van de apollinische bloem.

usque ad anno 1402, vermeldt slechts dat de Gelderse hertog tijdens de Jansmis van 1397 een aantal spionnen naar Den Bosch had gestuurd, die vervolgens waren opgepakt en onthoofd. Chronique Liégeoise, 434.

827

Froissart, Chroniques, XIII, 175.

828

Van Berchen, Gelderse kroniek, 17; Van Berchen, Geldrische Chronik, 56.

829

"...Clivensibus vero horrisone vociferantibus et persepe repentibus: 'Cleef, Cleef, Marck, keel aff!', ex adverso enim Gelrensibus sedule respondentibus: 'Gelre, Gelre, Gelre!'..." Van Berchen, Gelderse kroniek, 114; Van Berchen, Geldrische Chronik, 169.

830

Van 't Hooft, Historieliederen, 213.

831

Megengos de Gelukzalige wordt graaf van Gelre en Zutphen, Dan Otto, Gerlach, Otto, Gerard,

Hendrik en Gerard: VII bloemdragende graven."832

De tekst is moeizaam, maar de boodschap mag duidelijk zijn. Het symbool van de dynastie, nu eens aangeduid als de Gelderse bloem, dan weer als de bloem van een mispelboom, en voor de meer geleerde lezer als de apollinische bloem, hing samen met het gegeven dat de draak zich onder een mispelboom verborgen had gehouden. De zestiende-eeuwse

geschiedschrijver Henricus Aquilius is hierover explicieter: "In zijn wapenschild droeg hij [Wichard] drie mispelbloemen in een gouden veld, ter herinnering aan het beest dat onder de mispel was gedood."833

In het vervolg van Johan de Speculo's gedicht worden de bloem en de leeuw, die de graven vanaf de jaren 1230 in hun schild voerden, vergeleken met de door hem al aan het begin van zijn gedicht opgevoerde schutspatronen van zijn stad Erkelenz: Alcide (Hercules) een zekere vrouw Erka. De auteur blinkt nog altijd niet uit in helderheid:

"Zoals de mispelbloem, die door Apollo is gewijd En het teken van Juno heeft, de helm van Gelre dient,834

Zoals de bloem en leeuw bestemd zijn voor een verstandig en edel geslacht, Zoals uit Limburg en Nassau835 de Gelderse leeuw hierheen is gekomen, Zo zijn Alcide en Erka uw patronen, Erkelenz.

Leve de leeuwin en de roos, de tekenen voor Mars!"836

Wanneer we Apollo, Juno en Mars laten voor wat ze zijn, dan valt op hoezeer de symbolen van de dynastie (de leeuw en de mispelbloem, ook aangeduid als de roos) en de symbolen van Erkelenz (Alcide en Erka) op elkaar betrokken worden, en tezamen deel uitmaken van

Johannes de Speculo's identiteit als inwoner van Erkelenz én als inwoner van Gelre.

De prominente plaats van de bloem en de leeuw in het gedicht is niet toevallig. Deze dynastieke symbolen maakten namelijk onderdeel uit van het stadswapen van Erkelenz.837 Al