• No results found

iN NAAM VAN HET REC H T ’

In document 1939-1945 D E E L (pagina 163-167)

satie was in de lente van '41 door de Sicherheitspolizei op verzoek van het

Referat ‘Internationale Organisationen van Schmidts Generalkommissariat op­

geheven. Hoofd van dit Referat was de Duitser W emer Schwier, een oud- paardenslager die zich in bezet Nederland als ‘Herr Doktor liet aanspreken. Schwier, een corrupte en onbehouwen figuur met sterke sadistische neigingen, was in juni '4 1 met de uitbreiding van het Ster-kamp begonnen; voor die uitbreiding stelde de V V R A later f 150 000 uit de in beslag genomen Joodse vermogens beschikbaar. Schwier gaf het kamp ook een nieuwe naam:

Arbeitseinsatzlager Erika. Hij had er bewakers nodig. Die trok hij aan via een

Nederlander, K . L. Diepgrond. Deze was in '96 in Amsterdam geboren, was na een wisselvallig leven in de jaren '30 in Duitsland terecht gekomen (hij werd er nationaal-socialist), was in '36 naar Nederland teruggekeerd waar hij zich bij de N SB had aangesloten (begin '40 legde hij dat lidmaatschap neer) en had in de zomer van '40 een baantje gevonden als tolk bij de

Sicherheitsdienst in Amsterdam. Deze Diepgrond nu, zou als de directe

commandant, de Lagerführer, van het kamp te Ommen optreden. Bewakers wist hij te vinden met inschakeling van medewerkers van Woudenberg, de ‘commissaris’ van het N V V . Gehuwden zouden per week f 45 salaris krijgen, ongehuwden f3 5 (menige geschoolde arbeider verdiende minder); zij kregen oude uniformen van het Nederlandse leger uitgereikt. Voor hun militaire scholing (zij moesten leren schieten) werd een Nederlandse S S ’er aangetrok­ ken die spoedig assistentie kreeg van twee bewakers, beiden beroepssergeant van het Korps Mariniers. Een en ander betekende niet dat Schwier zich niet langer met de zaken bemoeide. Hij was steeds op zijn minst van vrijdag­ middag tot dinsdagochtend in het kamp aanwezig, beter misschien: bij het kamp. Er was daar een villa voor hem gereserveerd waar hij de nachten placht door te brengen met een van zijn Haagse secretaressen.

A l in de zomer van '41 werd het kamp als strafkamp in gebruik genomen. W ij hebben er geen overzicht van, wie er toen zo al in opgesloten werden. Daartoe behoorden in elk geval de vijftien Rotterdamse N S B ’ers die eind juli burgemeester Oud gemolesteerd hadden. Zij werden er aanvankelijk, aldus een karakteristieke formulering van de bovenbedoelde S S ’er, ‘geslagen, kortom als gewone gevangenen beschouwd’1 - het voorspelde niet veel goeds voor de Joodse voormannen die in het kamp hun ‘scholing’ moesten ontvangen. Schwier en Diepgrond waren beiden felle antisemieten, zij hadden zich bij voorbaat verkneukeld in de komst van die Joden.

1 A. Hiemstra-Timmenga: Verslag van gesprek met J. P. S., 4 juli 1952, p. 1 (Doc I-1626 A, a-7).

E C O N O M I S C H E B E R E C H T IN G

D e zaak ging voorlopig niet door. Het was Hitler zelf die door het plan voor de Joodse werkkampen in West-Duitsland een streep haalde. ‘Ommen’ (wij zullen die benaming maar aanhouden) stond leeg. Maar Diepgrond bleef, de bewakers (in die tijd een man o f honderd) bleven ook, en elke vrijdag­ middag verscheen er Schwier. Men had er, al bij al, een aangenaam bestaan. Hoe kwam het nu dat, van de zomer van '42 af, in dat Duitse kamp ge­ vangenen opgesloten werden die door de Nederlandse rechter tot gevangenis­ straf veroordeeld waren en dus in een Nederlandse gevangenis hun straf hadden behoren uit te zitten? Het antwoord luidt ten dele: er was in die Nederlandse gevangenissen geen plaats meer.

Dat laatste was gevolg van twee factoren. Ten eerste werd een aanzienlijk deel van de ruimte in die gevangenissen in beslag genomen door personen die door de Duitsers gearresteerd waren, ten tweede was de criminaliteit in Nederland vooral in de vorm van de ‘normale’ economische criminaliteit (diefstal en dergehjke) en in de vorm van de ‘bijzondere’ (overtreding van de distributie- en prijsbepalingen) zeer belangrijk gestegen. Op de achter­ gronden en de omvang van die economische criminaliteit komen wij in ons volgende deel terug; hier willen wij ten aanzien van de ‘bijzondere’ econo­ mische criminaliteit slechts vermelden dat diegenen die in overtreding waren, varieerden van tuinders die buiten de distributie om groente aan burgers verkocht hadden, tot beroepsmisdadigers die ‘kraken’ hadden gezet in de bureaus van de gemeentelijke distributiediensten o f nagemaakte bonnen in de handel gebracht; ook waren er ‘handelaren’ die op grote schaal bonnen opkochten om ze met winst van de hand te doen o f die hele transporten organiseerden bijvoorbeeld van vlees dat afkomstig was van clandestien geslachte koeien o f varkens. Eind '40 al was er praktisch geen artikel waar niet ‘zwarte handel’ in gedreven werd - door menigeen in de overtuiging dat hij er nog een patriottische daad mee verrichtte ook, ‘want’, zei men, ‘wat w e niet zelf verbruiken, gaat toch maar naar de Moffen.’

Deze situatie leidde natuurlijk tot grote bezorgdheid bij het Nederlandse overheidsapparaat voorzover dat door middel van de distributie en de prijs— beheersing wilde bevorderen dat elke Nederlander de hem toekomende artikelen die ‘op de bon’ waren, levensmiddelen in de eerste plaats, kon aan­ schaffen. Die bezorgdheid leefde vooral bij Hirschfeld in zijn dubbele kwaliteit van secretaris-generaal van handel, nijverheid en scheepvaart en van landbouw en visserij, maar ook bij de directeur-generaal van de voedsel­ voorziening, ir. S. L. Louwes, hoofd van het Rijksbureau voor de Voedsel­ voorziening in Oorlogstijd, en bij de Gemachtigde voor de Prijzen, mr. H. C . Schokker. Deze laatste was N S B ’er, maar in zijn dienst was de N S B slechts zwak vertegenwoordigd. Trouwens, in het algemeen bevonden zich maar

weinig N S B ’ers op de overheidssector waar men trachtte, de slinkende voorraden aan goederen zo billijk mogelijk onder de burgerij te verdelen. Het was een moeilijke taak - moeilijk niet alleen doordat zij verricht moest worden in een milieu waarin zeer velen, gehjk reeds gezegd, de overtuiging koesterden dat het alleen maar in het belang van de Duitsers was indien men zich stipt aan alle bepalingen op de gebieden van distributie en prijsbeheer- sing hield, maar moeilijk óók doordat, terwijl de beschikbare goederen- hoeveelheid voortdurend slons:, de hoeveelheid ‘geld’ die in circulatie kwam, steeds groter werd. Anders gezegd: de ‘zwevende koopkracht’ nam voort­ durend toe en zij was het die de ‘zwarte markt’ steeds verder om zich heen deed grijpen.

Hoe kon men dat tegengaan ? Men zag maar één oplossing: door te straffen. Toen de prijsbeheersing in januari '4 1 bij besluit van Hirschfeld en Ten- kink in het leven geroepen werd1, werd overtreding ten dele strafbaar ge­ steld door de Nederlandse rechter, ten dele door de Gemachtigde voor de Prijzen die tuchtrechtehjke strafmaatregelen kon nemen. In gevallen van opzettehjke overtreding (‘opzet’ moest dan bewezen worden), kon de rechter met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar en/of een geldboete van on­ beperkte hoogte straffen, in de overige gevallen kon de gemachtigde ook zulk een geldboete opleggen en bovendien een onderneming die in over­ treding was, voor bepaalde o f onbepaalde tijd sluiten, een en ander binnen het kader van richtlijnen die na overleg met de departementen van justitie en van handel, nijverheid en scheepvaart vastgesteld waren. De dienst van de gemachtigde kreeg dus vérgaande bevoegdheden; gevangenisstraf kon hij evenwel niet opleggen - dat bleef het domein van de onafhankelijke rechter.

Diezelfde rechter was al van '33 a f ingeschakeld bij overtredingen van de crisis-maatregelen die de regering op landbouwgebied genomen had, en ook onder de Distributiewet-1939 was de sanctiebevoegdheid aan de rechter toe­ vertrouwd. Naarmate nu meer artikelen tot ‘distributiegoed’ verklaard werden, nam het aantal overtredingen toe. Die overtredingen werden door de politie, door dc Centrale Crisis-Controle-Dienst o f door de rijksbureaus geconstateerd; er werd dan proces-verbaal opgemaakt en de zaak kwam voor de rechter. Tegen zijn uitspraak kon men in hoger beroep gaan. Het geheel speelde zich dus a f in de traditionele vormen die de burger een maximum aan rechtszekerheid boden. Eind ’40-begin '41 kwam men evenwel bij de onder Hirschfeld ressorterende departementen tot de overtuiging dat die traditionele berechting weinig effectief was. ‘De ervaring leert’, aldus begin

‘iN NAAM VAN HET RECHT’

E C O N O M I S C H E B E R E C H T I N G

juni '41 het researchbureau van Handel, Nijverheid en Scheepvaart in een terugblik op de werking van de Distributiewet-1939,

‘dat het vrijwel uitsluitend kleine overtredingen zijn die . . . in handen der Justitie worden gesteld. De procedure is omslachtig; daar de strafbare feiten als misdrijven worden beschouwd, is de bewijslast zwaar. De rechterhjke macht betoont zich in het algemeen huiverig om vrijheidsstraf op te leggen. Dit is tot op zekere hoogte te betreuren, aangezien van vrijheidsstraffen een veel krachtiger afschrikwekkende werking kan uitgaan dan van het opleggen van boeten, zulks te meer daar de hiervoor gestelde maxima zeer aan de lage kant zijn. Bij econo­ misch belangrijke overtredingen stond dientengevolge de straf veelal in geen enkele verhouding tot het behaalde voordeel. . . In doorsnee is met de afdoening omstreeks een half jaar gemoeid; gedurende deze periode kan de overtreder meestentijds (indien namelijk geen inbeslagneming van voorraden heeft plaats gehad) zijn strafbare handelwijze voortzetten in de vrijwel zekere wetenschap dat een eventuele veroordeling tegen de baten van het voortgezette misdrijf niet meer kan opwegen . . . In een recent geval werd een overtreding van de Huiden- en Lederbeschikking die een winst van tenminste f 25 000 had opgebracht, bestraft met een boete van f 50. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke sanctie door de delinquent slechts kan worden beschouwd als een vriendelijke aanmoediging om op de ingeslagen weg voort te gaan.’1

In die situatie trachtten Hirschfeld en Louwes verbetering te brengen, in de eerste plaats door een nieuw rechterhjk instituut in het leven te laten roepen: de in dit hoofdstuk reeds vermelde ‘economische rechter’ . Bij besluit van Hooykaas (die overigens in dat nieuwe instituut niet veel ver­ trouwen had2) en Hirschfeld3 werd bij de achttien rechtbanken die het land telde, een enkelvoudige Kamer ingesteld, gevormd door één ‘economische rechter’ die voortaan in ‘strafzaken, rakende het economische leven’, uitspraak moest doen, ‘een en ander voorzover deze strafbare feiten tot de kennis­ neming van de rechterhjke macht behoren’ (de ‘tuchtrechtelijke’ bevoegdheid van de prijsbeheersing werd dus niet aangetast). Die economische rechter kon een snelle procedure toepassen: hij werd bijvoorbeeld niet verphcht, schriftelijk vonnis te wijzen en hoger beroep was alleen mogelijk in ge­ vallen waarin gevangenisstraf o f een boete boven de tweehonderd gulden 1 Dep. van handel, nijverheid en scheepvaart, afd. econ. onderzoek, research­ bureau: ‘De toepassing en handhaving der Distributiewet-1939’ (6 juni 1941), p. II, 14 (CNO, 8 h). 2 Hooykaas zei in die tijd tegen een van Wimmers ambtenaren:

‘Es sei Karl V und Napoleon nicht gelungen, die Niederlander zur Gesetzestreue zu er- ziehen und den Deutschen würde dies ebensowenig gelingen’ (brief, 20 mei 1942, van W. Seiffert aan Wimmer, VuJ, H A Justiz, 16 b) 3 VO 71/41 (Verordeningenblad,

In document 1939-1945 D E E L (pagina 163-167)