• No results found

Na invulling van het basispakket inclusief sociale participatie

4 Resultaten

4.2 Bestedingsruimte

4.2.2 Na invulling van het basispakket inclusief sociale participatie

Een alleenstaande met een bijstandsuitkering heeft nadat alle uitgaven uit zowel het basispakket als het pakket voor sociale participatie zijn gedaan een tekort van vier euro.

Vanaf een inkomensniveau van 110 procent wordt het saldo positief.

b. Alleenstaande oudere

Bij een alleenstaande oudere is het saldo hoger dan bij een alleenstaande onder de AOW-leeftijd. Dat komt omdat de AOW-uitkering hoger is dan de bijstandsuitkering en doordat de bijstandsuitkering vanaf de AOW-leeftijd hoger is dan onder de AOW-leeftijd. We gaan voor ouderen weliswaar uit van iets hogere uitgaven voor energie en niet-vergoede ziektekosten, maar die worden enigszins gedempt door iets lagere uitgaven aan verzekeringen en vervoer.

c. Eenoudergezin met 2 jongere kinderen (3 en 11 jaar)

Het eenoudergezin met 2 jongere kinderen heeft ruim voldoende bestedingsruimte om naast alle uitgaven uit het basispakket alle uitgaven uit het pakket voor sociale participatie te kunnen doen.

d. Eenoudergezin met 2 oudere kinderen (12 en 17 jaar)

Ook het eenoudergezin met kinderen van 12 en 17 jaar kan zowel het basispakket als de kosten voor sociale participatie bekostigen. De bestedingsruimte per maand is lager dan bij het eenoudergezin met jongere kinderen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de hogere kosten voor onderwijs, voeding en vervoer.

De hogere uitgaven van oudere kinderen worden enigszins gecompenseerd door iets hogere landelijke toeslagen (kinderbijslag en kindgebonden budget).

j. Alleenstaande zelfstandige k. Alleenstaande ouder met jonge kinderen (3 & 11 jaar) zelfstandig

saldo na

e. Eenoudergezin met 4 kinderen (8, 11, 13 en 15 jaar)

Het eenoudergezin met vier kinderen kan bij een inkomensniveau van 120 procent zowel het basispakket als de kosten voor sociale participatie niet betalen. De kosten voor sociale participatie liggen bij een huishouden met vier kinderen fors hoger dan bij een huishouden met twee kinderen. De vergoedingen vanuit de gemeente kunnen dit verschil niet

voldoende compenseren.

Het tekort doet zich pas voor bij een inkomensniveau van 120 procent, als de vergoedingen vanuit Meedoen Zaanstad vervallen.

f. Paar zonder kinderen

Het paar zonder kinderen heeft op bijstandsniveau een tekort van negen euro. Op 110 procent wordt het saldo positief met 76 euro. Echter, op 120 procent daalt het saldo naar 15 euro en is daarmee nog steeds aan de lage kant. Dat maakt dit huishouden erg

kwetsbaar. Als er sprake is van persoonlijk onvermijdbare uitgaven (extra zorgkosten, een hogere huur, etc.) dan kan dit al snel leiden tot een tekort.

Een belangrijke oorzaak van de lage bestedingsruimte ligt in het feit dat een paar de kosten van twee volwassenen moet dragen, zoals de kosten van de zorgverzekering, kleding en voeding. Deze kosten worden niet gecompenseerd door de hogere

bijstandsnorm voor een paar, ten opzichte van de norm voor een alleenstaande.

g. Paar met 2 jonge kinderen (3 en 11 jaar)

Bij het paar met twee jonge kinderen en een bijstandsuitkering doet zich elke maand een tekort voor van 52 euro, nadat alle uitgaven uit zowel het basispakket als het pakket voor sociale participatie zijn gedaan. Bij een inkomen van 110 procent van het minimum wordt het saldo positief, maar op 120 procent is er weer sprake van een tekort

De kosten van de (jonge) kinderen aan onder meer de peuteropvang maken dat dit paar met nog hogere tekorten te maken heeft dan het paar zonder kinderen. De landelijke toeslagen (kinderbijslag en kindgebonden budget) en de gemeentelijke regelingen kunnen dit tekort niet compenseren.

h. Paar met 2 oudere kinderen (12 en 17 jaar)

Ook het paar met twee oudere kinderen heeft zowel op 100 procent als op 120 procent te maken met tekorten op de maandbegroting. Omdat dit paar niet te maken heeft met de kosten voor de peuteropvang is het tekort op 100 procent net iets kleiner dan bij het paar met jonge kinderen. Op 120 procent is het tekort juist groter, omdat bij dat

inkomensniveau de vergoedingen vanuit Meedoen Zaanstad wegvallen. Deze vergoedingen zijn hoger voor oudere dan voor jonge kinderen.

i. Paar met 4 kinderen (8, 11, 13 en 15 jaar)

Vergeleken met de andere onderzochte paren, heeft het paar met vier kinderen de minste bestedingsruimte. De hogere kinderbijslag en het hogere kindgebonden budget wegen niet op tegen de extra uitgaven die deze kinderen met zich meebrengen, aan onder meer onderwijs, voeding en kleding. Ook de vergoedingen voor kinderen uit het minimabeleid kunnen dit niet volledig compenseren.

Het paar met drie kinderen heeft op alle onderzochte inkomensniveaus te maken met een tekort als gekeken wordt naar alle uitgaven uit zowel het basispakket als uit het pakket voor sociale participatie. Op bijstandsniveau bedraagt het tekort 161 euro, bij een inkomen van 110 procent is het tekort 76 euro. Op 130 procent loopt het tekort op naar 240 euro.

j. Alleenstaande zelfstandige

De begroting van een zelfstandige ziet er anders uit dan van iemand met een uitkering of van iemand in loondienst. In de eerste plaats zijn er de zakelijke lasten, zoals de kosten voor een bedrijfsruimte, representatiekosten, opleidingskosten en de kosten voor vervoer en communicatie. Deze kosten worden verrekend met het netto inkomen: om te bepalen of een zelfstandige in aanmerking komt voor inkomensondersteunende regelingen, worden van de opbrengsten alle zakelijke lasten/kosten afgetrokken en wordt ook rekening

gehouden met te betalen belastingen (zie paragraaf 2.6).

Daarnaast zijn er de kosten voor verzekeringen. De verzekeringen voor aan de onderneming gerelateerd zaken (bijv. het bedrijfspand) vallen onder zakelijke lasten, maar de zelfstandige zal ook verzekeringen af sluiten voor zichzelf: een

arbeidsongeschiktheidsverzekering en een voorziening als aanvulling op de AOW. Voor de alleenstaande zelfstandige komt de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering uit op 90 tot 110 euro (afhankelijk van het inkomen). Voor een extra pensioenvoorziening wordt gerekend met een maandelijkse inleg van 25 tot 50 euro per maand.

Door deze extra kosten voor verzekeringen, kan de zelfstandige op geen van de onderzochte inkomensniveaus de maandbegroting sluitend maken.

Bij een inkomen op bijstandsniveau kan zelfs alleen het basispakket niet bekostigd worden. Vanaf 110 procent lukt dit wel, maar als ook de kosten voor sociale participatie worden meegenomen ontstaat een tekort.

Op een inkomensniveau van 110 procent is het verschil met een alleenstaande in loondienst kleiner dan op 100 procent. Dit komt doordat we bij een alleenstaande in loondienst werkgerelateerde kosten meenemen, die bij de zelfstandige zijn verwerkt in het netto-inkomen.

Op 120 procent wordt het verschil weer iets groter, vanwege de hogere premies voor de genoemde verzekeringen.

k. Alleenstaande ouder met jonge kinderen (3 en 11 jaar) die werkt als zelfstandige Ook de alleenstaande ouder die werkt als zelfstandige heeft met extra kosten voor verzekeringen te maken. Maar omdat de bestedingsruimte van de alleenstaande ouder met jonge kinderen relatief hoog is, ontstaan daardoor geen tekorten op de begroting.

Op bijstandsniveau is het verschil tussen de alleenstaande ouder met een

bijstandsuitkering en de zelfstandige alleenstaande ouder gering. De alleenstaande ouder die werkt als zelfstandige heeft weliswaar extra kosten voor verzekeringen, maar de alleenstaande ouder in de bijstand heeft kosten voor de peuteropvang, die niet gecompenseerd worden door de kinderopvangtoeslag of door een gemeentelijke

vergoeding. De zelfstandige alleenstaande ouder kan gebruik maken van de kinderopvang en ontvangt daarvoor wel kinderopvangtoeslag.

Vanaf 110 procent gaan we ervan uit dat de (niet zelfstandige) alleenstaande ouder werkt en kinderopvangtoeslag ontvangt. Het verschil in saldo met de zelfstandige alleenstaande ouder wordt dan groter, omdat deze laatste nog extra kosten aan verzekeringen heeft.

l. Ouder paar met een zorgvraag

Het oudere paar met zorgvraag heeft voldoende bestedingsruimte om alle uitgaven voor zowel het basispakket als voor sociale participatie te kunnen doen.

Door de gemeentelijke tegemoetkomingen vanuit de bijzondere bijstand, de collectieve zorgverzekering en de Wmo worden de extra kosten in verband met een zorgvraag voor een groot deel gecompenseerd.

4.3 Armoedeval

Uitstroomval

Een uitstroomval ontstaat als een huishouden op een bepaald inkomensniveau minder overhoudt dan op bijstandsniveau.

In de gemeente Zaanstad doet dit zich voor bij de oudere huishoudens: de alleenstaande oudere en het oudere paar met zorgvraag. Deze huishoudens hebben met een volledige AOW-uitkering meer bestedingsruimte dan op 110 procent van de norm. In dit geval spreken we niet direct van een uitstroomval, omdat ouderen over het algemeen niet

‘uitstromen’ naar een hoger inkomen. Wel kan een oudere naast de AOW een kleine pensioenuitkering hebben, waardoor het totale inkomen iets hoger uit komt, terwijl dit zich niet in een hoger saldo vertaalt.

In dit onderzoek rekenen we bij ouderen op 100 procent met een AOW-uitkering (omdat dit het vaakst voorkomt) en op 110 procent en hoger met de bijstandsnormen voor AOW-gerechtigden. Deze grenzen bepalen immers of de oudere wel of niet in aanmerking komt voor inkomensondersteunende voorzieningen. Het inkomen op 110 procent is lager dan 1,1 maal een AOW-uitkering, omdat de bijstandsnorm voor ouderen lager is dan een AOW-uitkering.

Daarnaast zien we over het algemeen dat huishoudens meer gaan uitgeven als hun inkomen en de bestedingsruimte toenemen. Voor ouderen is vervoer een belangrijke post waaraan vaak meer uitgegeven wordt dan minimaal noodzakelijk. Vanwege de

vergelijkbaarheid met huishoudens jonger dan de AOW-leeftijd (waar we extra kosten voor woon-werkverkeer meenemen), rekenen we ook voor ouderen extra kosten voor vervoer bij een inkomen boven het minimum. Deze extra kosten liggen wel lager dan bij huishoudens jonger dan de AOW-leeftijd.

Deze combinatie van een geringere inkomensstijging op 110 procent en meer uitgaven aan vervoer, leidt onder de streep tot een lager saldo dan bij een volledige AOW-uitkering.

Behalve deze “uitstroomval” bij ouderen op 110 procent, zien we bij een aantal

huishoudens ook een uitstroomval op 120 procent. Dit geldt voor de huishoudens met twee oudere kinderen en de huishoudens met vier kinderen. Deze uitstroomval doet zich pas voor als ook naar de kosten voor sociale participatie wordt gekeken. Dit geldt zowel bij de eenoudergezinnen als bij de paren, hoewel bij de paren na invulling van alleen het basispakket wel al sprake is van een doorstroomval (zie hieronder).

De uitstroomval op 120 procent bij huishoudens met oudere kinderen en met vier

kinderen wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het feit dat deze huishoudens niet meer in aanmerking komen voor de vergoedingen vanuit “Meedoen Zaanstad” : hoe meer

kinderen in het gezin en hoe ouder de kinderen, hoe hoger het bedrag dat op 120 procent wegvalt.

Bij paren speelt bovendien mee dat landelijke toeslagen (zowel de zorgtoeslag als de huurtoeslag) op 120 procent lager zijn. Daarom is de uitstroomval bij paren groter dan bij eenoudergezinnen.

Ook het oudere paar met zorgvraag houdt op 120 procent minder over dan op AOW-niveau. Dit wordt vooral veroorzaakt door de draagkrachtberekening van de bijzondere bijstand (zorgkosten die vanuit de bijzondere bijstand worden vergoed, moeten op 120 procent deels zelf betaald worden) en doordat er op 120 procent geen recht meer is op de collectieve zorgverzekering: het eigen risico wordt niet meer vergoed en ook de eigen bijdrage CAK moet door het oudere paar zelf betaald worden.

Doorstroomval

Van een doorstroomval is sprake als een huishouden op een bepaald inkomensniveau minder overhoudt dan op het voorliggende, lagere inkomensniveau.

Hiervan is sprake bij het paar zonder kinderen en het paar met jonge kinderen: zij houden op 120 procent van de norm minder over dan op 110 procent. Deze doorstroomval is al zichtbaar na invulling van alleen het basispakket. Oorzaken hiervan zijn de lagere huur- en zorgtoeslag en het wegvallen van het recht op de collectieve zorgverzekering.

Bij het paar met jonge kinderen speelt ook mee dat er op 120 procent geen recht meer is op de vergoedingen vanuit “Meedoen Zaanstad”. Daardoor is de doorstroomval na

invulling van alleen het basispakket kleiner dan de doorstroomval die we zien als ook naar de kosten voor sociale participatie wordt gekeken. Bij het paar zonder kinderen is de doorstroomval in beide gevallen even groot.

Tenslotte is sprake van een doorstroomval op 120 procent bij de alleenstaande

zelfstandige. Deze doorstroomval wordt veroorzaakt door het wegvallen van de collectieve zorgverzekering en de hogere premies van aanvullende verzekeringen.