• No results found

Museumteksten

In document Musea en de ouder wordende mens (pagina 34-45)

Betekenis geven, en dus leren, gebeurt altijd in een bepaalde context. Of en hoe leren plaatsvindt in het museum is afhankelijk van die context, zoals besproken is in het vorige hoofdstuk. Het aanpassen en inzetten van de fysieke context ten bate van de museumbezoekers is nauw verbonden met museumeducatie. Onderzoek naar leren in musea en museumeducatie is vaak gericht op museum programs, waarbij gekeken wordt naar de opzet en effecten van cursussen, actieve rondleidingen of lezingen. Publieksbegeleiding gebeurt ook indirect. Onder indirecte begeleiding vallen het ontwerp van de tentoonstelling, audiovisuele middelen en teksten. Deze maken deel uit van de fysieke context waarin het leren in het museum plaatsvindt. Zonder dat er iedere keer personeel aan te pas komt, kan een museum via indirecte educatie met zijn bezoekers communiceren, in tegenstelling tot directe educatie (in de vorm van een rondleiding, lezing of spel) waarbij steeds een begeleider nodig is. 114

Museumteksten zijn een ideale manier om vooral volwassen museumbezoekers iets te leren. Het ongestructureerde en vrije leren dat via museumteksten kan plaatsvinden, raakt volgens Knowles de kern van volwasseneneducatie: de leraar of docent moet het leren faciliteren, niet (teveel) sturen. Het grote voordeel van geschreven materiaal, gedrukt of digitaal, is dat het, als het eenmaal geproduceerd is, kan voorzien in een grote en constante vraag naar informatie, zonder dat het tijd vergt van het museum.115

Uit de literatuur blijkt dat museumteksten kunnen bijdragen aan het begrip van kunstwerken en daarmee aan het plezier van een museumbezoek. Kunnen, want een slechte tekst doet

waarschijnlijk het tegenovergestelde. In bijna alle musea hangen teksten. Wat maakt een museumtekst een effectieve tekst?

Teksten in musea

In modernistische musea werd in museumteksten alleen het hoognodige verteld over de

tentoongestelde objecten: wat is het, waarvan is het gemaakt, door wie en wanneer; de zogeheten

tombstone. Soms bevatten ze informatie uit academisch onderzoek naar de objecten, maar de

nadruk lag op de collectie. Nu musea steeds meer aandacht hebben voor hun publiek, zijn museumteksten veranderd. De postmoderne mens is op zoek naar uiteenlopende interpretaties, het alternatieve verhaal, open einde, een authentieke ervaring, ambigue waarheden, et cetera. Om

114 Graeme K. Talboys, Museum Educator's Handbook (Surray: Ashgate, 2011), 88. 115 Graeme K. Talboys, Museum Educator's Handbook, 90.

de bezoeker die informatie te kunnen geven zijn teksten veel uitgebreider geworden in de afgelopen decennia.

Museumteksten bestaan er in allerlei soorten en maten. Je kunt onderscheid maken tussen non-interpretatieve teksten en non-interpretatieve teksten.116 Onder non-interpretatieve teksten worden identificatieteksten (naam van kunstenaar, gebruikte materiaal, jaar van vervaardiging),

donorplaquettes, bewegwijzering (‘toiletten’, ‘tentoonstelling x’) en verbodsbordjes (‘geen toegang’) verstaan. Interpretatieve teksten geven informatie over de inhoud van de

tentoonstelling en helpen om het thema van de tentoonstelling over te brengen. Ook geven ze informatie bij individuele werken. Bij een tentoonstelling zijn verschillende soorten

interpretatieve teksten te vinden:

1.! Tentoonstellingstitel (1-7 woorden): Trekt de aandacht van bezoekers en maakt het thema van de tentoonstelling duidelijk. ‘Kazimir Malevich – de jaren van figuratie’

2.! Ondertitel (10-20 woorden): Helpt de bezoeker om verschillende ‘displays’ en de informatie erover met elkaar te verbinden. Dit kan de titel van een groepstekst zijn.

3.! Introductietekst (20-300 woorden): Introduceert het grote idee van de tentoonstelling, om de bezoeker een idee te geven hoe hij zich door de tentoonstelling zou moeten bewegen, met welke gedachte in het achterhoofd.

4.! Groepstekst(20-150 woorden): Verbindt een groep werken door middel van een

overkoepelend concept, of introduceert een sub-thema (bijvoorbeeld in een nieuwe zaal). 5.! Bijschrift (20-150 woorden): Geeft een interpretatie van een individueel object.117

Een introductietekst of een bijschrift kan overigens ook non-interpretatieve informatie bevatten, bijvoorbeeld over donateurs of over de eigendomsgeschiedenis van de werken. Wanneer dit soort informatie opgenomen wordt in een interpretatieve tekst, is dit vaak van belang bij het vertellen van het grotere verhaal.118

Meestal wordt bij het schrijven van (en over) museumteksten het ABC-systeem gehanteerd. Titels en introductieteksten worden in dat systeem A-teksten genoemd. B-teksten zijn teksten die de tentoonstellingsstructuur opbouwen doordat ze een verband aanbrengen tussen de tentoongestelde objecten, hieronder valt de groepstekst. Bijschriften zijn C-teksten, ze bevatten informatie over één object. In Engelstalige literatuur zijn veel verschillende benamingen

116 Francesca Monti en Suzanne Keene, Museums and Silent Objects: Designing Effective Exhibitions. (Surray: Ashgate, 2013), 50.

117 Francesca Monti en Suzanne Keene, Museums and Silent Objects, 50.

118 Bijvoorbeeld bij de tentoonstelling ‘Het geheim van Dresden’ in het Groninger Museum, die ging over een beroemde kunstverzameling.

voor museumteksten in omloop, waaronder: interpretative texts, labels, panels, museum text, museum

labels, art mediation tools et cetera. Label slaat meestal op bijschrift en panel op een introductie- of

groepstekst.

Volgens museumwetenschappers is het belangrijk om een duidelijk afgebakend thema te hebben bij een tentoonstelling, zowel voor het museum als voor de bezoeker. Voor het museum is het een voordeel bij het schrijven van museumteksten. De informatie wordt erdoor beperkt, omdat alleen dát verteld hoeft te worden wat verband houdt met het overkoepelende thema. Zo is het makkelijker om eventuele afdwalingen op te sporen en ervoor te zorgen dat teksten kort en to the

point blijven.

Interpretive labels will be easier to write and will make more sense to visitors if the exhibition has a single focus that unifies all its parts. Good labels are guided by a strong cohesive exhibit plan – a theme, story or communication goal – that sets that tone and limits the content.119

Voor de bezoeker kan het volgen van een thema tijdens het bezoek prettig zijn. Een thema biedt houvast bij het bekijken van de tentoonstelling. Voorwaarde is wel dat het thema helder

verwoord wordt in introductietekst en folders, en dat bijschriften ook steeds verbonden zijn met het thema. De bezoeker moet nog wel de ruimte krijgen om de tentoonstelling op zijn eigen manier te bekijken. Uit onderzoek blijkt namelijk dat mensen zich vaak niet aan de route houden die vooraf bedacht is.120

Het gebruiken van ABC-teksten geeft museumbezoekers de mogelijkheid om uit verschillende niveaus van informatie te kiezen. Door alleen de A- of B-teksten te lezen kan zonder intensief lezen toch de algemene lijn van de tentoonstelling gevolgd worden. C-teksten hebben vaak een hogere moeilijkheidsgraad, en bieden informatie bij individuele schilderijen. Iemand die slechts in enkele werken is geïnteresseerd kan door middel van C-teksten toch interpretatieve informatie krijgen. Hoewel C-teksten een hogere moeilijkheidsgraad hebben, worden ze vaker gelezen dan de algemene A- of B-teksten.121 Men lijkt dus een voorkeur te hebben voor teksten die direct betrekking hebben op een tentoongesteld voorwerp.

119 Beverly Serrell, Exhibit Labels: An Interpretive Approach (Walnut Creek: Rowman Altamira 1996), 1. 120 Lucy Trench, “Gallery text at the V&A. A ten point guide,” Victoria and Albert Museum. 3 september 2013, <http://www.vam.ac.uk/content/articles/v/v-and-a-gallery-text-guidelines/> (geraadpleegd op 20 januari 2016), 4.

Museumteksten krijgen vaak pas aan het einde van het inrichten van een tentoonstelling aandacht, ze worden gezien als noodzakelijk kwaad. 122 Een museum is een plek waar mooie en bijzondere objecten te zien zijn, tentoonstellingsontwerpers willen graag dat de aanblik van een tentoonstelling dat weerspiegelt. De richtlijnen voor het uiterlijk van zaalteksten zijn voor iedere tentoonstelling anders. Teksten zouden vanaf het begin meegenomen moeten worden in het ontwerp, zodat het grote verhaal en de samenhang tussen de werken niet alleen uit de opstelling, maar ook via de teksten duidelijk gemaakt kan worden. Het ontwerp kan dan versterkt worden door de teksten, zonder dat ze er afbreuk aan doen. Ontwerpers hoeven bovendien niet zo huiverig te zijn voor de verstorende invloed die teksten zouden hebben op het

tentoonstellingsontwerp. Bezoekers zijn gewend aan teksten in musea, ze kijken er ‘doorheen’. Een bordje op de wc-deur is ook niet altijd mooi, maar niemand stoort zich er waarschijnlijk aan.

De inhoud van museumteksten

Er is altijd veel discussie geweest over welke informatie museumteksten moeten overbrengen en in welke vorm ze zouden moeten verschijnen. Een beeld zegt meer dan duizend woorden; probeer die duizend woorden maar eens te reduceren tot een bijschrift. Er kan over

uiteenlopende onderwerpen gesproken worden: kunstgeschiedenis, de kunstenaar en zijn tijd, historische context, techniek, de biografie van het werk zelf…

De inhoud van een tekst hangt af van het doel van de tekst. Museumteksten kunnen verschillende functies hebben. Belangrijke functies zijn:

-! Informatie geven over wat er te zien is – namen, data, gebruik, waarom hangt het object hier, wat doet het

-! Bezoekers instructies geven over wat ze kunnen doen en waar ze op moeten letten

-! Onderwerpen personaliseren – het nieuwe en onbekende koppelen aan eigen ervaringen en vragen

-! Interpretatie geven van de inhoud van de tentoonstelling – van betekenissen, redenen en gevolgen van het werk.

-! Zorgen dat de bezoeker zich kan oriënteren in tentoonstelling.123

Bij het schrijven van een museumtekst is het eerste instantie nodig de functie van de tekst vast te stellen. Dit helpt om een effectieve tekst te schrijven.

122 Paulette McManus, “Oh, Yes, They Do: How Museum Visitors Read Labels and Interact with Exhibit Texts”, Curator, the Museum Journal 32, no. 3 (1989), 187.

Verschillende museumwetenschappers formuleren criteria waaraan een museumtekst moet voldoen. Sommige daarvan zijn gedateerd, andere vaag, maar bovenal verschillen ze erg van elkaar. Zoveel leer- en doceerstijlen er zijn, zoveel visies op museumteksten zijn er ook. In de recente onderzoeken en opiniestukken over museumteksten komt een constructivistische visie het vaakste naar voren.124 Constructivisten pleiten voor prettig leesbare teksten die aansluiten bij de kennis en interesses van het publiek. De bezoeker moet iets leren van een tekst en daarbij voortbouwen op zijn eigen kennis en ervaringen. De combinatie van ervaringsleren en theoretisch leren, beschreven in het vorige hoofdstuk, impliceert een constructivistische visie. Een aantal aspecten voeren de boventoon in literatuur over museumteksten, deze zullen hier besproken worden.

Publiek

Aandacht voor het publiek is een belangrijk thema. Volgens Ferry Jongbloed zijn ‘teksten (…) een prachtige graadmeter om te kijken of het museum werkelijk in de bezoekers is

geïnteresseerd.’125 Een algemeen publiek is een ouderwetse gedachte, zoals besproken is in de inleiding. Schrijven van een museumtekst is eigenlijk niets anders dan interpreteren, en er is altijd iemand nodig waarvoor je interpreteert. Om je te kunnen verplaatsen in de lezer, moet je weten wie die lezer is.

To interpret something, you have to have someone to interpret it to. That person will of course come with his or her own interests, assumptions, beliefs, knowledge and curiosity. (…) It has been suggested that interpretation can fail because the interpreter’s goals do not match the audience’s goals; when for example, the audience’s curiosity and

commitment to learning are either seriously over-estimated or seriously under-estimated. The museum needs, therefore, to tailor its technique to the audience’s – education level, – goals and – intelligence.126

Om een tekst aan te laten sluiten bij de doelgroep moet je steeds het opleidingsniveau, de interesses en doelen van die doelgroep in het achterhoofd houden. Bij een gevarieerd publiek is dat makkelijker gezegd dan gedaan. Zo is het waar dat de meeste museumbezoekers

hoogopgeleid zijn, maar ze weten vaak nog maar weinig over het onderwerp van de

tentoonstelling. Dat is nog geen reden om neerbuigend of betuttelend te werk te gaan. Beter is

124 Riemer Reinsma, ““De transformatie van beeldmotieven.” Tekstborden bij moderne kunstwerken.” Onze Taal 84, no. 9 (september 2015): 238-240.

Nina Simon, The Participatory Museum (Santa Cruz: Museum 2.0, 2010).

125 Charles Jongejans en Ferry Jongbloed, Om een lang verhaal kort te maken (Venendaal: Gaade, 1988), 33. 126 Timothy Ambrose en Crispin Paine, Museum Basics (Londen: Routledge, 1993), 68.

het om op een intelligente manier te schrijven; ‘our audience’s problem is inexperience in dealing with art, not lack of intelligence or education.’127

Op een intelligente manier schrijven betekent niet het gebruiken van jargon. Volgens onderzoekers kun je vaktaal in museumteksten beter vermijden. Jargon bestaat uiteraard niet voor niets; de woorden beschrijven exact wat er bedoeld wordt in een bepaald vakgebied en soms is er geen ander woord dat de lading dekt. Tekstschrijvers gaan er echter soms vanuit dat bezoekers weten wat een vakterm betekent. ‘Moeilijke woorden’ worden niet meer opgemerkt door een tekstschrijver. Met het gebruiken van jargon is in principe niets mis, als het maar meteen

uitgelegd wordt. Idealiter kan de bezoeker het woord later zelf gebruiken, heeft hij iets geleerd dat hem kan helpen kunst te duiden. Vaktermen die niet uitgelegd worden schrikken af en sluiten minder ingewijde bezoekers buiten.128 Dit terwijl vooral oudere bezoekers zich vaak bij voorbaat al niet intelligent genoeg voelen om tentoonstellingen te begrijpen.129 Gebruik van jargon wijst erop dat de teksten, al dan niet bewust, geschreven worden voor een ingewijd publiek. Slechts een heel klein percentage van museumbezoekers is opgeleid in de kunsten. Wanneer je een groter publiek probeert aan te spreken is het beter om jargon achterwege te laten.

Het doen van een testronde met echt publiek tijdens het ontwikkelingsproces vermijdt teksten met woorden of zinnen die het gewone publiek niet begrijpt. Onduidelijkheden en fouten in het ontwerp worden opgepikt voordat het te laat is. Want: als een tentoonstelling eenmaal in première is gegaan, is het moeilijk dingen aan te passen.

Inspelen op wat de bezoeker al weet is een belangrijk onderdeel van een

constructivistische benadering van museumeducatie, het is alleen moeilijk te achterhalen wát iemand weet. Volgens Anna Goulding is het aanmoedigen van herinneren en reflecteren een makkelijke manier om te putten uit de kennis van de bezoeker. Mensen die onzeker zijn over hun kennis(niveau) zijn niet onzeker over hun eigen herinneringen.130 In teksten kan een verbinding gemaakt worden met het dagelijks leven of ervaringen van de bezoeker. Het omschrijven van emoties of het refereren aan iets wat iedereen kan overkomen brengt de tekst en het werk dichter bij de bezoeker – maakt het menselijk.

Niet alleen op inhoudelijk, maar ook op praktisch gebied moet het publiek niet uit het oog verloren worden. Leesbaarheid staat daarbij voorop. Bezoekers blijven niet lang bij een tentoonstelling, gemiddeld 20 minuten. Men spendeert vaak maar een paar seconden aan het

127 Philip Yenawine, Writing for Adult Museum Visitors, 8.

128 Koen Kleijn, “Land zonder drempels,” De Groene Amsterdammer, 11 december 2013, 7.

129 Anna Goulding, “Lifelong Learning for People Aged 64+ Within the Contemporary Art Gallery Context,” Educational Gerontology 38, no. 4 (2015), 27.

lezen van een tekst.131 Onderzoek naar de duur van een museumbezoek en de leestijd van bijschriften is meestal gebaseerd op observaties. De resultaten uit dergelijk onderzoek zijn niet altijd betrouwbaar. Zo kan een bezoeker ook al een deel van een tekst lezen in het voorbijgaan, of wel naar een bordje staren maar niets lezen. Toch moet de lengte van teksten beperkt blijven. Ze worden voornamelijk staand gelezen; niet de ideaalste manier om een tekst in je op te nemen. Het is daarnaast goed om te onthouden dat bezoekers van een tentoonstelling zelden alle teksten lezen. Hoewel er met een tentoonstelling wordt geprobeerd één samenhangend verhaal te vertellen, zou ieder tekstbordje en iedere groepstekst op zichzelf moeten kunnen staan. Een bezoeker kan dan bordjes en zalen overslaan zonder dat hij de draad kwijtraakt.

Topic panels should not depend on one another. While different exhibits may logically relate to one another, visitors should be able to skip among main topics without becoming lost.132

Een tekst die opgedeeld is in blokjes is beter leesbaar en zal vaker gelezen worden dan een grote lap ononderbroken tekst, en smalle kolommen bevorderen het leesgenot. Het gebruiken van een groter, makkelijk leesbaar lettertype is vooral voor veertigplussers een pre, maar ook jongere bezoekers zullen het waarderen. Tekstbordjes moeten op de juiste hoogte hangen, dat wil zeggen: ook leesbaar voor bezoekers in een rolstoel. Daarnaast verzamelen mensen zich vaak bij een introductietekst. De plaatsing en afmetingen van zo’n tekst verdient dus wat extra aandacht bij het ontwerp van tentoonstellingen.133

Door deze praktische en inhoudelijke aspecten in overweging te nemen bij het ontwerpen van een tentoonstelling, voelt de bezoeker zich welkom en begrepen. Het creëren van een prettige, veilige sfeer gebeurt dus niet alleen via de fysieke omgeving, maar ook via de inhoud van de teksten.

Het object

Een bezoeker komt naar het museum om te kijken, niet om te lezen. Met al deze aandacht voor teksten moeten we niet vergeten waar het eigenlijk om draait in musea: de kunstwerken. Volgens Michael Parsons hoeven we niet te vrezen dat teksten de objecten overschaduwen, als ze maar op de juiste manier ingezet worden.

131 Beverly Serrell, “Paying Attention: The Duration and Allocation of Visitors’ Time in Museum Exhibitions,” Curator 40, no. 2 (1997), 125.

132 Chandler G. Screven, “Exhibitions and Information Centers: Some Principles and Approaches,”

Curator: The Museum Journal 29, no. 2 (juni 1986), 115.

Als we woorden gebruiken, hoeven we niet te vrezen dat we er te veel gebruiken en zo de aandacht van het voorwerp afleiden, of dat we het object omgeven met een

vreemdsoortige set van categorieën. Wat we ons moeten afvragen is welke combinaties van beeld en taal we in specifieke gevallen voor educatiedoeleinden zouden moeten gebruiken.134

Om er voor te zorgen dat bezoekers naar het werk kijken moeten teksten volgens onder andere Beverly Serrel en Kathleen McLean beginnen met informatie die direct gerelateerd is aan wat de bezoeker op dat moment op dat punt in de tentoonstelling kan zien, voelen, doen, ruiken of ervaren.135 Opvallende onduidelijkheden moeten meteen uit de weg geholpen worden (Waarom zit er een scheur in het doek?).136 Volgens Chandler Screven gebeurt dit lang niet altijd:

Labels do not refer to display or address questions raised by exhibit content. Text should include specific information on the objects and processes or answer questions that they generate. Most visitors ask: “What is it? How was it made? What is its value? What do the shapes represent?” Specific information improves viewer motivation to read about integrating concepts, social/historical context, and other elaborations.137

Door antwoord te geven op de vragen die een werk in eerste instantie opwerpt wordt de bezoeker gemotiveerd om door te lezen. Een museumtekst zou zo opgebouwd moeten worden dat specifieke informatie steeds verder uitzoomt naar algemene ideeën.

Imagine the label as part of a three-way switch: from looking at the art, to reading the label, which points back to the art. In this ideal exchange, labels broker a larger understanding of the bigger picture of the exhibition itself. (…) Accordingly, text

proceeds from the specific to the general, as if in answer to an obvious question posed by the work of art or the show. This question, once answered, might lead to a broader discussion of history or context, a discussion which the reader is free to follow as far as he or she likes. Whether or not, as a curator, one decides to abide by this triangle, its form

134 Michael J. Parons, “Kunsteducatie en de accentverschuiving naar het beeld,” in: Volgt de gids? Nieuwe

perspectieven voor educatie en gidsing in kunstmusea. Geredigeerd door Patrick De Rynck, 87-100. (Brussel:

In document Musea en de ouder wordende mens (pagina 34-45)