• No results found

De oorsprong van de meelfabriek situeert zich in Parijs kort vóór 1760. Met de steun van het Hôpital Général de Paris experimen-teerden de twee gebroeders Malisset met een nieuwe maal-methode, de mouture économique (fi g. 75). In tegenstelling tot het malen à la grosse, de oude maalwijze, was het malen à l’économique gebaseerd op het principe van de herhaalde bewer-king. Volgens de oude maalwijze (de methode van Lyon) werd het meel van het iets grovere meel en de zemelen door de mole-naar of de bakker afgescheiden door middel van een buil. De nieuwe Parijse methode voorzag de plaatsing van een tweede

Fig. 75 De mouture économique in de

Encyclopédie van Diderot & d’Alembert (1773). La ‘mouture économique ’ dans l’Encyclopédie de Diderot & d’Alembert (1773).

Th e mouture économique in the Diderot & d’Alembert Encyclopedia (1773).

92665_Maalderijen_03_new.indd 90

998 Devyt 1966, 24; Lintsen & Bakker 1993, 89-90.

999 Zie A.R.A., Cartes et Plans manuscrits nrs. 563 A en 563 B.

1000 Heirwegh 1975, 53-116.

1001 Van Neck 1979, 571.

1002 Bruwier 1995, 133.

1003 Th ues 1984, 74-75.

1004 De Hert & Deseyn 1983, 122 & 188 (nr. 305).

1005 Het stoomtoestel in de graanmolen van P.J. Willems & C° in Hasselt was van het type Watt-Evans en was gebouwd door Lamarche & Brain uit Ougrée. Het toestel leverde een vermogen van 20 pk bij een eff ectieve druk van 0,25 kg / cm³, zie Linters 2001, 5.

1006 De stoommachine van Van Hoochten had een vermogen van 10 pk, zie Egels & Geys 1990, 37.

1007 Linters 1987, 127.

1008 Van Neck 1979, 573-574 n. 3.

1009 Pasinomie, Règne de Léopold Ier, 3ième série, tome 11ième (année 1841), Bruxelles, 1841, 416-426 (Arrêté Royal qui autorise la société anonyme des Moulins à vapeurs de Bruxelles - 15 juin 1841). Van Neck 1979, 573.

buil, die dat wat de eerste buil opleverde aan ongesorteerd mate-riaal alsnog scheidde. Deze buil was een langwerpige cilinder die schuin naar beneden liep en ronddraaide. Door gaas met van boven heel kleine en verder naar beneden steeds ruimere mazen te gebruiken, vielen eerst alleen de fi jnste deeltjes door de zeef en hield men aan het eind alleen nog de grofste stukken in de buil over. De kleinste delen werden soms tot driemaal toe opnieuw met de molenstenen gemalen en telkens opnieuw gebuild over fi jn gaas. Elke builbeurt leverde een meelsoort van een iets andere kwaliteit. Bij deze weliswaar veel arbeidsintensievere methode ging aldus niets verloren van het meel dat anders in een ongediff erentieerd mengsel van zemelen en grof meelsel tegen een lagere prijs werd verkocht998.

In Vlaanderen vond de mouture économique in de late 18de eeuw onder meer navolging in de economique graenmolens van P.F. Schepers in Oudenaarde999. In deze graanwatermolens, die omstreeks 1780 op de Oudenaardse kasteelsite ‘het Gouverne-ment’ werden opgericht, werden dagelijks met behulp van vier of vijf personen 600 zakken graan gemalen en gebuild. Toen niet alleen de vooropgestelde tewerkstelling en welvaart uitbleven, maar vooral ook de prijs van het broodgraan voor vele ingezete-nen onbetaalbaar werd, werden de economique molens in 1789 het doelwit van een sociale onlust. Veel schade werd toegebracht aan “het draeijende werk, mitsgaeders dat twee swaere molensteenen waeren liggende op de grondt de welcke waeren gevallen van de eerste stagie beneden door de solderinghen“1000.

Toch was voor deze meelfabrieken geen grote toekomst weg-gelegd. Daarvoor was de mouture économique te arbeidsintensief en te afh ankelijk van de waterkracht. Met de opkomst van de stoomkracht groeiden de verwachtingen om op grotere schaal economischer een kwalitatiever meel te produceren. Het zou evenwel duren tot 1880 vooraleer ze eff ectief werden ingelost. 3.2 De stoomgrootmaalderij vóór 1880

De stoomkracht vond vrij vlug zijn toepassing in het maalbedrijf. Het eerste maalbedrijf in Vlaanderen dat van stoomkracht werd voorzien, was in 1819 de graan- en oliemolen van P.L. De Geest in Aalst1001. De Engelsman Richard Brain, een voormalig werk-nemer van Cockerill1002, installeerde er een Watt-stoommachine van 14 pk met lage druk. In de daaropvolgende jaren volgden her en der in Vlaanderen nog andere stoommaalderijen. In Antwer-pen nam Jan J. Pharazijn in 1821 de eerste Antwerpse stoom-graanmolen in gebruik die was voorzien van een Cockerill-stoommachine van het type ‘Watt’ én met een vermogen van 10 pk1003. In Gent rustte molenaar De Sorgeloose in 1823 zijn olie- en graanmolen op de Nieuwe Wandeling uit met een stoominstal-latie1004. In 1828 en 1836 werd respectievelijk in Boom en in Ant-werpen een zaagmolen omgebouwd tot een stoomgraanmolen.

In Hasselt werd de graanmolen van P.J. Willems & C° aan de Paardsdemer in 1832 de eerste Limburgse stoommaalderij1005. Vanaf de jaren 1830 nam het aantal molenaars die hun molen al dan niet als hulpmotor van een stoommachine voorzagen, zij het aanvankelijk nog zeer geleidelijk, toch gestaag toe. Dat voorbeel-den trekken, blijkt immers uit de navolging die de stoommolens Debruyne-Wellens (1836) in Mechelen en Van Eechout (1837) in Puurs kenden bij hun respectieve plaatselijke concurrenten Van Hoochten (1839)1006 en Moens (1844).

Veelal waren deze eerste stoommachines niet meer dan een hulpmotor om windstilte of watertekort te overbruggen. In enkele gevallen zorgden ze echter als enige energiebron voor de drijfk racht in nieuw opgerichte grootmaalderijen die al dan niet in naamloze vennootschappen waren ondergebracht. De eerste grote stoomgraanmolen werd vermoedelijk in 1821 door Jan J. Pharazijn in Antwerpen opgericht. Een lang leven leek deze grootmaalderij echter niet beschoren1007. Vanaf de jaren 1830 kende dit initiatief meer navolging. Omstreeks 1832 richtten de ondernemers Michiels en Behr twee grote stoom-molens op, waarvan één in Brussel en één in Châtelineau1008. De Brusselse grootmaalderij, die langs het Charleroikanaal in Sint-Jan-Molenbeek was gelegen, werd in 1841 ondergebracht in de Société Anonyme des Moulins à Vapeur de Bruxelles. Eén van de belangrijkste medeoprichters was de Banque de Bruxelles. De stoommolen bestond uit diverse gebouwen. Een zeven bouwlagen tellend hoofdgebouw herbergde de molen en de stoommachine. De molenuitrusting bestond uit onder meer twee ijzeren maalstoelen met tien koppels molenstenen, lig-gende en staande assen, tandwieloverbrengingen, luiwerk en builmolens. De stoommachine die dit alles aandreef, had een vermogen van 50 pk en was afk omstig van de Cockerill-ateliers in Seraing. In een ander groot gebouw was de kuiserij onder-gebracht met onder meer de machines om het graan te wassen en te drogen. De stoomketels bevonden zich in een apart gebouw met in de nabijheid een steenkoolmagazijn met ver-scheidene graanzolders. Vlak bij het kanaal bevonden zich nog drie steenkoolmagazijnen. Boven de paardenstallen en wagen-huizen bevonden zich kamers voor de voerlui en graanzolders. Daarnaast telde de grootmaalderij ook nog een kuiperij en een huis met kantoren en woongelegenheid voor de stafl eden. De waarde van de grond, de gebouwen en de uitrusting was geschat op 777.640,21 fr1009. Het maatschappelijk kapitaal van de nv bedroeg 1 miljoen fr.

In 1836 richtte de Société Nationale pour entreprises industriel-les et commerciaindustriel-les, die een jaar voordien op voorstel van de meelfabrikanten Michiels en Behr in de schoot van de Société Générale was gesticht, zowel in Gent als in Antwerpen een stoommolen op. De grootmaalderij in Gent was gelegen tussen de Visserij en de Beneden-Schelde, de Antwerpse grootmaalderij

92665_Maalderijen_03_new.indd 91

1010 Pasinomie, Règne de Léopold Ier, 3ième série, tome 13ième (année 1843), Bruxelles, 1843, 404-409 (Arrêté Royal qui approuve les statuts de la société anonyme des Moulins à vapeurs d’Anvers et de Gand - 2 août 1843).

1011 Pasinomie, Règne de Léopold Ier, 3ième série, tome 13ième (année 1843), Bruxelles, 1843, 404-409. Met deze Molens van Antwerpen en Gent worden niet de Nieuwe Molens van Gent en Ant-werpen bedoeld die vanaf 1897 werden opgericht. Van Neck 1979, 573; Linters 1987, 128.

1012 De banken Société Générale (1822) en de Banque de Bruxelles (1835) leverden vanaf de jaren 1830 door middel van eigen participaties en via het plaatsen van aandelen bij klanten, bevriende rela-ties of bij het bredere publiek via de Beurs een belangrijke bijdrage tot de modernisering van de Belgische industrie, zie Van der Wee 1995, 30.

1013 De Hert & Deseyn 1983, 111 & 182-183 (nr. 215).

1014 Motiveringsnota, opgemaakt door Jo De Schepper, consulent industrieel erfgoedbeheer bij de subentiteit Onroerend Erfgoed van het

agentschap R-O Vlaanderen, met betrekking tot de bescherming van de Banmolens van Harelbeke.

1015 De stoommachine bleef er in elk geval in gebruik tot eind 1910, zie Wante 1988, 7.

1016 Vangaver 1947, 51-56.

1017 Linters 1987, 128.

1018 Linters 1987, 128; Deseyn 1989, 129-130.

1019 Linters 1987, 46-49; Linters (red.) 1988, 15.

lag langs de Godefriduskaai1010. Beide molens waren uitgerust met onder meer tien koppels molenstenen, enkele builmolens en luiwerk om de zakken meel op te halen. Een Cockerill-balans-stoommachine van het type Watt en met een vermogen van 50 pk zorgde in beide gevallen opnieuw voor de aandrijving. In 1843 werden de twee bedrijven met een gezamelijke waarde van 631.000 fr samengebracht in de sa des moulins à vapeurs d’Anvers et de Gand, die over een maatschappelijk kapitaal van 2,8 miljoen fr beschikte1011.

In 1838 trad de concurrerende Banque de Bruxelles1012, waarmee de stad Gent een leasingovereenkomst had gesloten, op als opdrachtgever voor het bouwen van een stadsstoommolen langs de Visserij. De grootmaalderij, een ontwerp van de Gentse bouwmeester J.B. Van de Cappelle, bestond uit een hoofdge-bouw van zes hoofdge-bouwlagen en elf traveeën, dat links en rechts door een bijgebouw van één tot drie bouwlagen en vier traveeën werd gefl ankeerd. Een Cockerill-stoommachine van 70 pk (met gemiddelde druk, systeem Watt) en een batterij van drie stoom-ketels zorgden voor de aandrijving van de molenuitrusting. Deze bestond uit vijft ien koppels molenstenen voor graan, geplaatst op drie gietijzeren beff rois, drie paar molenstenen om zemelen te pletten en rijst te pellen en de nieuwste apparatuur voor het builen van meel. De molenstenen, Franse zoetwater-kwartsstenen van Ferté-sous-Jouarre, hadden een diameter van 1,30 m en deden 100 à 110 omwentelingen per minuut. Het reinigen van het graan geschiedde in zes verticale molens met hellende cilinders in plaatijzer, doorboord met gaten van verschillend kaliber.

In 1856-1857 verbond een spoorlijn de stoomgraanmolen, intussen aan de stad Gent overdragen, rechtstreeks met het Zuidstation en het Handelsdok. Vermoedelijk kort daarna werd de stoommolen verkocht aan een privé-eigenaar. Omstreeks 1865 trad een zekere Van Heuverzwyn op als fabrikant-eigenaar van deze stoommolen. Hij liet in 1875 de oorspronkelijke ijzeren schoorsteen vervangen door een ronde bakstenen schoorsteen van ongeveer 30 m hoog. Met de stopzetting van de maalbedrij-vigheid op het einde van de 19de eeuw werd de stoommolen gesloopt1013.

In Harelbeke werden de Banmolens (of Oude Watermolens) tus-sen de Leie en de Oude Leie door D. Vercruysse die er omstreeks 1834 eigenaar van werd, in de jaren 1830 en 1840 verbouwd en uitgebreid tot een stoomgrootmaalderij van zes bouwlagen en dertien traveeën1014. De bewaarde vierkante schoorsteen geeft nog aan waar de stoommachine was opgesteld. De expansie die het bedrijf kende, uitte zich in 1864 in het bouwen van de Nieuwe Watermolens op enige afstand van de oude watermolens. De

Oude Molens werden in 1870 uitgerust met een nieuwe stoom-machine van 121 pk die door het constructiehuis Ch. Nolet was gebouwd1015. In 1880 werd de maatschappij Vercruysse-Declercq-Vanneste opgericht met de bedoeling de rentabiliteit van beide watermolens te verhogen. Eén van de maatregelen was de ver-vanging van de waterraderen door waterturbines. Daarvan bleef in de oude watermolens nog één Francis-turbine, die een kracht van 45 pk ontwikkelde, bewaard. Na een hevige brand in zowel de oude als de nieuwe watermolens werd de maatschappij in 1895 omgevormd tot de sa Les Frères Vercruysse. Bij de overname in 1920 door Ernest Vanherpe werd deze gewijzigd in nv Water-molens. In het Interbellum kende het bedrijf een belangrijke expansie. In 1942 gingen de Nieuwe Watermolens echter in de vlammen op. Na de oorlog werden de Nieuwe Watermolens heropgebouwd en voorzien van twee waterturbines die samen 220 pk ontwikkelden. De productie in de Oude Watermolens werd kort na de oorlog stopgezet (fi g. 76)1016.

In veel gevallen bleef het rendement van deze grootmaalderijen tot 1870-1880 beneden de verwachtingen. De productie per kop-pel maalstenen lag laag, de loonkosten liepen hoog op (in verge-lijking met de lange arbeidsuren die de molenaar in eigen bedrijf soms draaide) en de zware investeringen rendeerden niet tegen-over de bestaande water- en windmolens, waar nauwelijks met kapitaalafschrijvingen rekening moest worden gehouden1017. Ook de stoomtoestellen die bij wind- en watermolens werden geplaatst, bleken omwille van hun te gering vermogen voor het midden van de 19de eeuw geen onverdeeld succes.

3.3 De grootmaalderij na 1880

Omstreeks 1880 braken de op kapitalistische leest geschoeide maalderijen defi nitief door1018. De massale aanvoer in bulk vanaf 1870 van buitenlands graan via de haven van Antwerpen impli-ceerde alvast deze evolutie, die bovendien mogelijk werd gemaakt door belangrijke verbeteringen op het vlak van de mechanische drijfk racht als de maaltechniek. De stoommachine had als de mechanische krachtbron van dat ogenblik intussen een belang-rijke ontwikkeling gekend. De machine was geëvolueerd van een lagedrukinstallatie naar een hogedrukinstallatie, waarbij de ontwikkelde hoeveelheid stoom steeds effi ciënter werd aange-wend. Verbeteringen aan de stoomketel zorgden niet alleen voor meer veiligheid maar ook voor een veel zuiniger steenkoolge-bruik 1019. Op maaltechnisch vlak betekenden vooral de uitvin-ding in 1839 van de griespoetsmachine, de uitvinuitvin-ding van en verbeteringen aan de cilindermolen vanaf 1868 evenals de uit-vinding in 1887 van de plansichter een belangrijke vooruitgang voor de industriële productie van kwaliteitsbloem. Vanaf 1880

92665_Maalderijen_03_new.indd 92

1020 De Belgische Molenaar 72, 1977, 23, 311-312.

1021 Bruggeman et al. 1996, 124.

1022 Gaucheron 1986, 15.

1023 De Belgische Molenaar 20, 1925, 13. De Naeyer 1984, 253; Linters 1986, 131; Linters & Roose 1998, 44.

1024 Wylleman, Plomteux & Steyaert 1985a, 123-124.

1025 Becuwe 2007, 292.

1026 Later benoemd als het Zeekanaal Rupel en momenteel als het Zeekanaal Brussel-Schelde.

1027 De Moulins des Trois Fontaines in Vilvoorde werden opgericht met een kapitaal van 1 750 000

frank, verdeeld in 7000 aandelen van 250 frank en 12 000 genotsaandelen (De Belgische Molenaar 19, 1924, 49).

1028 Viaene 1986, 147; Hoebanx et al. 1990, 22.

1029 Bogaert, Lanclus & Verbeeck 1982, 68-69; Viaene 1986, 64.

1030 P.A. Brugge, A3-GB/1997-24-u.

1031 In 1889 bracht Arthur Peters zijn van 1856 daterende graanmolens, de Moulins Peters, van de IJzermolen over naar de Vaartkom 33-35 en legde er de basis van de grootmaalderij Hungaria, zie Uytterhoeven 1997, 35.

1032 Van Doren, Cresens, Haustraete & Kenis 1997, 62. Zie ook De Keyser 1998, 8-10.

1033 Ook kanaal Dijle of Leuven-Mechelen genaamd. Cresens 1997b, 11-15.

1034 Deze door de Société en commandite Eugène Bauchau & Cie opgerichte grootmaalderij werd na de Tweede Wereldoorlog door de Belgische Boeren-bond opgekocht en afgebroken, zie Cresens 1997a, 25-26. Voor het bouwen van zijn hoogmaalderij deed de vennootschap Eugène Bauchau & Cie

beroep op de Brusselse fi rma Léon Monnoyer et Fils, zie Uytterhoeven 1997, 41.

wonnen de cilindermolens het in grootmaalderijen systematisch van de koppels molenstenen. Door hun grotere rotatiesnelheid verwerkten cilindermolens bij een identieke contactoppervlakte driemaal zoveel tarwe binnen eenzelfde tijdspanne1020. Boven-dien gebeurde het malen veel geleidelijker waardoor een witter en kwalitatiever bloem werd verkregen1021. Op het moment van de Wereldtentoonstelling van 1900 hadden molenstenen in grootmaalderijen het pleit dan ook reeds volledig verloren1022. De grootmaalderijen waren sterk afh ankelijk van de graaninvoer via Antwerpen. Daarom was een goed bereikbare vestigings-plaats meer dan voorheen van cruciaal belang. Zoals alle middel-lange en middel-lange handelsverkeer verliep de distributie van de bui-tenlandse tarwe tot na de Tweede Wereldoorlog bijna uitsluitend langs het water en het spoor. De aanwezigheid van een spoorlijn of een voor binnenvaartschepen goed bevaarbare waterloop was dan ook plaatsbepalend1023. Even belangrijk was de nabijheid van een voldoende grote afzetmarkt. Voor het transport van zijn bloem was een grootmaalder immers net zoals een molenaar of kleinmaalder tot en met het Interbellum hoofdzakelijk aange-wezen op paard en kar. Alle grootmaalderijen situeren zich dan ook in of aan de rand van vrij dicht bevolkte, meestal stedelijke kernen. Opmerkelijk is dat de bevaarbare waterloop die deze kern ontsloot duidelijk de voorkeur genoot boven de spoorweg. In Boom verrezen langs de Rupel in 1881 de eerste Moulins

Rypens Frères. Na een hevige brand werden ze op dezelfde loca-tie in 1897 en de daaropvolgende jaren heropgebouwd1024. In Diksmuide koos Eugène Devos-Quatannes in 1891 als locatie voor zijn Moulins de Dixmude bewust voor de leegstaande sui-kerfabriek langs de IJzer (fi g. 77)1025. In Vilvoorde werden langs de Willebroekse Vaart1026 in 1893 de Moulins des Trois Fontaines opgericht (fi g. 78)1027. Langs deze waterweg situeerden zich vanaf 1920 ook de Meuneries Bruxelloises die toen van Laken, daar in 1898 opgericht, naar Neder-over-Heembeek verhuisden1028. In Gent werd de Meunerie Duyckers & Consors (later Nouveaux Moulins de Gand) in 1898 opgetrokken tussen de Gasmeterlaan en de Verbindingsvaart, die het kanaal Gent-Terneuzen met het kanaal Brugge-Oostende verbond1029. In Kortrijk verrees in het-zelfde jaar nabij de Leie tussen de Gouvernement- en de Paleis-straat de Stoommaalderij Leopold De Clerck & Raymond Nolf1030. In Leuven vestigden zich langs de Vaartkom in het laat-ste kwart van de 19de eeuw de grootmaalderijen Moulins De Coster & Jacqmotte en Hungaria (1889)1031. Door de aankoop in 1909 van de aanpalende panden van de intussen geliquideerde sa des Moulins De Coster et Jacqmotte kwam de in 1887 in de Stapelhuisstraat gebouwde grootmaalderij Moulins Van Orsho-ven ook aan de Vaartkom te liggen1032. Langs de Leuvense Vaart1033 werd omstreeks 1907 de grootmaalderij La Vignette opgetrokken1034. Omstreeks 1890 werden de Remy-fabrieken, waaronder een grootmaalderij, overgebracht van de omgeving

Fig. 76 De Banmolens van Harelbeke in Harelbeke (Collectie R-O Vlaanderen, Cel Industrieel Erfgoed, Jo De Schepper). Banmolens van Harelbeke (moulins à éviction) à Harelbeke.

Th e feudal mills of Harelbeke.

92665_Maalderijen_03_new.indd 93

1035 Linters 1986, 138; Cresens (red.) 2000, 7.

1036 Duwaerts 1961, 267-268.

1037 Later Atomic nv en Vaes & Zonen nv.

1038 Bogaert & Lanclus 1991, 120.

1039 Bogaert & Lanclus 1991, 32.

1040 De sa Anversoise des Moulins (de latere nv

Antwerpse Bloemmolens), gelegen op de hoek van de Zuid- en Westkaai in Merksem, ging terug op de stoommaalderij van de Compagnie Française de Moulins à vapeur die bij de oprichting in 1886 werd overgenomen, zie Kennes, Plomteux & Steyaert m.m.v. Wylleman & Himler 1992, 374-375. In welke

mate ook de Meunerie Janssens aan de Antwerpse Molens voorafging, zoals gesteld door Viaene (1986, 110), is nog onduidelijk.

1041 De Belgische Molenaar 6, 1911, 27.

van het pleintje aan de Molenstraat naar een nieuwe locatie tussen het kanaal Leuven-Rupel en de spoorlijn Leuven-Meche-len1035. Eveneens in Leuven verrees omstreeks 1900 langs de Dijle, op de plaats van een oude graan- en schorsmolen1036, de industri-ële maalderij Moulins de la Dyle1037. Aan de Leie verrees omstreeks 1883 in Petegem de industriële maalderij De Volder, vanaf 1900 gekend als de Moulins des Flandres1038. In 1892 werden in Deinze aan de Leie de Moulins de Deynze gebouwd ter vervanging van een op dezelfde locatie afgebrande stoom-maalderij1039. In Merksem werden omstreeks 1886 aan de

binnen-haven nabij het Albertkanaal de stoomcilindermolens van de SA Anversoise des Moulins opgericht1040. In dezelfde omgeving verrees in 1911 de Meunerie Herckens (fi g. 79) van de sa Meune-rie Herckens die als maatschappelijk doel had “het vervaardigen en den verkoop van bloem en al wat betrekking heeft op het malen, het koopen en verkoopen van tarwe, enz…”1041. In 1922 bouwde de Aan- en Verkoopvennootschap van de Belgische Boerenbond aan dezelfde binnenhaven nabij het Albertkanaal een industriële maalderij voor de productie van bloem en vee-voeder ter vervanging van de in 1903 opgestarte maalderij in de

Fig. 77 De Moulins de Dixmude omstreeks 1900 (Stadsarchief, Diksmuide).

Les Moulins de Dixmude vers 1900). Th e Moulins de Dixmude, circa 1900.

Fig. 78 De Moulin de Trois Fontaines in Vilvoorde (bedrijfscatalogus Seck, vóór 1914) (Collectie Museum voor de Oudere Technie-ken, Grimbergen).

Le Moulin de Trois Fontaines à Vilvoorde (catalogue d’entreprise Seck, avant 1914). Th e Moulin de Trois Fontaines in Vilvoorde (Seck company catalogue, pre-1914).

92665_Maalderijen_03_new.indd 94

1042 Kennes, Plomteux & Steyaert m.m.v. Wylleman & Himler 1992, 373; Woestenborghs &