• No results found

De grootmaalderij, architectuur van de utiliteit

Vergelijkend onderzoek leert dat achter het bouwen van indus-triële maalderijen gewoonlijk een basisconcept schuilgaat dat vanuit het productieproces is ontwikkeld. De basisfuncties van een grootmaalderij vertalen zich met andere woorden duidelijk in het architecturale ontwerp, dat voor elke functie ook het spe-cifi eke risicogehalte in rekening neemt. Het grootste gevaar waaraan een bloemfabriek was blootgesteld, was ongetwijfeld brand. Een belangrijk brandrisico vormde de verhitting van het graan dat met een soms nog te grote vochtigheidsgraad en met vermenging met stof in grote hoeveelheden was opgeslagen. De belangrijkste brandoorzaak was meelstof dat, in vrij grote hoe-veelheden vermengd met droge lucht, ontvlambaar wordt1297. Het enigszins warmlopen van een machine, waarover men zich in andere bedrijven geen zorgen moest maken1298, of het verhitten van een metaaldeeltje bij het malen was voldoende voor een ont-branding en bijgevolg ontploffi ng van deze zwevende stofdeel-tjes1299. Om het risico van meelstofontploffi ngen te verkleinen werd vanaf de opkomst van de grootmaalderijen omstreeks 1880 systematisch gezocht naar steeds effi ciëntere ventilatiesystemen en brandveiligere stofverzamelaars om de ruimtes zo stofvrij mogelijk te houden. Stofvorming voorkomen tijdens de werking was immers onmogelijk. Zich voor brandgevaar behoeden kon enkel door de stofmassa’s automatisch te verzamelen en in alles zoveel mogelijk reinheid na te streven. De ruimten waarin stof zich kon ophopen of in zwevende toestand verbleef luchtdicht afsluiten, was helemaal niet voldoende. Een vermindering van het watergehalte kon het stof tot ontploffi ng brengen. Om dit te vermijden werden de ventilatiebuizen zo weinig mogelijk hori-zontaal aangelegd1300. Zolang het ventilatiesysteem echter niet voorzien was van automatische stofverzamelaars1301, vormden de ventilatiebuizen een zeer groot gevaar. Voor men het opmerkte, verspreidden ze de brand door het gehele gebouw. Daarom werden de ijzeren buizen – naar analogie met stoomleidingen of buizen in een ijsfabriek – wel eens met een warmte-isolerende massa omkleed. Het brandgevaar door het gloeiend worden van de buizen werd er door beperkt1302.

Een minder voorkomend maar niettemin reëel risico was in de beginperiode van de industriële maalderijen het ontploff en van de stoomketel. De brand die in mei 1911 de Grands Moulins à vapeur de Tamise in Temse volledig in as legde, was vermoede-lijk hierdoor ontstaan1303.

Brak er brand uit, dan was het essentieel dat die tot de afdeling in kwestie beperkt bleef. Daarom was het belangrijk om bij het bouwen van een industriële maalderij de nodige brandmuren en branddeuren te voorzien. Omdat branddeuren enkel van nut zijn

92665_Maalderijen_03_new.indd 146

1304 De Belgische Molenaar 22, 1927, 22; De Belgi-sche Molenaar 27, 1932, 21, 174.

1305 P.A. Brugge, A3/A5/A7-GB/2000-45-f.

1306 Kennes & Wylleman 1990, 239-240.

1307 Becuwe 2007, 298-299.

1308 Strubbe 1993-1994, 18. Zie ook Linters 1991.

1309 Bogaert & Lanclus 1991, 33.

als ze gesloten zijn, was het wenselijk hiervoor niet op het perso-neel te vertrouwen maar ze automatisch te laten sluiten. Het een-voudigste systeem was de hengsels of scharnieren een weinig hellend te plaatsen, zodat de deur door zijn eigen gewicht sloot. In het Interbellum werden als branddeuren meestal houten deu-ren gebruikt die volledig wadeu-ren bekleed met een asbestplaat met daarover een dun plaatijzer. Soms waren de grootmaalderijen in de tussenoorlogse periode al uitgerust met een automatische brandmelder. Volgens ‘De Belgische Molenaar’ was de Sprinkler veruit de beste omdat deze niet alleen de brand meldde maar ook automatisch bluste. Daartoe liep door het gehele gebouw een waterleiding waarin het water onder druk stond. De eenvoudig-ste manier om deze druk te verkrijgen was met een hooggelegen waterreservoir. Tegen de zolderbalken waren op geregelde afstanden sproeiers aangebracht, die gesloten werden gehouden door een plaatje dat door een reepje metaal tegen de sproeier werd gedrukt. Doordat dit reepje uit twee metalen met een sterk verschillende uitzettingscoëffi ciënt bestond, trok het reepje bij een betrekkelijk geringe temperatuurstijging krom. Daardoor

kwam het plaatje waarop de waterdruk werkte los te zitten en trad de sproeier in werking. De stroming van het water in de buis bracht een waarschuwingssignaalinstallatie in werking1304. Bij-voorbeeld de Nieuwe Molens1305 in Brugge en de Molens Rypens in Boom waren met Sprinkler-toestellen uitgerust.

Een architecturaal antwoord om het brandgevaar en vooral uitslaande brand te beperken, bestond uit het bouwen van indus-triële maalderijen met twee vrijstaande fabrieksblokken of -torens, die respectievelijk voor de graanopslag (het magazijn) én voor de reinigingsafdeling (de kuiserij) en de maalafdeling (de molen) werden voorbehouden. Beide torens werden enkel ter hoogte van de eerste verdieping door een zadelvormig afdak voor overslagfuncties en op één van de bovenste verdiepingen door een loopbrug met elkaar verbonden. De toepassing van dit concept vinden we terug in de Molens Hellemans (ook Molens van Lier genaamd)1306 in Lier (fi g. 157), de Bloemmolens van Diksmuide1307 in Diksmuide (fi g. 158), de Nieuwe Molens1308 in Brugge (fi g. 159), de Moulins de Deynze1309 in Deinze (fi g. 160),

Fig. 157 De Molens Hellemans

(ook de Molens van Lier genaamd) in Lier (Collectie R-O Vlaanderen, Cel Industrieel Erfgoed, Jo De Schepper).

Molens Hellemans (également nommé Molens van Lier) à Lier.

Hellemans Mills (also known as Lier Mills) in Lier.

Fig. 158 De twee fabriekstorens van de Bloem-molens van Diksmuide.

Les deux tours d’usine des Bloemmolens van Diksmuide.

Th e two mill towers at the Diksmuide Flour Mills.

92665_Maalderijen_03_new.indd 147

1310 Bogaert & Lanclus 1991, 120.

1311 De Maegd & Van Aerschot 1977, 547.

1312 Nijhof 2005, 133.

1313 In de als monument beschermde Bloemmo-lens van Diksmuide werd van deze opslagfunctie bij de (intussen teloorgegane) herbestemming als

streekbezoekerscentrum op twee graansilo’s en restanten van de houten bloemsilo’s na, niets behouden, zie Becuwe 2007, 301-302.

1314 Van Doren, Cresens, Haustraete & Kenis 1997, 61-68.

1315 Zie Strubbe 1993-1994, 51.

1316 De Maegd & Van Aerschot 1977, 468.

1317 Bogaert, Lanclus & Verbeeck 1982, 68-69.

1318 Demey 1981, 717.

de Moulins des Flandres1310 in Petegem-aan-de-Leie (fi g. 161), de Moulins de Ruysbroeck1311 in Ruisbroek (fi g. 162) en de Moulins des Trois Fontaines in Vilvoorde (fi g. 163).

Het magazijn was doorgaans uitgerust met bakstenen of betonnen graansilo’s voor de stockage van het maalgoed, die langs de buitenzijde blinde front- en/of zijgevels hadden. Vanaf het einde van de 19de eeuw hadden in grootmaalderijen silo’s systematisch de traditionele pakhuizen verdrongen1312. Voor de berging van de tot bloem verwerkte tarwe evenals van de residu’s (zemelen, kortmeel en kriel) was het magazijn uitgerust met houten silo’s1313.

De andere fabrieksblok of -toren werd voor de ene helft over de diverse verdiepingen ingevuld met de vele voorreinigings- en reinigingstoestelllen van de kuiserij. De andere helft werd, even-eens over de diverse verdiepingen, ingenomen door de molen met vooral walsenstoelen, griespoetsmachines en plansichters. Niet alle industriële maalderijen waren volgens dit model van twee vrijstaande fabrieksblokken gebouwd. In sommige

gevallen bestond de grootmaalderij uit één monolithisch hoofdgebouw. In dit fabrieksgebouw, al dan niet uitgebreid met annexen, werden de opslag-, reinigings- en maalfuncties samengebracht. Dit concept werd bijvoorbeeld toegepast bij de Molens van Orshoven in Leuven, die omstreeks 1887 ter ver-vanging van een stoommaalderij naar een ontwerp van archi-tect Tony Eul werden gebouwd (fi g. 164). Het nieuwe industri-ële complex bestond uit een hoofdgebouw, dat de graansilo’s en de molen bevatte, en twee annexen, namelijk de kuismolen en de machinehal1314. Een ander voorbeeld was de Bloemmolens De Wulf in Brugge (fi g. 165). Het zes verdiepingen tellende hoofdgebouw bestond ruimtelijk uit twee verticale comparti-menten, waarvan het ene compartiment (van 20 m x 12 m) de houten graansilo’s bevatte en het andere (van 20 m x 6,50 m) de reinigings- en maalafdeling1315. Naar dit concept werden onder meer ook de Vuurmolen (of Meunerie Stevens & Decoster)1316

in Overijse (fi g. 166), de Nieuwe Molens van Gent en Brugge1317

in Gent (fi g. 167) en de Molens van Temse1318 in Temse (fi g. 168) gebouwd.

Fig. 159 De industriële maalderij

Les Nouveaux Moulins (Collectie Beeldbank Brugge).

La meunerie industrielle Les Nouveaux Moulins.

Les Nouveaux Moulins industrial fl our mill.

Fig. 160 Briefh oofd van de Molens van Deinze (Collectie Museum voor de Oudere Technieken, Grimbergen).

Entête des Molens van Deinze.

Letterhead of Deinze Mills (Molens van Deinze).

92665_Maalderijen_03_new.indd 148

Fig. 162 De Moulins de Ruysbroeck langs het kanaal Brussel-Charleroi in Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw) (Collectie R-O Vlaande-ren, Cel Industrieel Erfgoed, Jo De Schepper). Les Moulins de Ruysbroeck le long du canal Bruxelles-Charleroi à Ruisbroek

(Sint-Pieters-Leeuw).

Moulins de Ruysbroeck by the Brussels-Charleroi canal in Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw).

Fig. 163 De twee fabrieksblokken van de Moulins des Trois Fontaines

in Vilvoorde (Collectie Marcel Stappers). Les deux bâtiments d’usine des Moulins des Trois Fontaines à Vilvoorde.

Th e two mill blocks at the Moulins des Trois Fontaines in Vilvoorde.

Fig. 161 De twee fabriekstorens van de Mou-lins des Flandres in Petegem-aan-de-Leie. Les deux tours d’usine des Moulins des Flandres à Petegem-aan-de-Leie.

Mill towers at Moulins des Flandres in Petegem-aan-de-Leie.

92665_Maalderijen_03_new.indd 149

1319 De grootmaalderij La Vignette werd door Seck gebouwd voor Eugène Bauchau & Cie. Na de Tweede Wereldoorlog werd deze hoog-maalderij door de Belgische Boerenbond opge-kocht en afgebroken, zie Cresens 1997a, 25.

1320 Wylleman, Plomteux & Steyaert 1985a, 124; Linters & Himler 1987, 44-45.

1321 Catalogus uit 1908 van de Mühlenbauanstalt und Maschinenfabrik Gebrüder Seck in Dresden (Museum voor Oude Technieken, Grimbergen); David 1983, 94.

1322 Demey 1981, 717; Viaene 1986, 57; Viaene 1997b, 10.

1323 Catalogus uit 1908 van de Mühlenbauanstalt und Maschinenfabrik Gebrüder Seck in Dresden (Museum voor Oude Technieken, Grimbergen); David 1983, 94.

1324 Viaene 1997b, 10; Cresens 1997a, 25-26 (bron: catalogus van ca. 1912).

1325 In verband met andere belangrijke buiten-landse molenconstructerus zie verder onder ‘Van machine- tot fabrieksbouwers’.

1326 Avenue Louise 129A te Brussel (De Belgische Molenaar 43, 1948, 9, 76); De Belgische Molenaar 45, 1950, 14-15, 255).

1327 De Belgische Molenaar 43, 1948, 9, 76; De Belgische Molenaar 45, 1950, 14-15, 255.

Van al deze industriële maalderijen waren er verscheidene het resultaat van de sleutel-op-de-deur-toepassing die grote buitenlandse molenconstructeurs aanboden. Zowat de belang-rijkste constructeur was Seck uit Dresden, die in de voor-oorlogse periode in Vlaanderen onder meer La Vignette1319 in Leuven, de Bloemmolens Rypens1320 in Boom (fi g. 169), de Molens Ricquier1321 in Brussel, de Molens van Temse1322 in Temse, de Meunerie Stevens et Decoster 1323 in Overijse en de Nouveau Moulin de Bruges1324 in Brugge bouwde1325. In andere

Fig. 164 De Molens Van Orshoven (1887) in de Stapelhuisstraat in Leuven (Collectie R-O Vlaanderen, Cel Industrieel Erfgoed, Jo De Schepper).

Les Molens Van Orshoven (1887) dans la Stapelhuisstraat à Leuven.

Van Orshoven Mills (1887) in Stapelhuisstraat, Louvain.

gevallen werd voor de bouw en inrichting beroep gedaan op gespecialiseerde studiebureaus zoals het Studiebureau Pol Leblanc uit Brussel1326. Deze bureaus maakten onder meer de studie van het diagram van installaties voor elke capaciteit, ter verbetering van de reiniging en de maling, alsook van het pneumatische transport in al zijn toepassingen1327.

Ongeacht wie tekende voor het ontwerp, de industriële bloem-molens die vanaf de late 19de eeuw her en der in Vlaanderen

Fig. 165 Briefh oofd van de Bloemmolens De Wulf in Brugge. Entête des Bloemmolens De Wulf à Brugge.

Letterhead of De Wulf Flour Mills (Bloem molens De Wulf ) in Brugge.

Fig. 166 De volledig in beton opgetrokken Meunerie Stevens & Decoster in Overijse (Collectie R-O Vlaanderen, Cel Industrieel Erfgoed, Jo De Schepper). La Meunerie Stevens & Decoster à Overijse, entièrement construite en béton. Meunerie Stevens & Decoster in Overijse, which was built entirely of concrete.

92665_Maalderijen_03_new.indd 150

1328 In het algemeen gesteld verschilden fabrieksgebouwen tot het einde van de 19de eeuw, wat hun architecturale kenmerken betreft , niet van die van hun traditionele stedelijke of

landelijke context, zie Verpoest 1995, 54. In verband met de evolutie van nijverheidsgebou-wen zie Linters 1986, 41-58 en Deseyn i.s.m. Adriaenssen & Van de Wiele 1989.

1329 De Belgische Molenaar 23, 1928, 35.

1330 Bogaert, Lanclus & Verbeeck 1982, 68-69.

Fig. 167 De Nouveau Moulin de Gand in Gent (bedrijfscatalogus Seck, vóór 1914) (Collectie Museum voor de Oudere Technieken, Grimbergen).

Nouveau Moulin de Gand à Gent (catalogue d’entreprise Seck, avant 1914).

Th e Nouveau Moulin de Gand in Ghent (Seck catalogue, pre-1914).

werden opgericht, werden duidelijk geconcipieerd vanuit het productieproces1328. Door de toepassing van nieuwe bouw-materialen en -technieken maakte de fabrieksarchitectuur zich geleidelijk los uit de traditionele baksteenarchitectuur. Een nieuwe vormentaal ontwikkelde zich door het gebouw als een utilitaire mantel om het productieproces te hangen met de bedoeling de arbeiders en het machinepark tegen weer en wind te beschermen. Een vlak afgedekte betonnen hoofdstructuur, die een grotere belasting door een uitgebreider en zwaarder machinepark toeliet en bovendien het brandgevaar inperkte1329, kenmerkte vanaf het prille begin van de 20ste eeuw de meeste grootmaalderijen. Bij de eerste toepassingen op het einde van de 19de eeuw werd het betonskelet nog weggewerkt achter stijl-volle, bij de traditionele architectuur aansluitende baksteen-gevels. Zo werden de Nieuwe Molens van Gent en Brugge in Gent bij de bouw in 1897 door architect E. De Weerdt voorzien van een bakstenen gevel van zeven traveeën en vier bouwlagen (en een kelderverdieping), die geritmeerd werd door kolossale pilasters. Tussen deze met een Toscaans kapiteel bekroonde pilasters staken gekoppelde, getoogde en rondbogige vensters. Bij de uitbreiding in 1904 van het fabrieksgebouw werd dezelfde stijl aangehouden1330. Na de Eerste Wereldoorlog werd deze his-torische vormgeving echter vervangen door een streng zake-lijke opbouw, waarbij de betonnen draagconstructie zichtbaar bleef en de traditionele dragende muren vervangen werden door bakstenen borstweringen en grote ramen. Ervaring had geleerd dat goed daglicht zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het werk verhoogde en daaren boven zorgde voor een afname van de kosten voor kunstmatige verlichting. “Een haast bevriezende arbeider zal zich”, aldus De Belgische Molenaar, “niet warm werken, maar de armen over elkaar slaan of zoo dikwijls mogelijk naar de warme machienkamer loopen. Bij slecht of onvoldoend verlichte of belichte machines ziet men het vuil niet zoo goed; de arbeiders zullen spoedig bij onvol-doende toezicht de machines laten vervuilen, en belangrijke reparaties kunnen ten slotte het gevolg zijn van zorgeloos

Fig. 168 De Molens van Temse in Temse (Collectie R-O Vlaanderen, Cel Industrieel Erfgoed, Jo De Schepper). Molens van Temse à Temse.

Temse Mills in Temse.

92665_Maalderijen_03_new.indd 151

1331 De Belgische Molenaar 22, 1927, 17.

1332 De Belgische Molenaar 27, 1932, 21, 161.

1333 De Belgische Molenaar 27, 1932, 21, 161.

1334 Nijhof & de Natris 1978, 63-70.

1335 Becuwe 2007, 297-298.

1336 De Maegd & Van Aerschot 1977, 546-547.

1337 Bruwier 1975, 177; De Maegd & Van Aerschot 1977, 468; Viaene 1986, 138; Linters 1987, 177 & 179; Viaene 1997b, 11; Wouters & Leus 2008, 128-130.

1338 Celis 1997, 6.

1339 Bogaert & Lanclus 1991, 120-121.

1340 Bogaert & Lanclus 1991, 33.

toezicht”1331. Omdat een gelijkmatig daglicht in gebouwen van verscheidene bouwlagen zeer moeilijk te verkrijgen was, bleven uiteindelijk ook in de fabrieksarchitectuur toepassingen van vol-ledig verglaasde of met glasstenen opgetrokken gevelwanden niet uit1332. Annexen van maar één bouwlaag werden bij voorkeur voorzien van bovenlichten die een grote hoeveelheid daglicht gelijkmatig over het gebouw verdeelden. Omstreeks 1900 streefde men in de fabrieksbouw voor bovenlicht een oppervlak na dat een vierde van het grondoppervlak bedroeg. Omstreeks 1932 werd 40 à 50%, soms zelfs 60% van het grondoppervlak verglaasd1333.

In deze ontwikkeling die de fabrieksarchitectuur vanaf de late 19de eeuw kende, bleef de traditionele bouwwijze echter nog geruime tijd nawerken in veelal decoratieve details1334. Zo deco-reren siermotieven in lichtgekleurde bakstenen de gevelwanden en borstweringen en bekronen frontons de twee frontgevels van de in het Interbellum gebouwde Bloemmolens van Diksmuide (fi g. 170)1335. Van de Moulins de Ruysbroeck in Ruisbroek werden de bakstenen gevels geritmeerd door zware muurpilasters. In de met rondbogen en lisenen geaccentueerde traveeën staken steek-boog-en rondboogvormige vensters1336.

In Overijse werd omstreeks 1903 met de Meunerie Stevens & Decoster, de Vuurmolen, de eerste volledig betonnen grootmaal-derij gebouwd. Vermoedelijk werd hiermee ook het eerste beton-nen fabriekscomplex in België gerealiseerd1337. Kort daarna, in 1905, werden de Molens Remy in Wijgmaal uitgebreid met een eveneens volledig in gewapend beton opgetrokken silo. Dat het productieproces zich bij de oudste industriële maalde-rijen architecturaal veel minder uitgesproken laat afl ezen, wordt mooi geïllustreerd door de in 1887 opgerichte Molens

Van Orshoven in Leuven. De vaak herbouwde neoclassicisti-sche buitengevel van deze grootmaalderij verraadt nauwelijks de functionele binneninrichting. Bouwtechnisch laat het geheel zich kenmerken door een combinatie van een houten structuur met gietijzeren kolommen om de zwaarste lasten op te vangen 1338. In de Moulins de Flandres (1891)1339 in Petegem-aan-de-Leie en de Moulins de Deynze (1892)1340 in Deinze komt deze vermenging van traditie (hout) en nieuwe technieken en materialen (gietijzer), die karakteristiek is voor de gehele 19de-eeuwse ontwikkeling van de bedrijfsarchitectuur, eveneens voor in de respectieve maalderijtoren.

Sommige grootmaalderijen weken echter af van beide typologi-sche basismodellen zonder echter van een ander, onderling enigszins vergelijkbaar basisconcept te getuigen. Typologisch hadden ze enkel hun organische groei uit een bestaande wind- of watermolen of mechanische kleinmaalderij gemeen. In tegen-stelling tot de meeste andere bloemmolens hertaalde het gefaseerde productieproces bij deze grootmaalderijen zich bijge-volg ook minder uitgesproken in de architecturale verschijnings-vorm. Opdat een bestaande molen of kleinmaalderij tot indus-triële ontwikkeling zou komen, dienden zich in de regel dezelfde belangrijke randvoorwaarden aan als voor een niet in traditie gewortelde grootmaalderij. Zo was het vooral voor watermolens niet onbelangrijk dat er van oudsher een groot vermogen aan waterkracht aanwezig was en deze parallel met de industriële ontwikkeling van de molen kon worden vergroot. Voorts vormde de ligging in een vruchtbare graanstreek met goede inkoopgele-genheid een belangrijke opportuniteit evenals de nabijheid van een uitgebreid afzetgebied voor zijn bloemproducten. De onmid-dellijke nabijheid van een bevaarbare waterweg impliceerde vlot en goedkoop transport en bijgevolg een bijkomende garantie

Fig. 169 De Bloemmolens Rypens in Boom (Collectie R-O Vlaanderen, Cel Industrieel Erfgoed, Jo De Schepper).

Bloemmolens Rypens à Boom. Rypens Flour Mills in Boom.

92665_Maalderijen_03_new.indd 152

1341 De Belgische Molenaar 29, 1934, 19.

1342 De grootmaalderij Scheldemolens ontwik-kelde zich uit de 18de-eeuwse Scheldemolen, een

stenen beltmolen, en de naast de molen in 1880-1881 gebouwde stoomgraanmolen, zie De Sadeleer, Kennes, Plomteux & Steyaert 1995, 207.

1343 De Herdt & Deseyn 1983, 108-111.

voor een succesvolle industriële ontwikkeling1341. Voorbeelden van molens die een dergelijke evolutie hebben gekend, zijn de ’s Hertogenmolens in Aarschot (fi g. 171), de Banmolens in Harel-beke (fi g. 172), de Dijlemolens in Leuven, de Van Dorenmolens in Rotselaar (fi g. 173), de Scheldemolens1342 in Sint-Amands-aan-de-Schelde (fi g. 174) of de Molens Goethals in Gent.

Van al deze industriële maalderijen, ongeacht hun wordings-geschiedenis, beperkte het ruimtelijke programma zich even-wel niet tot de opslag-, reinigings- en maalfunctie. Ook een aantal belangrijke nevenfuncties, zoals de mechanische

aandrijving, veronderstelden een ruimtelijke vertaling. Bij industriële stoommaalderijen werd een stoomketel omwille van het ontploffi ngsgevaar niet in één van de hoofdbedrijfs-gebouwen, maar in een afzonderlijk ketelhuis geplaatst. In de eerste decennia van de 19de eeuw stonden stoomketel en stoommachine omwille van het lage rendement nog zo dicht mogelijk bij elkaar. Al te veel energieverlies via de leidingen werd op deze manier vermeden. Naarmate het rendement van de stoominstallatie echter toenam was dit niet langer een vereiste 1343. In relatie met het ketelhuis werd een aparte machinekamer voorzien die een onderkomen bood aan de

Fig. 170 Versierd gevelmetselwerk als invul-ling van het betonskelet van de Bloemmolens van Diksmuide.

Maçonnerie de façade décorative dans squelette en béton des Bloemmolens van Diksmuide.

Decorative brickwork fi lled out the concrete skeleton of the Diksmuide Flour Mills.

Fig. 171 De ’s Hertogenmolens in Aarschot. ’s Hertogenmolens à Aarschot.

’s Hertogenmolens (Duke’s Mills) in Aarschot.

92665_Maalderijen_03_new.indd 153

1344 Becuwe 2007, 299.

1345 Ibidem.

stoommachine en later aan de gas- of dieselmotoren. Om zowel het energieverlies als het ruimtegebruik van het gehele overbren-gingssysteem te beperken was de inplanting op de site van het ketelhuis en de machinekamer van cruciaal belang. Was de pro-ductie van bloem de enige bedrijfsactiviteit dan leunden deze ruimtes aan bij de reinigings- en maalafdeling. Ontplooide er zich op de site ook nog een andere industriële activiteit dan was een locatie tussen beide productie-eenheden opportuun. Dit was bijvoorbeeld het geval in de Bloemmolens van Diksmuide die