• No results found

Voor bruinvis zijn SCANS-metingen de meest geschikte methode om inzicht te krijgen in de verspreiding op Noordzeebrede schaal. Deze zijn vooralsnog echter te weinig frequent om trends te kunnen bepalen, en op NCP-niveau te weinig gedetailleerd om ruimtelijke patronen te bepalen. Mogelijk volstaan voor het bepalen van (temporele) trends en verspreiding op open zee SCANS-surveys (mits frequenter uitgevoerd) plus aanvullende zeezoogdierwaarnemingen bij vogeltellingen voor HR en KRM. Bovendien levert rapportage van de bijvangst van staand want belangrijke data.

Gewone zeehond en grijze zeehond (verspreiding, populatieomvang en trends)

Evenals bruinvissen zijn zeehonden mobiele soorten. Doordat ze langere tijd onder water zwemmen, zijn ze vaak niet goed zichtbaar. Zij brengen echter een belangrijk deel van hun tijd door op de zandplaten. Het is daarom goed mogelijk om aan de hand van zandplaattellingen de verspreiding, populatieomvang en trends voor de gewone zeehond en de grijze zeehond te bepalen. Om de meest realistische schattingen te kunnen maken, is het nodig om plaattellingen gestandaardiseerd uit te voeren. Internationaal is

afgesproken dit te doen als de meeste zeehonden op de banken liggen. Dit is in ieder geval bij laag water, met de pup- en verhaarperiodes als meest gunstige tijd.

Op nationaal niveau geven tellingen van zeehonden die in de Waddenzee, Delta en Voordelta op de platen liggen een goed beeld van de populatieomvang van de gewone zeehond.

Tellen op de platen volstaat voor het waarnemen van trends en maar ten dele om de verspreiding van zeezoogdieren te bepalen. De methode voldoet niet voor het bepalen van de absolute omvang van populaties. Het is ook nodig om inzicht te krijgen in de

leefpatronen van zeehonden in de Noordzee. Als grote veranderingen in gebruik van de Noordzee effecten hebben op zeehonden, kunnen deze worden waargenomen met de huidige monitoring van tellingen op de platen. Door het ontbreken van monitoring op zee blijven de oorzaken echter onbekend.

Conditie zeehonden

Voor het bepalen van de conditie van zeehonden kan worden aangesloten bij de OSPAR EcoQO ‘Gezonde zeehondpopulaties’. Deze omvat twee verschillende indicatoren: ‘pupproductie van grijze zeehonden (geen afname van > 10 procent van de pupproductie over een vijf jaar lopend gemiddelde)’ en ‘populatie gewone zeehonden (geen afname van de populatieomvang van > 10 procent over een vijf jaar lopend gemiddelde)’. Nederland bepaalt deze EcoQO’s voor de waddenpopulatie door middel van de huidige monitoring op de platen.

Internationale afstemming is noodzakelijk omdat de populaties gewone en grijze zeehonden grensoverschrijdend zijn. Die afstemming krijgt al vorm voor onder meer de OSPAR EcoQO ‘Gezonde zeehondpopulaties’.

Meetplan

Van de volgende meetnetten kan gebruik worden gemaakt om aan de informatiebehoefte te voldoen:

• MWTL vogels & zeezoogdieren NCP: voor waarnemingen van vogels en alle soorten walvisachtigen

• EU-survey SCANS en SCANSII walvisachtigen Noordzee c.s.: waarnemingen van alle soorten walvisachtigen

• Nederlands strandingennetwerk: meldingen van alle soorten gestrande walvisachtigen • WOT N&M Zeehondentelling Waddenzee: tellingen van gewone en grijze zeehonden op

de platen bij laag water

• MWTL zeezoogdieren Voordelta: tellingen van gewone en grijze zeehonden op de platen

• Gezamenlijke telling MWTL/provincie Zeeland van gewone en grijze zeehonden op de platen in de Voordelta (en Delta)

• Monitoring van bijvangst van zeezoogdieren in de pelagische visserij (onderdeel van WOT Visserij discardsbemonstering).

Ontwikkelingen

De OSPAR-Commissie heeft in 2013 voor de Noordzeeregio vijf gemeenschappelijke indicatoren vastgesteld, die tussen 2014 en 2016 door de Noordzeelanden in samenwerking in praktijk worden gebracht:

- Abundantie van grijze en gewone zeehond op plaatsen waar ze aan land gaan en waar ze jongen werpen

- Pupproductie van gewone en grijze zeehond (bestaande EcoQo) - Verspreidingsgebied en verspreidingspatroon van regelmatig aanwezige

walvisachtigen

- Abundantie op de relevante tijdsschaal van regelmatig aanwezige walvisachtigen - Sterfte van zeehonden en walvisachtigen door bijvangst.

Afhankelijk van wanneer dit proces tot resultaat leidt, wordt het monitoringplan in 2015 of 2016 aangepast voor een nadere uitwerking van de indicator (8) verspreiding, omvang en conditie en toekomstperspectief van populaties en de kwaliteit van het leefgebied. Zoals hiervoor aangegeven wil Nederland liefst naar één voor het gehele Noordzeegebied samenhangende monitoring. Hierbij dient te worden aangesloten bij de vereisten die de Habitatrichtlijn stelt.

9.2.5 Voedselwebben

Doelen en informatiebehoefte

Milieudoelen uit Mariene Strategie Deel 1

Het effect van menselijke interventies op interacties tussen verschillende trofische niveaus in het voedselweb wordt verminderd waar deze effecten een probleem vormen.

Indicatoren

10 Aandeel grote vissen in vangsten van bodemsoorten(IBTS): lengte- frequentieverdeling. Er is een vergelijkbare OSPAR-indicator beschikbaar: EcoQO grotevisindicator (gewichtspercentage van gevangen vis met een lengte van > 40 cm).

11 Indicatoren voor zeevogels, zeezoogdieren en haaien

en roggen als toppredatoren. Hiervoor kunnen de onder ‘soorten’ genoemde indicatoren worden gebruikt.

12 Voedselrelatie van sleutelsoorten (nog te ontwikkelen indicator)

Uitwerking informatiestrategie

Aandeel grote vissen in vangsten van bodemsoorten (indicator 10)

Voor de indicator ‘Aandeel grote vissen in vangsten van bodemsoorten’ wordt gebruikgemaakt van de gegevens uit de International Bottom Trawl Survey (IBTS): aantallen per soort en (in het bijzonder) de lengte-frequentieverdeling die in het kader van de IBTS wordt bepaald. Het gaat daarbij om het percentage exemplaren groter dan 40 centimeter in de vangst van verscheidene soorten. Deze indicator is in OSPAR-verband uitgewerkt en is met ICES afgestemd en opgenomen in de OSPAR ‘EcoQO for proportion of large fish (LFI)’, common indicator D1 Fish Ceph 2.

Voor de NCP-relevante-ICES-vakken, kan deze specifieke informatie bij ICES worden opgehaald.

Voedselrelatie van toppredatoren (indicator 11)

De toppredatoren (grote vissen, zeevogels, zeezoogdieren en haaien en roggen) zijn op dit moment de enige indicatoren voor de beoordeling van de integriteit van de voedselketen. In de Mariene Strategie Deel I zijn enkele soorten toppredatoren dan ook als indicatoren benoemd.

Bij de invulling van deze indicator wordt gebruikgemaakt van de afzonderlijke meetnetten voor zeevogels, zeezoogdieren en haaien en roggen. De volgende parameters uit de betreffende meetnetten zijn relevant:

- voor zeevogels: omvang van populaties kwetsbare vogelsoorten - voor zeezoogdieren: omvang van populaties zeezoogdieren - omvang van populaties haaien en roggen.

Deze parameters zijn beschreven in de voorgaande paragrafen: vogels (3.3), zeezoogdieren (3.4), en haaien en roggen(3.2).

Voedselrelatie van sleutelsoorten (indicator 12)

Voor een goed inzicht in het functioneren van voedselwebben is kennis vereist over de verbanden tussen de soorten op verschillende trofische niveaus. De relaties tussen soorten – zowel intra- als intertrofisch – zijn echter nog niet voldoende duidelijk. Bovendien treden

substitutie-effecten op. Predatoren kunnen bij onvoldoende aanbod van een bepaalde prooisoort gaan prederen op een andere soort, hierdoor is het specifiek benoemen van indicatoren voor voedselrelaties lastig. In dat verband is het ook nog niet mogelijk om de indicator ‘voedselrelatie van sleutelsoorten’ operationeel te maken. In OSPAR-verband staat deze indicator op de kennisagenda en bekijken deskundigen de komende jaren wat hiervoor de beste oplossing is.

Meetplan

Omdat de monitoring voor voedselwebben meeloopt met de monitoring van bodemdieren, vis, vogels en zeezoogdieren, is geen specifiek meetplan nodig voor het monitoren van voedselwebben.

Ontwikkelingen

De OSPAR-Commissie heeft in 2013 voor voedselwebben twee geprioriteerde kandidaat- indicatoren benoemd, die over één tot twee jaar als gemeenschappelijke indicator kunnen worden vastgesteld: Grootteverdeling van vissen(LFI) en Verandering van functionele groepen in plankton. Voor de eerste indicator kan gebruik worden gemaakt van de gemeenschappelijke indicatoren die door OSPAR en ICES worden ontwikkeld voor vissen. Nederland wacht de resultaten van bovengenoemde kennisontwikkeling af alvorens een besluit te nemen over het al of niet overnemen van de planktonindicator op termijn. Afhankelijk van de verdere ontwikkeling van indicatoren, wordt zo nodig het monitoringplan aangepast.

9.2.6 Habitats