• No results found

2. Beleid en wettelijk kader, plannen en regelgeving

2.4 Waterbeleid

2.4.6 Monitoring

Om de toestand en trends van de waterkwaliteit in de KRW-waterlichamen en Natura2000-gebieden te volgen en te toetsen, wordt een monitoringsprogramma uitgevoerd dat aspecten omvat op het gebied van waterkwantiteit, waterkwaliteit, ecologie en hydromorfologie.

Voor het bewaken van de huidige toestand is een specifiek monitoringsprogramma ontwikkeld voor de KRW. De actuele toestand en de door waterschap, gemeenten en provincie te nemen maatregelen wordt jaarlijks gerapporteerd door middel van factsheets (www.waterkwaliteitsportaal.nl). De effecten van de maatregelen op het hydrologisch herstel van de natte natuurparels wordt gevolgd met het OGOR-meetnet. Dit meetnet zal in de toekomst verder worden afgestemd op de Natura2000- instandhoudingsdoelstellingen. Beide monitoringsgegevens bevatten belangrijke informatie voor het bepalen van de trends van oppervlakte- en grondwaterafhankelijke habitattypen en soorten. Indien noodzakelijk worden de meetnetten aangepast op basis van gewijzigde landelijke protocollen en richtlijnen. De waterschappen doen in Natura2000-gebieden extra onderzoek en planaanpassingen indien de instandhoudingsdoelen dit noodzakelijk maken.

2.5

Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan beschrijft wat er met de ruimte in een bepaalde gemeente mag gebeuren. Voor het gebied Maasduinen zijn de bestemmingsplannen buitengebied van de gemeenten Bergen, resp. Venlo resp. Gennep van belang. Binnen de vigerende bestemmingsplannen buitengebied van de gemeenten is de Maasduinen grotendeels geregistreerd onder de enkelbestemming natuur. Het beheer is afgestemd op de natuurlijke functies van het gebied en de aangewezen habitattypen en soorten.

Er is een belangrijke relatie tussen de doelen en maatregelen die genomen moeten worden ter uitvoering van het Waterbeheerplan en Natura2000, deze kunnen in belangrijke mate

ondersteunend aan elkaar zijn. Dit geldt zowel voor oppervlaktewater als voor grondwater. Voor het beheerplan is het belang te weten welke maatregelen vanuit het waterbeleid genomen zijn en worden. Voor de GGOR-maatregelen is de relatie zelfs 1:1. Monitoring die plaatsvindt in het kader van het Waterplan biedt belangrijke informatie voor het Natura2000-plan. Maasduinen behoort tot de natte natuurparels (voorheen; TOP-gebieden) voor verdrogingsbestrijding (GGOR). Er liggen 11 OGOR-meetpunten.

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 31

3.

Ecologische analyse

3.1

Abiotiek

Het beeld van het Natura2000-gebied is in hoofdzaak bepaald door oude rivierterrassen van de Maas en opgestoven rivierduinen. Lang geleden stroomde de Rijn door het gebied en later pas de Maas. Door de werking van de Rijn en de Maas zijn terrassen ontstaan. Deze zijn nog steeds zichtbaar in het landschap. Extra reliëf in de vorm van stuifduinen is ontstaan onder invloed van de wind. Ten tijde van de laatste ijstijd, ca. 21.000 jaar geleden was het klimaat extreem koud en droog. Dekzanden uit het Maasdal zijn door de heersende westenwinden verstoven en vormden de karakteristieke

paraboolduinen ten oosten van de Maas. Vennen zijn ontstaan in uitgestoven laagtes boven

ondoorlaatbare leemlagen. Op de rivierduinen ontstond in de loop der tijd heide. Grote delen hiervan zijn later beplant met naaldbossen voor de levering van mijnhout en het vastleggen van stuifzanden die waren ontstaan door overbegrazing van de heide door vee. Ten oosten van de duinen lag een uitgestrekt veengebied. Vanwege de geïsoleerde ligging van het gebied, tussen de Maas en de Duitse grens, is het gebied niet intensief ruimtelijk ontwikkeld. Mede hierdoor is de ecologisch belangrijke overgang van hoog- naar laagterras in het stroomdal van de Maas in stand gebleven. Hier en daar zijn kleine en grotere stukken heide en stuifzand gespaard gebleven. Hiervan zijn de Bergerheide en De Hamert de grootste gebieden. Verspreid over de heide liggen veel vennen, waarin enkele met hoogveenvegetaties. De overgangen van vennen naar natte heide zijn geleidelijk. Door het gebied stromen enkele beken en grotere waterlopen, onder andere gegraven voor de afwatering voor de ontginning van het veengebied. Delen van dit veen gebied worden momenteel hersteld middels natuurontwikkelingsproject Heerenveen. Het laagterras tussen de Maas en de rivierduinen is plaatselijk erg smal.

3.1.1 Geologie en geomorfologie

De Maasduinen zijn gelegen op een schol, de Venloslenk genaamd, die langzaam omhoog komt. De aangrenzende schollen, de Peelhorst en de Hoogte van Krefeld, stijgen echter sneller, waardoor de Venloslenk lager is gelegen en daalt ten opzichte van de omgeving. De Venloslenk is begrensd door de Tegelenbreuk in het westen en de Viersenbreuk in het oosten.

Als gevolg van de sterke klimaatschommelingen gedurende het Pleistoceen wisselden de Maas en de Rijn vaan van karakter. Hierdoor wisselden perioden van overwegend afzetting en insnijding elkaar af (Huisink, 1998). In de oprijzende Venloslenk heeft de Maas zich hierdoor schoksgewijs dieper in de eigen sedimenten ingesneden. Het dal werd hierbij steeds smaller. Dit resulteerde in de vorming van een serie rivierterrassen (Reutelingsperger, 2016). Vanaf het eerste deel van het Pleistoceen mondde de Maas ter hoogte van Heerlen in de Rijn uit. Rijn en Maas volgden destijds in hun benedenloop nu en dan dezelfde weg over een gemeenschappelijke riviervlakte. Deze vlakte is nu nog herkenbaar als hoogterras. Delen van het middenterras en hoogterras van de Rijn en Maas (formatie van Sterksel) liggen net buiten het gebied over de grens in Duitsland, respectievelijk het plateaugebied van Wemb en het plateaugebied van Twisteden. Omstreeks de Saale-ijstijd of Saalien (circa 200.000 jaar geleden) kwam de huidige loop van de Maas tot stand. Hierin speelde de opwaartse tektonische beweging van de Ardennen een bepalende rol. Bovendien speelde de verlaging van de zeespiegel

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 32

gedurende het Saalien eveneens een rol. De rivierterrassen van de Maas zijn ontstaan doordat de rivier zich steeds dieper in de ondergrond heeft ingesneden en op een lager niveau een nieuwe vlakte is gaan vormen. Zo ontstonden middenterras en laagterras.

Figuur 3.1 Dwarsdoorsnede van de Maasduinen ter hoogte van De Hamert met (boven) met hellingprofiel van hetzelfde gebied. Duidelijk herkenbaar zijn het Maasdal (1) met de Maas (A), het stuifduinengebied (2) met de paraboolduinen (B) met ingeklemd het Pikmeeuwenwater (C) en het lager gelegen, voormalige veengebied (3) met het later gegraven Geldernsch-Nierskanaal (D) (bron: AHN).

Gedurende het Laatglaciaal (circa 21.000 jaar geleden) begon het klimaat geleidelijk te verbeteren. In deze tijd, het Weichselien, is het rivierduinlandschap op het middenterras ten oosten van de Maas ontstaan. Op de grofkorrelige afzettingen van het Pleistoceen is bij hoogwater van de rivier nog een 10 tot 15 cm dikke leemlaag afgezet. Voor de waterhuishouding van het Natura2000-gebied speelt deze laag een belangrijke rol. Ze is namelijk moeilijk doorlaatbaar voor water. Op deze leemlaag werd plaatselijk dekzand afgezet. Dit zand is afkomstig uit de uitgestrekte onbegroeide zandvlakte in de bedding van de rivier. In het jonge Dryas-stadiaal (12.700-11.560 jaar geleden) zijn uit de periodiek droogvallende dalvlakte van de Maas grote massa’s zand opgestoven. Deze dekzanden liggen, ten gevolge van de overheersende westenwind, alle aan de oostkant van de rivier. Morfologisch kenmerken ze zich door hun wijde paraboolvormige zandbogen met een steile oosthelling en een zwakke westhelling. Paraboolduinen kunnen met de wind meewandelen. Hierbij neemt de hoogte af en buigen de armen meer open. Wanneer een paraboolduin van plek verschoof, kon er aan de Maasoever weer een nieuwe paraboolduin ontstaan. Op verschillende plekken in de Maasduinen heeft dit proces zich enkele keren achtereen herhaald en zijn er meerdere generaties paraboolduinen achter elkaar gevormd en als serie in het landschap aanwezig (Reutelingsperger, 2016).

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 33 Figuur 3.2 Paraboolduin ten zuiden van de Walbeckerweg. Hier ligt nog een prachtig voorbeeld van een paraboolvormige duinencomplex. De bruine pijl laat de overheersende zuidwesten windrichting zien. Linksonder ligt het rivierbed van de Maas (bron: AHN).

Sinds de aanwezigheid van de mens (vanaf ca. 700 v. Chr.) in het gebied, is er verstoring van het bodemprofiel opgetreden. Sindsdien zijn de paraboolduinen nog meerdere malen verstoven en daardoor reliëfrijker geworden. Momenteel komt ook nog op enkele plekken actief stuifzand voor. Naast de paraboolduinen liggen uitgestoven laagten met vennen en veentjes. Deze tot op een

schijngrondwaterspiegel uitgestoven laagten werden gevoed door regenwater, zodat veenvorming kon optreden. De open wateroppervlakten in onder andere het Eendenmeer en het Pikmeeuwenwater wijzen erop dat hier vanaf de Middeleeuwen al veen werd geëxploiteerd voor de brandstofvoorziening (Nobbe & Rövekamp, 1993).

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 34 3.1.2 Bodem

In het Natura2000-gebied komen humuspodzolen, vaaggronden, moerige podzolen en veengronden voor. De bodems van het gebied bestaan voor een groot deel uit stuifzand, waaruit of waarop zich al naar gelang de vochtigheidsgraad en begroeiing verschillende bodemtypen hebben ontwikkeld. Kenmerkend voor onbegroeide, droge bodems zijn de zogenaamde vaaggronden (duinvaag- of vlakvaaggronden). Dit zijn gronden waarin niet of nauwelijks bodemvorming is opgetreden. Dit bodemtype komt voor op de hogere vegetatieloze delen van het gebied. Het komt voor op de oudere dekzandgronden waarvan het podzolprofiel tot op de C-horizont is afgestoven. Waar de bodem droog en begroeid is, heeft zich een haarpodzol ontwikkeld. Kenmerkend zijn de asgrijze uitspoelingslaag en de onder elkaar gelegen zwarte, humusachtige en roodachtige inspoelingslaagjes. Dit type bodem komt voor op de niet verstoven paraboolduinen, waar lange tijd bodemvorming heeft kunnen

plaatsvinden. Veldpodzolen hebben een uit- en inspoelingslaag. Deze bodemtypen zijn voorbehouden aan vochtiger gronden. Ze komen in het gebied in de uitgestoven laagten voor. Hier en daar bestaat de bovenste laag van veldpodzolen uit een moerige of venige laag. Is de organische laag dikker (>40 cm), dan worden deze gronden ingedeeld bij de veengronden. Dit bodemtype komt in een zone langs open water van de meeste in het gebied aanwezige vennen voor. In het verleden is de oppervlakte veen groter geweest. Door vervening is het areaal veengrond afgenomen (Nobbe & Rövekamp, 1993).

3.1.3 Hydrologie

Hydrologisch gezien wordt de regio Bergen gerekend tot het Systeem Oostelijke Maasterrassen. De duingordel vormt daarbinnen een groot regionaal infiltratiegebied waarvan het water naar weerszijden weg stroomt. De verblijftijden van het grondwater kunnen hierbij sterk variëren. Aan de westkant van de duingordel zijn voor het kwelwater in de dalen van Eckeltse- en Heukelomse beek verblijftijden berekend van minder dan 25 jaar. Ter plaatse aanwezige kwelindicatoren ondersteunen dit beeld. Aan de oostzijde kan de verblijftijd daarentegen aanzienlijk oplopen, tot meer dan 100 jaar. De sterk drainerende werking van de laaggelegen Maas vormt vermoedelijk de verklaring voor dit opvallende patroon. Op de Bergerheide ligt bovendien een uitgestrekte zandwinplas, het Reindersmeer. Hier is zand afgegraven tot op het tweede watervoerende pakket. Hier doorsnijdt het pyrietlagen met als gevolg het heldere blauwe water in het Reindersmeer.

Vrijwel alle vennen in deze regio danken hun bestaan aan een 10-15 cm dikke, slecht doorlatende (Laat glaciale) venige leemlaag in de ondergrond. Dergelijke vennen kunnen gevoelig zijn voor ontwatering in de omgeving omdat de waterstand mede wordt bepaald door de hydrologische omstandigheden in het gebied waar de leemlaag zich uitstrekt. De vennen zijn dus hydrologisch niet volledig geïsoleerd. Er liggen ook diverse landbouwenclaves in drooggelegde venen en laagten. Voorbeelden hiervan zijn de enclaves ten zuidoosten van de Duivelskuil, bij het Eendenmeer, langs de Ontginningsweg en noordelijk van de Springberg. Hydrologisch gezien wordt de regio Arcen eveneens gerekend tot het Systeem Oostelijke Maasterrassen, een stelsel van lokale grondwatersystemen die afstromen naar het Maasdal en de parallel daaraan stromende beken in de oude Maasmeanders. De noord-zuid verlopende rivierduingordel fungeert hierbij als een belangrijk infiltratiegebied. Daarnaast stroomt er grondwater toe van het hoogterras. De verblijftijden van het grondwater in dit gebied variëren nogal sterk. Plaatselijk kan dit oplopen van 25 - 50 jaar, zoals in het zich diep insnijdende

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 35

Geldernsch-Nierskanaal, naar aanzienlijk langere verblijfstijden vanuit het hoogterras. Dit is

bijvoorbeeld het geval in het Straelens Broek bij de Viersenerbreuk. In het Maasdal kwelt grondwater op in de sloten. Naar mate men noordelijker komt, nemen de verblijftijden sterk toe (De Mars, 1998).

3.2

Natuurwaarden en ecologische relaties