• No results found

4. Realisatiestrategie

4.4 Visie

5.1.4 Bostypen

De boshabitattypen komen verspreid over het hele Natura2000-gebied voor en zijn, anders dan de naam wellicht doet vermoeden alleen gebonden aan de grote bosgebieden van de Maasduinen. De habitattypen H9120 Beuken-eikenbossen met Hulst en H9190 Oude eikenbossen zijn hier nog het meest gebonden aan deze bosgebieden. Ze komen voor op de droge zandgronden van het Maasduinengebied. Het habitattype H91E0C Vochtige alluviale bossen bestaat uit lager gelegen bossen in beekdalen, soms in combinatie met het iets hoger gelegen habitattype H91F0 Droge hardhoutooibossen. Deze laatste groep komt ook voor op de overgangen van het Maasdal naar de zure bossen op de zandduinen al dan niet in combinatie met H6430C Ruigten en zomen van droge bosranden. De Hoogveenbossen H91D0 zijn te vinden op natte heideterreinen en soms in gradiënt met H91E0C Vochtige alluviale bossen.

Ook binnen deze groep van habitattypen vormt de overmatige stikstofdepositie een probleem (knelpunt K1). Met name de Beuken-eikenbossen met Hulst en de Oude eikenbossen, maar ook de Hoogveenbossen. Het effect in de Hoogveenbossen, zorgt, vaak in combinatie met verdroging, voor vergrassing van de ondergroei. De twee droge bostypen hebben eveneens te lijden onder de effecten van de stikstofdepositie. Hierdoor treedt verzuring op en is er sprake van een onbalans in de

mineralen in de bodem en treedt er aluminiumvergiftiging van de vegetatie op. Ook de afbraak van organisch materiaal en nitrificatie wordt vaak geremd. De effecten hiervan zijn terug te vinden in de bladetende vlinderrupsen. Het toepassen van steenmeel in deze bossen herstelt de vroegere situatie (zie kader Kalk of steenmeel onder 5.1.1). In habitattype Oude eikenbossen op De Hamert vindt op beperkte schaal al onderzoek plaats naar de mogelijkheden en effecten van steenmeel. Indien uit dit onderzoek blijkt dat het opbrengen van diverse soorten steenmeel op de korte termijn het gewenste effect heeft, kan deze maatregel op een grotere oppervlakte worden ingezet (145.Bk.102). Monitoring van effecten op de middellange en lange termijn effecten blijft nodig (145.Mo.111).

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 139

Figuur 5.8 Opbrengen steenmeel en monitoren van de effecten op habitattype H9190.

Instandhoudingsmaatregel 145.H.109 betreft het dempen van waterlopen in het Lommerbroek om verdere verdroging van het Hoogveenbos tegen te gaan (knelpunt K2). In het kader van PIO-project Lommerbroek is een verkennende studie uitgevoerd naar mogelijkheden voor uitbreiding van het Hoogveenbos in het Lommerbroek en vernatting van het aanwezige kwalificerende Hoogveenbos (Roelofs en Remke, 2018). Uit dit verkennende onderzoek blijkt dat uitbreiding van het Hoogveenbos in noordelijke richting niet mogelijk is. Het hier aanwezige laagveenbos staat onder invloed van grondwater met te hoge calcium- en bicarbonaatconcentraties om Hoogveenbos te kunnen realiseren. Een westelijke uitbreiding behoort wel tot de mogelijkheden. Uitbreiding vindt dan plaats buiten het Natura2000-gebied, maar heeft wel een positief effect op de kwaliteit van het Hoogveenbos binnen de begrenzing.

Tijdens het verkennend onderzoek is tevens (tijdelijk) een stuw geplaatst op de scheiding tussen het kwalificerende Hoogveenbos en het noordelijk gelegen laagveenbos. Deze stuw leverde in deze korte en zeer droge periode geen extra grondwaterstijging op, maar de korte duur van het onderzoek en de extreem droge periode waarin het onderzoek (deels) heeft plaatsgevonden maakt een duidelijke uitspraak hierover niet mogelijk. Vanwege de kleine ingreep is het aan te bevelen om de stuw te handhaven en de grondwaterstanden blijvend te monitoren. Afwatering van het Lommerbroek draagt bij aan de verdroging van het Hoogveenbos. Het dempen van de waterlopen zorgt voor een stijging van de grondwaterstand wat de kwaliteit van het Hoogveenbos ten goede komt (145.H.109). De Hoogveenbossen op de heideterreinen komen voor op vergelijkbare plekken als het habitattype Vochtige heide. De peilbuizen van OGOR-meetnet laten een behoorlijk stabiele waterstand zien op deze plekken. Handhaven van de hydrologische situatie is dan voldoende. De overmatige

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 140

een belangrijk deel bepalend voor de staat van instandhouding. De kwaliteit van de Hoogveenbossen kan pas verbeteren naar het gewenste niveau als de stikstofdepositie onder de KDW ligt. Ook hier is het dus cruciaal dat de stikstofdepositie sterk afneemt (knelpunt K1).

Figuur 5.9 Instandhoudingsmaatregel 145.H.109 dempen van waterlopen in het Lommerbroek.

In delen van de Vochtige alluviale bossen is de invasieve exoot Reuzenbalsemien dominant (knelpunt K14). Plaatselijk langs het Geldernsch-Nierskanaal bepaalt de soort voor >90% de bodemvegetatie. Behalve dat de soort de oorspronkelijke vegetatie wegconcurreert, draagt Reuzenbalsemien ook bij aan een toename van erosie. In de winter, als de planten zijn afgestorven, laten ze een vrijwel kale bodem achter die bij hoogwater erg gevoelig is voor erosie. Bestrijding van Reuzenbalsemien dient plaats te vinden vanaf het bovenstroomse deel van de verspreiding (145.Ex.107). Op plekken die goed toegankelijk zijn kan machinale verwijdering plaatsvinden, op andere plekken zal dit handmatig moeten gebeuren.

Reuzenbalsemien is een eenjarige plant. Timing van de bestrijding is dus cruciaal en dient plaats te vinden voordat kiemkrachtig zaad zich kan verspreiden. De effectiefste periode is juni-juli.

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 141

Reuzenbalsemien, De Hamert augustus 2009

Voorafgaand aan de bestrijding dient de verspreiding in kaart te worden gebracht. Afmaaien dient zo dicht mogelijk bij de bodem te gebeuren om zaadzetting en noodbloei te voorkomen. In augustus vindt dan nog een controle ronde plaats. Het jaar erop wordt deze cyclus herhaald. Afvoeren van maaisel is niet noodzakelijk. Maatregelen dien te worden uitgevoerd tot dat de zaadbank van de soort is uitgeput. Een belangrijke randvoorwaarde voor het slagen van deze maatregel is dat bovenstrooms in Duitsland geen haarden van Reuzenbalsemien voorkomen. Voorafgaand dient dit eerst in kaart te worden gebracht.

Natura 2000-plan Maasduinen (145) 2020-2026, Hoofdrapport, december 2020 142

Het habitattype Vochtige alluviale bossen is vaak aan verdroging onderhevig. In veel gevallen ligt er een relatie met drooglegging van de omgeving beredeneerd vanuit andere belangen. In een enkel geval ligt er een natuurlijke(re) oorzaak aan ten grondslag. Het Vochtige alluviale bos langs de Eckeltsche Beek ten westen van golfterrein Bleijenbeek is aan verregaande verdroging onderhevig. In het kader van het voorkomen van ongewilde inundaties op landbouwgronden heeft de Eckeltsche Beek hier een bypass gekregen die op enige afstand van de beek dwars door het golfterrein loopt en uiteindelijk de zuidgrens vormt van het habitattype. In de westelijke punt van het habitattype komen de bypass en de beek weer bij elkaar. Door het opdelen van het debiet in twee waterstromen, waarvan het merendeel door de bypass gaat, is het Vochtig alluviaal bos aan het verdrogen (L13). Met het opheffen van de bypass wordt de verdroging voor een aanzienlijkdeel opgelost. Er bestaan echter vergaande afspraken over de afwatering van de bovenstroomse agrarische gronden en golfterrein. Een alternatief voor de bypass kan uitkomst bieden voor zowel de gemaakte ontwateringsafspraken als de verdroging van het Vochtige alluviale bos (145.Oz.457).

Figuur 5.11 maatregel: 145.Oz.456: Onderzoek naar alternatieven voor bypass Eckeltse Beek.