haar dochter niets te bespeuren. Deze zet zich zwijgend ergens neder in het vertrek,
en geeft aan Kato verlof om heen te gaan.
De baronesse brengt den avond verder door, zonder een woord te spreken, half
dommelend. Tegen half tien is zij te bed, en freule Constance zal dus, waarschijnlijk
althans, tot den volgenden morgen elf uur rust hebben. De nachten gaan meestal
vrij goed voorbij.
Dienzelfden avond zitten Anna en Clara minder pantomimisch over elkander. Er
bestaat voor de beide vrouwen dan ook allerlei aanleiding tot een gesprek. Van
Grave heeft verkozen geheel alleen te blijven. Moeder en Dochter zijn dus langer
in de huiskamer, dan gewoonlijk 's avonds het geval is, en nauwelijks bijéen, of het
gesprek begint.
‘Lieve Moeder, ik begrijp er wezenlijk niets van. Heden middag was vader zoo
wèl, dat hij Constance ontvangen en eene heele poos met haar spreken kon, en nu
is vader eensklaps zooveel erger. Wat is er dan toch gebeurd? En van Constance's
praten met u, na haar bezoek bij vader, heb ik ook niets begrepen. Ik heb zoo'n
gevoel, dat er iets akeligs aan de hand is, en dat voor mij verborgen wordt gehouden.
Moeder
moest de goedheid hebben, om het mij te zeggen. Er is vast iets gebeurd.’
‘Je weet, Clara, dat ik altijd vertrouwelijk met je omga, en ik zie dus volstrekt geen
reden, om je niet te antwoorden op je vraag. Vader heeft een gesprek met freule
Constance gehad, dat veel te levendig was, en zeer nadeelig op vaders gezondheid
teruggewerkt heeft.’
‘Maar hoe dan? Moeder zegt toch niet alles. Zulke lieve menschen als vader en
Constance hebben toch onmogelijk twist met elkander kunnen krijgen.’
‘Neen, natuurlijk niet, kind. Een twist was het niet. Maar vader en de freule waren
het met elkander op een punt niet eens.’
‘Mag ik weten, waarover niet?’
‘Laat ons dit onderwerp maar niet aanroeren.’
‘Vindt Moeder beter van niet?’
‘Dat wil ik nu niet bepaald beweren.’
‘Toe, zeg het dan.’
‘Je kunt het ook wel weten. De freule heeft de Mérivals preek niet positief-kristelijk
genoeg gevonden, en die aanmerking op de Mérival deed vader geen pleizier.’
‘O ja, dat is het juist wat ik u vragen wilde. Ik was het woord vergeten, het is zoo'n
lang woord; ik heb het u tegen freule Constance ook al hooren gebruiken. Wat is
toch po.. potivi.... Hoe is het ook weêr?’
‘Positief-kristelijk.’
‘O ja, positief.... Weet u: kristelijk, begrijp ik natuurlijk wel, maar positief, wat is
dat, Moeder?’
‘Ja lieve meid, hoe zal ik je dat nu op eens uitleggen?’
‘Constance moet dan toch geducht knap zijn, dat ze ook weet wat positief is. Maar
kan moeder het mij niet met een enkel woord zeggen, dat ik het ten minste zoo'n
beetje begrijp?’
‘Wel, misschien wel, laat me eens zien....’
‘Stoor ik u niet,’ vraagt Adriaan, die op dit oogenblik de kamer binnentreedt.
Anna. ‘Volstrekt niet. - Gij stoort ons nooit.’
Clara. ‘Juist het tegendeel; je komt ons juist van pas. Moeder en ik waren aan
het praten, en nu zult gij ons misschien kunnen voorthelpen.’
Anna. ‘Kom, de Mérival, zet u bij ons.’
Adriaan. ‘Ik ben moê.’
Anna. ‘Dat wil ik wel gelooven, je bent ook den ganschen middag uitgebleven.’
Adriaan. ‘Men komt van het eene bezoek op het ander, en men wil dan niet graag
iemands deur voorbijgaan.’
Clara. ‘Hebje den heelen tijd door huisbezoek gedaan?’
Adriaan. ‘Ik heb zeker wel tien of twaalf huisgezinnen bezocht, maar, ik moet
zeggen, met het grootste genoegen. Ik ben overal met hartelijkheid ontvangen.
-En de liefde voor Dominee, die ik overal
gevonden heb, dat is iets voor iederen predikant om jaloersch van te worden. Ik
geloof, inderdaad, dat ik al goed ben, omdat ik in zijn plaats en voor hem kom.’
Clara. ‘Ik woû, dat ik er bij was geweest.’
Adriaan. ‘Ik zal je toch wel geen nieuws vertellen.’
Clara. ‘Neen, ik hoor het ook dikwijls, als ik zoo hier en daar rondga. Maar van
vader zou ik wel den heelen dag goed kunnen hooren spreken.’
Adriaan. ‘Doch ik heb u gestoord in een gesprek. Ik kom nu het laatst van den
Notaris Zalm; zij hebben Clara en mij geinviteerd voor morgen avond, dan kon ik
kennis maken met Dr. Beelen, die zou er ook komen. Ik heb het niet willen
aannemen, Mevrouw, voor ik u gesproken had. Ik zou van avond nog een boodschap
sturen.’
Anna. ‘Voor morgen avond? Ik heb er niets op tegen, als mijn man het goed vindt.’
Clara. ‘Ik vind het altijd heerlijk, om Dr. Beelen te ontmoeten. Hij praat zoo
pleizierig. Hij is zoo knap, en weet van alles. Ik woû maar, dat hij weêr eens hier
kwam. Hij is eigenlijk in lang niet bij vader geweest; vindt Moeder dat ook niet?’
Anna. ‘Ik vrees, dat hij van nu af wel weêr drukker zal moeten komen. Vader,
moetje denken, was in den laatsten tijd ook wezenlijk zooveel beter, en had zijn
konsulten natuurlijk minder noodig...’
Adriaan. ‘Wat zegt u daar, Mevrouw? Is
nee weêr minder goed? Wat zegt u? Heb ik het wezenlijk goed verstaan?’
In document
Allard Pierson, Adriaan de Mérival · dbnl
(pagina 193-197)