waartegen geen publieke opinie meer een dam is.
‘En wat heeft Plate nu gedaan? Gij kunt er op rekenen, dat hij dezen staat van
zaken met de grootste bezorgdheid gadeslaat, en dat hij zeer lang gepeinsd heeft
over hetgeen deze nieuwe toestand hem als zijn plicht voorschrijft. Zoo als ik hem
ken, durf ik verzekeren, dat het hem slapelooze nachten en elenden van allerlei aart
gekost heeft, eer hij het met zichzelf eens geworden is aangaande de nieuwe
gedragslijn, die hij volgen moest. Het heeft natuurlijk niet ontbroken aan pogingen
om hem wegen te doen inslaan die, hoe ook onderling
lend, evenwel door hem gelijkelijk moesten worden afgekeurd. De orthodoxen
hebben hem, dikwerf genoeg, aangemaand om krachtiger uit te komen voor zijn
kristelijk-dogmatisch geloof, daar zij, wegens zijn erkende rechtschapenheid, in de
meening verkeerden dat zijn dogmatisch geloof, hoezeer niet bijzonder krachtig,
nogtans zuiver was. De liberalen, van hunne zijde, hebben niet zelden bij hem
aangedrongen op een meer onverholen uitspreken van zijne onrechtzinnige
denkbeelden, in welker bezit zij onwillekeurig een geleerd en verlicht man als Plate
onderstelden te zijn. Aan geene, nu, van deze verschillende inblazingen heeft hij
het oor willen leenen. En natuurlijk. Hij kon geene dogmatische overtuigingen op
den voorgrond stellen, die hij vooreerst niet heeft, maar waaraan hij buitendien geen
waarde toekent voor het leven. Evenmin wilde hij het geloof der gemeente, hoe
weinig hij zelf als godgeleerde er van bezit, kwetsen of ondermijnen, daar hij als
herder en leeraar niemand ergeren of van zich vervreemden wil, en bovendien van
oordeel is, of althans zegt te zijn, dat het zedelijk leven der gemeente met een
liberaler theologie op zich zelve niet gebaat is.
‘Uit deze overleggingen heeft hij nu, terecht of ten onrechte, dit laat ik hier geheel
in het midden, voor zich het besluit getrokken, dat voorzichtigheid, behoedzaamheid,
vermijden van alle uitersten, de leus van zijn kerkelijk leven; tusschen de verschillend
partijen door te zeilen, zijn grootste eerzucht moet zijn. Komt dit nu bij hem voort
uit bekrompen zelfzucht? Waarachtig niet. Het is bij hem overtuiging, de gemoedelijke
overtuiging, dat hij zóo alleen de belangen der hem toevertrouwde gemeente waarlijk
behartigen kan.
‘Nu komt hij natuurlijk wel meer dan eens in een moeilijke positie. Zoo hoor ik,
dat hij, onder anderen, bij gelegenheid van mijn benoeming in het gedrang is
geweest. Zijn ouderlingen zijn hem komen vragen, zoo als men mij ten minste verteld
heeft. of zij zoo'n onkerkelijk persoon, als ik ben, wel kiezen mochten. Voor zichzelf
weet Plate, zoo goed als gij of ik, dat iemands twijfelachtige rechtzinnigheid hem
volstrekt niet behoeft te verhinderen om als dirigeerend geneesheer van een
krankzinnigengesticht werkzaam te zijn. Maar hij wist ook heel goed, dat hij deze
zijne overtuiging niet kon uiten, althans niet in het aangezicht van zijne ouderlingen,
zonder dezen aanstoot te geven of er zich aan bloot te stellen, dat. zoo hij den raad
gaf om een keuze te doen zonder op de kerkelijke kleur van den kandidaat te letten,
die raad, anderen met de noodige kommentariën overgebracht en daardoor publiek
gemaakt, op een wijze zou worden uitgelegd, die zijn openbaar karakter schaden
en het vertrouwen ondermijnen kon, dat hij zoo noodzakelijk bezitten moet om met
zijn werk in het gemeen te kunnen slagen. Zoo als men mij gezegd
heeft, heeft Plate zeer in en uit geantwoord en er zich met een Jantje van Leiden
afgemaakt. Het hinderde hem, dat men hem nog in deze zaak om zijn gevoelen
kwam vragen en niet reeds vooruit wist, wat zijn gevoelen was. Het was hem of hij
jaren achtereen te vergeefs gepreekt had. Ziet gij? Zoo is Plate; dat teekent den
man. Geldt het 't behouden van zijn invloed bij de rechtzinnigen in de gemeente.
dan is hij er verdrietig onder, wanneer men toont te vermoeden, hoe liberaal hij
eigenlijk is. Geldt het 't uitbrengen van een gevoelen, dat hij niet uitbrengen kan,
zonder zijn liberale denkwijze te laten merken, dan is hij er verdrietig onder, dat
men, ook als hij zwijgt, niet begrijpt, hoe liberaal hij eigenlijk wel is. Altoos van twee
zijden gedrongen: wenschende, dat men hem begrijpen zal waar hij met halve
woorden spreekt, en wenschende, dat men hem niet geheel begrijpen zal; begeerig
om meer licht onder zijne medemenschen te verspreiden, maar zelf terugschrikkend,
wanneer het blijkt, dat hij werkelijk eenig licht ontstoken heeft. Zoo is de man! Ik
heb hem u ten voeten uit laten zien.
‘Kom nu, mijn waarde, en werp den steen op hem, gij gelukkige, met uw kordaat
karakter, met uw positieve, radikale overtuiging! Zie hier een middenman; scheld
hem een modderaar, misschien zelfs een huichelaar, in elk geval een bloodaart;
haal uw hart aan hem op.
‘Maar - zoo gij een weinig menschenkennis bezit. zult gij het wel laten.
‘Die weifelende karakters, die menschen in en uit, die zoogenaamde halven, die
niemand, zooals het heet, kunnen bevredigen, ze allen over een kam te scheeren,
het is gemakkelijk, maar het is de onbillijkheid zelve. Ik, die Plate van zeer nabij
ken, weet hoeveel edele zielestrijd, hoeveel zelfverloochening, hoeveel
zelfbeheersching, hoeveel ware menschenliefde verborgen kunnen liggen achter
In document
Allard Pierson, Adriaan de Mérival · dbnl
(pagina 136-140)