• No results found

Modernisme versus postmodernisme

Studio Dumbar en Hard Werken kunnen met hun ontwerpen gezien worden als post­ modernisten. Postmodernisme wordt rond het eind van de jaren ‘70 zichtbaar in de grafi­ sche vormgeving.

Wat betreft opvattingen en beeldtaal staan Gert Dumbar en een ontwerper als Wim

Crouwel lijnrecht tegenover elkaar. Alles waar Crouwel voor staat met zijn functionele

Zwitserse ontwerpen, wordt verworpen door Dumbar. Andersom begrijpt Crouwel niets van Dumbars relativering van idealen.

Wim Crouwel, tijdens een symposium op de Gerrit Rietveld Academie over Studio Dum­ bar’s werk: ‘Gert’s opvattingen en zijn beeldtaal zijn contrair aan de mijne,’ zei Crouwel,

‘Ik kon me vreselijk opwinden over zijn spottende affiches voor tentoonstellingen van Piet Zwart en van Mondriaan. Ik begreep dat relativeren van idealen niet. Studio Dumbar is een exponent van de puur emotionele beweging in de jaren zeventig en tachtig, die het modernistische rationalisme bekritiseerde.’

Grafisch ontwerper en docent Chris Vermaas ziet de postmoderne stijl van Studio Dumbar

zoals die in de politie­huisstijl naar voren komt zelfs als een soort grap: ‘Mijn vader land was een Legoland geworden! In Nederland hebben Dumbar en de zijnen aan het ge zicht van de overheid gesleuteld, met het resultaat dat dat er nu veel te aardig uitziet. Want het werk van Studio Dumbar is vro lijk, ook daar waar vrolijkheid niet op zijn plaats is, zoals bij de politie... de kinderpolitie van Legoland. En zo is er meer, in ons land, geïnfantiliseerd door overdadige vormgeving.’

Max Bruinsma begrijpt kritiek op de vormgeving van Studio Dumbar enigszins, maar

relativeert deze kritiek direct: ‘Voor zover Nederland tot Legoland is verworden, is dat mede te wijten aan het succes van de relativerende beeldtaal van Studio Dumbar. Toch moet je met dat verwijt oppassen: als de keizer rare kleren aan heeft, is dat niet alleen de schuld van de kleermaker. Dumbar’s populariteit valt samen met een culturele vraag, waarop hij een inhoudelijk antwoord heeft. Studio Dumbar vertaalt culturele metaforen in een visuele taal die perfect aansluit bij hoe zijn opdrachtgevers hun plek in de wereld zien. En als er, bijvoorbeeld bij een opdracht als de politie, ruimte is om, zoals Dumbar zegt, “een verou­ derde militaire heraldiek te vervangen door een eigentijdse, civiele symboliek,” dan is dat een eerbiedwaardig uitgangspunt. Elke cultuur krijgt het grafisch ontwerp dat ze verdient. En ik vind dat we het met Studio Dumbar als exponent van die cultuur nog niet zo slecht getroffen hebben.’

Met deze opvatting laat Bruinsma eens te meer zien dat hij op de hoogte is van verschil­ lende ontwikkelingen in het grafisch ontwerp en dat hij verbanden kan leggen tussen die ontwikkelingen en kwaliteiten van hedendaagse ontwerpers. Bovendien laat hij zich niet verleiden om tot ongenuanceerde uitspraken te komen.

Standpunten over een groter geheel van ontwerpen en dan met name wat betreft de ge­ volgen van het modernisme en postmodernisme komen onder andere van de redacteuren van het periodiek Topos: Jornt Schröder en Joren Jacobs. Zij stellen dat ‘uitgesproken

voorstanders het postmodernisme onder meer zien als een periode waarin hoogdra vende pretenties van het modernisme (de maakbare samenleving bijvoorbeeld) terecht worden gewezen en er nieuwe mogelijkheden voor zingeving ontstaan. Uitgesproken tegenstanders zien het postmodernisme onder meer als de naam voor een verzameling van symptomen van een maatschappij in crisis.’ De redacteuren stellen vervolgens dat ‘het positieve van een postmoderne visie is dat het afscheid neemt van de grote idealen van het modernisme, sinds Descartes en de Verlichting, maar tegelijkertijd is er sprake van een ontkenning van

verantwoordelijkheden. Bovendien neemt de postmodernist afscheid van elke boven­indi­ viduele zingeving, waarmee de deur geopend wordt voor een nihilistische levenshouding. Het individuele of zelfs individualistische karakter van het postmodernisme dreigt ertoe bij te dragen dat men zich vooral richt op de problemen op kleine schaal of microniveau. De samenhang met het macroniveau dreigt te worden genegeerd en hierin schuilt een gevaar.’ De signalering dat het gevaar dreigt dat de ontwerper de context uit het ook verliest is relevant. Zo gaf Gert Dumbar eerder aan dat de verleiding groot kan zijn wanneer je via experiment een ontdekking doet, eenzelfde truc te blijven herhalen.

Door dit gevaar noemen, kunnen Schröder en Jacobs bijdragen aan de bewustwording er­ van. Aan de andere kant is de stelling die dit tweetal neemt nogal eenzijdig belicht en niet bepaald gericht op een oplossing.

Engels hoogleraar en schrijver Christopher Butler heeft de neiging hetzelfde te doen.

Zo stelt hij in Postmodernisme: ‘We moeten bereid zijn om veel postmoderne ideeën te zien als zeer interessant en invloedrijk en als de sleutel tot een aantal goede experimentele kunst­ werken, maar tevens als op hun best warrig en op hun slechtst simpelweg onwaar.’ Met deze laatste typeringen geeft Butler een perfect voorbeeld voor de stelling van Schro­ der en Jacobs die aangeven dat het postmodernisme door tegenstanders vaak wordt gezien als een verzameling van symptomen van een maatschappij in crisis.

Max Bruinsma lijkt, in tegenstelling tot Butler, beter in staat te relativeren. Bruinsma

over respectievelijk het modernisme en het postmodernisme: ‘Langzamerhand was ook tot functionalistische kringen doorgedrongen dat ‘ruisvrije vormgeving’ niet bestond, althans dat het formele associatieveld van zelfs het meest functionele ontwerp niet alleen door de ontwerper wordt bepaald, maar ook door de omringende cultuur wordt betekend. Aan de an­ dere kant werd uit de eerste golf van postmoderniteit duidelijk dat, wanneer alles interpre­ tatie en sampling is, de noodzaak van rationele ordening eerder groter dan kleiner wordt.’ Toch is de meerderheid van critici zowel wat betreft de resultaten van het modernisme

als die van het postmodernisme relatief somber gestemd. Kunstcritica Suzi Gablik stelt

in Has Modernism Failed dat de hartstocht van het modernisme omgeslagen is in een luste­ loos cynisme. Over het postmodernisme stelt Gablik verder dat je niets hebt: er zijn geen duidelijke polen meer en alles verandert simpelweg in het tegenovergestelde wanneer het principe ervan zijn hoogste punt bereikt heeft.

Bovendien ziet Gablik, naast toch ook de positieve kanten van het postmodernisme zoals

het bereiken van individualiteit en vrijheid, de negatieve houding die postmodernisten ontwikkeld hebben ten opzichte van de samenleving. Zij ziet volharding wat betreft ab­ solute vrijheid voor elk individu en het gevoel van een cultuur die vervreemd is van haar eigen omgeving als oorzaak van die negatieve houding. ‘Bovendien leidt die vervreemding tot demoralisatie bij kunstenaars,’ aldus Gablik.

Over het algemeen bestaat er opluchting dat het tijdperk van modernisme voorbij is. Wat men daarvan geleerd heeft is dat ruisvrije vormgeving niet bestaat. Aan de andere kant komt het postmodernistische ontwerpen er ook niet zonder kleerscheuren vanaf. Verwijten aan het adres van postmodernisten zijn onder andere: individualisme, ontkenning van de verantwoordelijkheid, chaos, het verliezen van de grotere context en cynisme. Positieve aspecten die worden genoemd zijn, vrijheid, experiment en de vaardigheid inhoudelijk te reageren op een probleemstelling.