• No results found

Onder de respondenten bevonden zich twee zogenaamde ‘modelburgers’. Zij hebben een vaste baan en hebben overwegend intrinsieke of communitaristische motieven voor het doen van vrijwilligerswerk. Het vrijwilligerswerk doen zij naast de betaalde baan en besteden hier elke week minstens 4 uur aan. Beide respondenten kennen verschillende motieven, namelijk intrinsiek en communitaristisch. Vanwege de nadrukkelijke motivaties van beide respondenten zal ik per respondent kort stilstaan bij hoe deze het vrijwilligerswerk vormgeeft.

Alexandro doet vrijwilligerswerk bij het taalbureau en zit nog in zijn inburgering. Hij is voor het eerste niveau geslaagd maar wil graag een hoger niveau doen zodat hij een opleiding kan volgen in Nederland. Hij doet vrijwilligerswerk op grond van intrinsieke motieven. Door het doen van vrijwilligerswerk wil hij nieuwe vaardigheden opdoen en nieuwe netwerken opbouwen. Hij ziet het doen van vrijwilligerswerk als een manier om te kunnen groeien. Hij kan de taal oefenen en leert verschillende culturen kennen. Het doen van vrijwilligerswerk was dan ook zijn eigen idee. Deze respondent is dus geen box ticker, maar een actief burger die de civil society draaiende houdt. Zijn betaalde baan is zwaar en ongeschoold nachtwerk. Hij heeft deze baan nodig om rond te kunnen te komen. Het vrijwilligerswerk doet hij om bezig te blijven in het veld waarin hij in het land van herkomst een opleiding heeft afgerond en zoals gezegd om zichzelf te kunnen blijven ontwikkelen. Hij profiteert dan ook van de activiteiten waar hij als vrijwilliger toegang toe heeft. Naast dit vrijwilligerswerk zet hij zich ook vrijwillig in bij de kerk, waar hij zijn eigen cultuur kan ontmoeten en waar hij tevens netwerken opdoet.

“Voor vrijwilligerswerk kan jij in mijn geval, kan Nederlands praten. Leren Nederlands, maar ook tegenovergestelde van leren, doen, lesgeven. Kennis maken met mensen, vreemden ook en cultuur van de mensen. Soms praat ik ook die andere taal, soms Spaans, soms Engels. Dit is het voordeel. Het nadeel is geen salaris maar is niet zo belangrijk. Is beter voor om te groeien” – Alexandro

Najib doet vrijwilligerswerk bij de vereniging. Hier voert hij een aantal bestuurlijke functies uit maar helpt ook bij de organisatie van verschillende activiteiten. Hij doet het vrijwilligerswerk vanuit communitaristische motieven. Hij voelt zich dan ook heel erg betrokken bij de gemeenschap. Zijn activiteiten binnen de vrijwilligersorganisatie zijn een uiting hiervan. Zelf is

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

hij hoogopgeleid en werkt full time. Buiten dat hij vrijwilliger is, is hij ook politiek betrokken. Zo was hij lid van een politieke partij en was hij lid van de gemeenteraad. De betrokkenheid die dit teweeg heeft gebracht had hij al toen hij hier naar toe kwam in de jaren ´90 nadat zijn ouders hier al een tijd woonden. Er was toen nog geen inburgeringscursus, de Nederlandse taal leerde hij op straat. Volgens de respondent gingen nieuwkomers in die tijd óf naar de coffeeshop, óf naar de vereniging. Voor hem was de vereniging een logische keuze. Zo rolde hij al gauw in een netwerk dat hem uiteindelijk in zijn huidige functie bracht. Samen met dit netwerk probeert hij nu mensen te helpen die zelf meer moeite hebben met rondkomen en vooruitkomen.

“Ik vind vrijwilligerswerk heel belangrijk in het leven van een mens. Wat je betaald krijgt is mooi meegenomen maar naast dat probeer je ook je kennis over te dragen aan anderen, die niet op de werkvloer zijn. Op werk heb je collega’s, maar er is een hele grote groep mensen die niet te benaderen zijn vanuit een professionele organisatie. Dus je probeert op vrijwillige basis ook je kennis over te brengen op mensen waar je niks mee te maken hebt. Dus ik vind vrijwilligerswerk heel belangrijk in het bestaan van een mens. Het hoeft niet veel te zijn, het maakt niet uit twee, drie uur per week, dat moet kunnen. Ieder op zijn eigen manier, ieder heeft zijn eigen kwaliteiten” – Najib

Ondanks de verschillende levens van deze respondenten hebben zij toch overeenkomsten. Beiden zijn zij zeer wenselijke migranten die hun integratie zelf bevorderen door middel van participatie. Ze versterken de civil society doordat zij zichzelf en anderen helpen. Dit soort burgers zijn voor de overheid aantrekkelijk doordat zij meer doen dan enkel de civiele plichten zoals stemmen. Ook de vrijwilligersorganisaties hebben baat bij de betrokkenheid die deze vrijwilligers tonen, Alexandro komt bijvoorbeeld zo vaak mogelijk langs “Als ik tijd heb kom ik

hier altijd. Soms moet ik werken of heb ik afspraken maar daarna kom ik altijd”. Door zelf actief te

zijn worden andere mensen ook gestimuleerd om actief te zijn, of dit nou structureel werklozen zijn of mensen die enkel nog het laatste zetje nodig hebben. De respondenten proberen het beste uit zichzelf en uit anderen te halen. Alexandro helpt mensen met dingen op de computer binnen de vrijwilligersorganisatie waar hij werkt “hier komen meer oude mensen en de mensen een paar

kennen de computer maar alleen Youtube en Facebook. Hier helpen wij de mensen met woorden, tekst, cv maken, een paar dingen, geen dissertatie maar de mensen kunnen een kleine reclame doen, cv maken op de computer”. Bij de vereniging waar Najib vrijwilliger is proberen ze mensen

ook te helpen door het zelf te laten doen. Deze actieve burgers leren anderen dus participeren. “Wij hebben geen betaalde krachten maar doen alles met vrijwilligers. Alles wat vrijwilligers

doen dat doen ze met hun hart, en alles wat je met je hart doet, doe je graag. Wij luisteren naar de burgers. Wij organiseren geen enkele activiteit voor onszelf. Wij laten mensen zelf activiteiten organiseren, kom maar met ideeën. Je moet van mij niet verwachten dat wij jou gaan vermaken, nee, dat moet je zelf doen. Dan pas ben jij in staat om ver te komen” – Najib

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

Conclusie

Er zijn verschillende motieven gevonden voor het doen van vrijwilligerswerk. Deze motieven zijn overeenkomstig met de in de literatuur gevonden motieven instrumenteel, intrinsiek en communitaristisch (Leijenaar & Niemöller, 2009). Zo gaf een klein aantal respondenten aan dat zij het vrijwilligerswerk deden om iets terug te doen voor hun buurt of gemeenschap, met als doel kennis over te dragen en anderen te helpen. Deze communitaristische motieven komen echter het minst vaak voor onder de respondenten. Een grotere groep geeft aan meer intrinsieke motieven te hebben voor het vrijwilligerswerk. Zij gebruiken het vrijwilligerswerk om te leren en om nieuwe vaardigheden op te doen. Deze motivatie gaat vaak gepaard met de wens om ´niet thuis te zitten´. Bij een deel van de respondenten die voornamelijk intrinsieke motieven hadden voor het vrijwilligerswerk is de aanleiding voor het doen van vrijwilligerswerk van instrumentele aard. Deze motieven gaan vaak hand in hand. Bij een klein aantal respondenten zijn instrumentele motieven de enige aanleiding voor het vrijwilligerswerk. In de meeste gevallen is het echter een mix. De respondenten worden door de sociale dienst opgeroepen om vrijwilligerswerk te doen zodat zij hun uitkering kunnen blijven houden. Tegelijkertijd realiseren de respondenten zich dat het doen van vrijwilligerswerk leerzaam is en dat het hen toegang tot nieuwe netwerken kan verschaffen.

Deze netwerken zijn slechts in een enkel geval overbruggend. Er is één respondent die in haar vrijwilligerswerk een vaste baan heeft gevonden. Of dit te maken heeft met het netwerk is discutabel, zij wordt immers betaald aangesteld in haar huidige functie en stroomt dus niet door naar een betaalde baan binnen een ander netwerk. Voor de overige respondenten geldt dat hun opgedane netwerken hen niet veel perspectief bieden. Met name bij het Vliegwiel Fijenoord vinden we nieuwe netwerken, maar deze zijn bindend van aard vanwege de hechte onderlinge banden en het vertrouwen dat een grote rol speelt. De vrouwen van het Vliegwiel Fijenoord bevinden zich allen in dezelfde situatie en zijn vooralsnog niet in staat om elkaar vooruit te helpen. Voor deze vrijwilligers zijn het enkel institutionele netwerken die de integratie bevorderen doordat zij middels instituties zoals de sociale dienst of de gezondheidszorg in het vrijwilligerswerk terecht komen. Merkwaardig is dat Putnam (2000) beschrijft dat deelname aan de civil society juist overbruggende netwerken creëert en dat het doen van vrijwilligerswerk dus mensen kan helpen vooruitkomen. Uit dit onderzoek blijkt dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. De omstandigheden waardoor iemand in het vrijwilligerswerk terecht komt en het soort vrijwilligersorganisatie lijken invloed te hebben op de netwerken die iemand in het vrijwilligerswerk op zal doen. Zijn de sociale omstandigheden zodanig dat iemand via een institutie in het vrijwilligerswerk terecht komt, dan lijkt het minder waarschijnlijk dat er overbruggende netwerken in de desbetreffende vrijwilligersorganisatie zullen worden gevonden. In dit onderzoek is dit gebleken omdat vrouwen met vergelijkbare sociale omstandigheden in dezelfde vrijwilligersorganisatie terecht zijn gekomen, het Vliegwiel Fijenoord.

Buiten het vrijwilligerswerk bieden de organisaties echter vaak aanvullende activiteiten aan die de integratie en participatie van de vrijwilligers verder kunnen bevoordelen. Zo worden in veel organisaties trainingen, lessen en cursussen aangeboden. In de onderzochte organisaties zijn dit

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

met name taallessen en voorlichtingsbijeenkomsten maar een enkeling, het Vliegwiel Fijenoord, biedt een volledig ‘empowerment’ traject dat speciaal is gericht op de re-integratie van vrouwen. Middels de verschillende activiteiten worden nieuwe vaardigheden opgedaan en talenten ontwikkeld. Daarnaast biedt het werken in organisatieverband een inkijk in de arbeidsmarkt. Een aantal organisaties werkt dan ook met contracten waarin zij de voorwaarden voor vrijwilligers vastleggen, zoals de werktijden, op tijd komen en ziekmelding. De Marokkaans Culturele Vereniging Charlois werkt zonder contracten vanwege het verenigingsverband. Zij werken zelfs bewust zonder lidmaatschappen om zo de laagdrempeligheid van de vereniging te behouden. De vereniging wordt dan ook druk bezocht maar ondanks dat zij open staan voor alle culturen trekken zij enkel Marokkaanse bezoekers. Onder zowel de bezoekers als de vrijwilligers is weinig sprake van interetnisch contact. Wel wordt progressie gestimuleerd. Dit is terug te zien in de onderwerpen van voorlichtingen en bijeenkomsten, die bijvoorbeeld gaan over gedwongen huwelijken. Zowel bezoekers als vrijwilligers tonen een moderne kijk op dit soort traditionele gebruiken.

Binnen de vereniging wordt het vrijwilligerswerk in redelijke mate beschouwd als een uiting van succesvolle integratie. Een aantal van de vrijwilligers in deze vereniging is vrijwilligerswerk gaan doen nadat zij volgens de sociale dienst hadden voldaan aan de taalbeheersing. Het door hen geboekte succes met betrekking tot de integratie willen zij nu delen met de rest van hun gemeenschap, zoals eerdere onderzoeken al bevestigen (zie Dekker, 1994; Dekker, 1999; Klaver, 2005; Schmeets & Te Riele, 2010). Daarnaast biedt het doen van vrijwilligerswerk hen kansen om zich verder te ontwikkelen. In andere organisaties werd het vrijwilligerswerk minder gezien als uiting van succesvolle integratie. Bij de respondenten die situationeel werkloos zijn, altijd betaald werk hebben gehad en in de meeste gevallen goed gekwalificeerd zijn, kan worden gesteld worden dat het vrijwilligers een uiting is van succesvolle integratie: de drang tot participatie is alom aanwezig. Deze vrijwilligers streven er dan ook naar om weer volwaardig te kunnen participeren in de maatschappij en gebruiken het vrijwilligerswerk als substituut voor betaald werk.

De overige respondenten geven weinig blijk het vrijwilligerswerk te beschouwen als resultaat van succesvolle integratie. Veel van hen hebben in de desbetreffende organisatie een traject gevolgd en zijn vervolgens blijven plakken om vrijwilligerswerk te doen. Een deel van de motivatie om dit vrijwilligerswerk te doen is instrumenteel: zij doen een tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Toch geeft deze groep aan dat zij het vrijwilligerswerk voornamelijk doen om nieuwe vaardigheden te leren en niet stil te hoeven zitten. Maar tegelijkertijd geven zij ook aan dat zij liever betaalde arbeid zouden doen, en wanneer zij dit zouden hebben waarschijnlijk geen vrijwilligerswerk zouden doen. Er zou gesteld kunnen worden dat deze respondenten het vrijwilligerswerk doen als uiting van succesvolle integratie, omdat het vrijwilligerswerk volgt op het integratietraject. Maar ook deze respondenten geven zelf weinig blijk deze twee elementen met elkaar te verbinden.

Uiteindelijk is er een redelijk aantal respondenten dat het vrijwilligerswerk koppelt aan de integratie. Zij gebruiken het vrijwilligerswerk om de taal beter te kunnen leren, nieuwe vaardigheden op te doen en om anderen te helpen. Bij een klein aantal respondenten speelt het

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

netwerk dat zij opdoen bij het vrijwilligerswerk ook een rol in de motivatie. Concrete vaardigheden en activiteiten die worden uitgevoerd binnen de vrijwilligersorganisaties worden echter vaker benoemd als factoren die de respondent vooruit kan helpen. Het lijkt erop dat de sociale omstandigheden waarin iemand verkeerd van invloed zijn op de manier waarop zij het vrijwilligerswerk benaderen. Dit komt het meest naar voren bij de respondenten met instrumentele motieven, die een passieve houding aannemen tegenover de vooruitgang die ligt in het vinden van betaald werk. De groep vrijwilligers met intrinsieke motieven daarentegen geeft veel blijk het vrijwilligerswerk te gebruiken voor integratie, zij het integratie in brede maatschappelijke zin: zij streven naar betaalde arbeid. Voor de overige respondenten gaan integratie en vrijwilligerswerk hand in hand. Het vrijwilligerswerk wordt door hen gezien als een mogelijkheid om zichzelf, maar ook anderen vooruit te laten komen. Hierbij is het vrijwilligerswerk geen instrument wat zij niet meer nodig hebben als zij een bepaalde positie bereikt hebben maar iets dat mede hun positie in de samenleving bepaalt. Zo lang zij vrijwilligerswerk doen, is er sprake van integratie.

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

Discussie

De literatuur beschrijft dat het doen van vrijwilligerswerk leidt tot nieuwe, overbruggende netwerken (Putnam, 2000). Deze netwerken zouden op hun beurt integratie en participatie kunnen bevorderen (Handy & Greenspan, 2010; Meijs & Den Ouden, 2006; Østerlund & Seippel, 2013; Prouteau & Wolff, 2006). In dit onderzoek lijkt aan het licht te komen dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. Een groep structureel werklozen lijkt af te wijken van de bestaande literatuur. Ondanks het vrijwilligerswerk lijken zij in het arbeidstraject niet te vorderen. Dit zijn de respondenten die aangeven dat werk vinden voor hen moeilijk is. Via instituties komen de respondenten in een traject terecht, in dit onderzoek bij de organisatie Vliegwiel Fijenoord. Omdat zij allen leven van een bijstandsuitkering wordt van hen een tegenprestatie verwacht vanuit de Rotterdamse gemeente. Het vrijwilligerswerk dat binnen de organisatie plaatsvindt, is voor hen een laagdrempelige manier om een tegenprestatie te leveren. Hoewel een causaal verband niet is aangetoond, lijkt de integratie van deze respondenten slechts deels baat te hebben bij het vrijwilligerswerk. De sociale integratie wordt gestimuleerd, zij participeren in de maatschappij en doen nieuwe contacten op. Het project Maatschappelijke inspanning is dan ook bedoeld om mensen uit een sociaal isolement te brengen en hun kansen op de arbeidsmarkt te bevorderen (Kleinhans et al., 2014). Er lijkt echter weinig sprake te zijn van vooruitkomen. Na het traject wordt het vrijwilligerswerk uitgevoerd als tegenprestatie, zonder dat dit de kansen lijkt te vergroten.

Dit onderzoek biedt dan ook een inkijk in de structurele situatie onder langdurig werklozen en de manier waarop zij projecten als het project Maatschappelijke inspanning interpreteren. In dit onderzoek hebben deze vrijwilligers onvoldoende toegang tot overbruggende netwerken om in betaalde arbeid terecht te komen, en vinden in het vrijwilligerswerk met name bindende netwerken die hen helpen met rondkomen, maar niet met vooruitkomen. Zelf nemen de vrijwilligers een passieve houding aan tegenover het zoeken van werk. Velen zijn door verschillende instanties het vrijwilligerswerk ingestuurd en lijken niet genoeg zelfvertrouwen te hebben om zelf op zoek te gaan naar (on)betaald werk. In hoeverre deze groep werkelijk op deze manier denkt en handelt komt in dit onderzoek niet duidelijk naar voren. Dit is deels te wijten aan de complexiteit van begrippen als integratie en netwerken, waarin dit onderzoek onvoldoende toereikend is om uitspraken over te kunnen doen. Het is echter een belangrijk veld om meer over te weten te komen als we de effecten van beleidsimplementaties zoals het project Maatschappelijke inspanning willen meten. Daarom zou er in de toekomst meer onderzoek moeten worden gedaan naar dit onderwerp, waarin de sociale situaties van structureel werklozen centraal staan.

Een ander onderwerp waarin dit onderzoek een inkijk biedt is de reactie van burgers die bijstand genieten op het verplicht stellen van vrijwilligerswerk. Meerdere sociologen zetten hun vraagtekens bij de werking van de verplichting van de maatschappelijke tegenprestatie (zie bijvoorbeeld Kleinhans et al., 2014; Timmermans, 2008). Met name het ontbreken van maatwerk zou de maatschappelijke inspanning een averechts effect geven. Zo omschrijven Kleinhans et al. (2014), dat de activiteiten door deelnemers als vernederend en uitzichtloos kunnen worden bevonden. Ook in dit onderzoek komt naar voren dat een aantal respondenten

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

de maatschappelijke inspanning ziet als een straf. Timmermans (2008) omschrijft dat niet alle cliënten gebaat zullen zijn bij dit project omdat het teveel inspanning vraagt waartoe zij niet in staat zijn. Daarnaast beschrijft De Brabander (2014) dat de participatiewet stigmatiserend werkt voor hen die niet kunnen, omdat zij snel zullen worden verweten dat zij niet willen. Ook deze geluiden zijn in dit onderzoek naar voren gekomen. De vraag is in hoeverre dit project hen in dit geval kan helpen met vooruit komen. Het lijkt erop dat het loslaten van maatwerk ervoor heeft gezorgd dat bepaalde groepen geen baat kunnen hebben bij het verder ambitieuze project. Nu de eerste effecten van het beleid zichtbaar worden is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de effecten van het beleid ten gevolge van het ontbreken van maatwerk.

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

Bibliografie

Alblas, M. (2007). De revitalisering van de Nederlandse Civil Society: Onderzoek naar de bijdrage

van de overheid met de Wmo aan de revitalisering van de Nederlandse Civil Society.

Utrecht: MOVISIE

Arts, K. & Riele, S. te (2011). Vrijwilligerswerk onder werkenden en niet-werkenden.

Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2011. Den Haag: CBS

Bakken Ulseth, A. (2004). Social integration in modern sport: Commercial fitness centres and voluntary sports clubs. European Sport Management Quarterly. Vol. 4, No. 2, pp. 95-115 Beer, P. de (2005). Een tweedeling in maatschappelijke participatie? In P. Dekker (Ed.),

Maatschappelijke tegenstellingen en de civil society. Driebergen: Stichting Synthesis

Bekkers, R. (2000). Kerklidmaatschap en participatie in vrijwilligerswerk: Een kwestie van psychologische dispositie of sociale organisatie? Sociologische Gids. Vol. 47, No. 4, pp. 268-292

Bekkers, R. & Boezeman, E. (2011). Geven van tijd: vrijwilligerswerk. In Th.N.M. Schuyt, B.M. Gouwenberg & R.H.F.P. Bekkers (Eds.), Geven in Nederland 2011: Giften, Nalatenschappen,

Sponsoring en Vrijwilligerswerk (pp. 96-110). Amsterdam: Reed Business bv.

Bochove, M. van, Rusinovic, K. & Engbersen, G. (2009). De Stad en Staat van de Burger: Het

stadsburgerschap van de allochtone middenklasse. Den Haag: NCIS Institute

Bouwman-van ’t Veer, M., Knijn, T. & Berkel, R. van (2011). Activeren door participeren: De

meerwaarde van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor re-integratie van mensen in de bijstand. Utrecht: Universiteit Utrecht & MOVISIE

Brabander, R. de (2014). Wie wil er nou niet zelfredzaam zijn. De mythe van zelfredzaamheid.