• No results found

Onder de respondenten is het grootste deel langdurig werkloos. Zij kennen vaak instrumentele en intrinsieke motieven voor het vrijwilligerswerk. Velen doen het vrijwilligerswerk in opdracht van de sociale dienst, al is er een aanzienlijk aantal waarbij dit niet de hoofdtoon van de motieven vormt. Deze groep bestaat in dit onderzoek enkel uit vrouwen, die zich vaak al lange tijd in deze situatie bevinden. Scheidingen en alleenstaand moederschap hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan hoe de vrouwen in deze positie terecht zijn gekomen.

“Ja dat wel. Al vanaf de geboorte van, toen ik gescheiden was, Dus toen mijn dochter 3

maanden was. Dus al ruim 16 jaar” – Jennifer

Een aantal van de vrouwen heeft te maken gehad met problematische gezinssituaties voor de scheiding, als gevolg van een sterk onderdrukkende echtgenoot. Dit zou eventueel een verklaring kunnen vormen voor het gebruik van het woord ‘moeilijk’ door deze groep. Met name het zoeken van werk wordt door de vrouwen als zeer moeilijk gezien, zo verduidelijkt respondent Ines “Het is echt moeilijk voor mij te werken. Ik weet ook niet hoe ik moet beginnen

want ik heb nooit gewerkt hier”. Veel respondenten beschrijven dat het voor hen moeilijk is om

een baan te vinden in Nederland nadat hen is gevraagd of zij betaald werk doen of betaald werk zoeken. Een aantal respondenten is wel op zoek naar werk, maar schatten hun kansen laag in. Het zou te moeilijk zijn om werk te vinden. Voor de moeizaamheid van het vinden van werk worden verschillende redenen gegeven. Zo wordt bijvoorbeeld een slechte beheersing van de Nederlandse taal genoemd als obstakel voor het vinden van werk, maar ook gezondheidsklachten hebben een negatieve invloed op het proces van een baan vinden. In veel gevallen lijkt werken helemaal geen optie, al zouden de respondenten het wel willen. Veel respondenten hebben dan ook een passieve houding tegenover het zoeken van werk. Hun situatie staat het niet toe of het werk dat zij willen is er niet. Voor Sabriye is het haar gezondheid die haar tegenhoudt bij het zoeken van werk: “Ik heb ook rugklachten dus ik kan niet de hele dag

alleen maar zo zitten. Het is echt moeilijk om werk te zoeken voor mij”.

“Ja, ik wil eigenlijk een betaalde baan, maar een betaalde baan vinden is moeilijk, wat ik leuk vind. Daarom doe ik even vrijwilligerswerk. Ik wil echt een betaalde baan, en weg bij de sociale dienst” – Jennifer

Voor deze groep is de afstand tot de arbeidsmarkt te groot om te overbruggen. Hierdoor lopen de respondenten langdurig bij sociale instanties als de sociale dienst, die de voorwaarden voor het ontvangen van een bijstandsuitkering beheert. De respondenten kunnen regelmatig maar moeilijk rondkomen en de zelfredzaamheid is laag. Extraatjes zijn vaak geen optie. Zo moeten de respondenten vaak sparen om hun thuisland te kunnen bezoeken, is een opleiding doen onmogelijk vanwege de kosten hiervoor en zijn soms zelf alledaagse dingen een uitdaging voor hen die leven van hun uitkering van de sociale dienst. Respondent Sabriye loopt bij de schuldsanering. Voor haar blijft er na de onkosten niks over om iets leuks van te doen: “Ja ik heb

echt veel schulden gehad. Jaarrekening kan ik niet gelijk betalen. Huurtoeslag heb ik niet. Ik kan het niet doen van dit geld. Ik krijg 800 euro van de sociale dienst, daarna heb ik niets”. Deze

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

respondenten zijn voornamelijk bezig met rondkomen, van vooruit komen is geen sprake, de lasten van hun huidige bestaan lijken te hard aan hen te trekken, het continu alles moeten betalen valt respondent Jennifer zwaar: “Met de crisis van geld, het is alleen maar betalen, betalen,

betalen en dat is wel een beetje zwaar voor mij op dit moment”.

Het opleidingsniveau in deze groepen is laag, en gedane opleidingen worden vaak niet benut. De meeste respondenten zijn op zoek naar hun droombaan, zoals Jennifer: “Ja ik wil eigenlijk een

betaalde baan, maar een betaalde baan vinden is moeilijk, wat ik leuk vind”. De werkverledens van

respondenten bestaan dan ook vaak uit van alles en nog wat, maar kunnen niet direct droombanen worden genoemd. Ze hebben gewerkt in fabrieken, slachterijen of winkels: zwaar ongeschoold werk. De meeste vrouwen hebben echter nooit gewerkt vanwege uiteenlopende redenen, waarvan de voornaamste onderdrukking door een echtgenoot is. Toch is er wel ambitie onder de vrouwen. Het liefst zouden zij doen wat zij het leukst vinden en hiervoor betaald worden. De concrete invulling van deze ambities lijken echter een obstakel te zijn, zo illustreert deze uitspraak van Ratna: “Mja, dat had ik wel in mijn dromen of ooit... voor mezelf beginnen,

maar alleen is dat niet haalbaar”. Zo lang de dromen geen werkelijkheid kunnen worden doen zij

het vrijwilligerswerk voor hun uitkering.

“Het is niet erg, ik doe het met plezier. Ik doe het graag. Want ik houd ook niet van zitten. Een hele dag thuis zitten is niets voor mij. Dus ik kom hier graag, ik ga hier altijd weg met een glimlach. Ik klaag niet. Maar de manier waarop het overkomt, zo van je moet het doen voor je uitkering, dat past niet. Want als ik een betaalde baan kon krijgen, zou ik hier niet zijn voor vrijwilligerswerk. Ik kies dan voor een betaalde baan” – Desiree

De netwerken van de respondenten bieden weinig overbruggende mogelijkheden tot betaald werk. Wel komen zij vaak aan het vrijwilligerswerk via hun netwerk, zoals Sabriye: “Ik heb hier

een kennis … Door haar ben ik hier gekomen … Zij is ook vrijwilliger hier, al twee of drie jaar. Van de sociale dienst kreeg ik een oproep, toen moest ik vrijwilligerswerk gaan doen. Dat zei ik tegen haar en zij zei dat ik hier zo kon beginnen”. Meerderen komen op deze manier in het

vrijwilligerswerk terecht. Zij worden opgeroepen door de sociale dienst om vrijwilligerswerk te doen. Vervolgens wijzen vrienden of kennissen hen op het vrijwilligerswerk dat zij zelf doen, en via deze weg komt de vrijwilliger vaak in de vrijwilligersorganisatie terecht. Binnen deze organisaties ontstaan er dan ook hechte banden onder vrijwilligers. “Nou we kennen elkaar al

jaren. Er zijn twee nieuwe, maar ja we kennen hen inmiddels ook. Het is net alsof zij hier ook waren vanaf lang” vertelt Desiree. Ook buiten de organisaties worden deze netwerken onderhouden.

Koffie of thee drinken met elkaar is gebruikelijk. Het citaat van Desiree geeft echter aan dat zij echter ook al jaren in dezelfde positie verkeren en dat vooruitgang geen sprake is.

“Toen ik hier kwam ben ik mezelf weer een beetje op gaan bouwen. De dokter zei dat ik leuke dingen moest gaan doen met andere mensen. Toen ben ik me... ja ik ben gaan uitvinden wat ik leuk vind, zelfverzekerd. Er waren nog meer vrouwen met vijf kinderen die het nog moeilijker had, dus ben ik hun gaan helpen, praten” – Ratna

Universiteit van Amsterdam | Masterscriptie Josine Dekker

Opvallend is dat van hechte netwerken buiten de vrijwilligersorganisaties onder de respondenten weinig sprake is. Vaak is er afstand gedaan van familie, is er geen partner in het spel en zijn echte vrienden schaars. Soms wonen vrienden en familie in het buitenland, zoals bij Najeeba, waarvan de zus en vrienden verspreid over de wereld wonen “Alles in Engeland en

Amerika. Mijn vrienden, alles. Ik ben hier alleen”. Soms gebeurt dit zonder intentie, in andere

gevallen wordt er bewust afstand genomen van hechte mensen, zoals bij de familie van Ratna

“Nee, ook met hun heb ik afgekapt. Ik ben een heel andere persoon geworden. Als ik bij mijn moeder kom praat ik wel, en op een feestje wel, maar ik wil ze niet bij mij thuis”. De netwerken die worden

onderhouden vinden plaats op een lokale schaal. De banden binnen de vrijwilligersorganisaties zijn sterk, en ook met buren wordt contact onderhouden. Deze netwerken kunnen de respondenten wel helpen, zoals is gebeurd bij Ines, “Vroeger had ik echt een goede buurvrouw.

Want toen ik hier kwam noemde mijn man haar oma, want het is een oude vrouw. Ik noemde haar ook oma, zij komt bij mij en soms praten wij een beetje, met handen want ik praat niet goed Nederlands. Maar deze vrouw, zij is echt mijn vriendin. Ze komt altijd vlak bij mij, praten en zo, en zo begint het”. Wanneer deze netwerken echter wegvallen is er stilstand, het contact wordt niet

onderhouden en de respondenten richten zich weer op de netwerken van alledag, de netwerken die de respondenten tegen komen.

De organisaties helpen de respondenten wel in hun ontwikkeling. Binnen de organisaties leren zij de Nederlandse taal, kunnen zij nieuwe vaardigheden leren waaronder koken en naaien en krijgen zij kennis van het arbeidsleven. Vaak worden respondenten ook door instanties in vrijwilligerstrajecten geplaatst. Respondent Ratna vertelt hoe belangrijk het doen van vrijwilligerswerk voor haar is geweest: “Ja in het begin was het echt huilen. Ik wist niet wat ik kon.

Maar door praten, praten, praten en te doen ben ik mezelf gaan kennen en gaan ontdekken dat ik meer had”. Een arts of de sociale dienst kan iemand in een traject plaatsen wanneer deze zich in

een uitzichtloze positie bevindt. De organisaties hebben een positieve invloed op de ontwikkeling van de respondenten. Een aantal is na verloop van tijd ook in andere vrijwilligersorganisaties terecht gekomen, zoals Jennifer “Ook de ruilwinkel … Ja door hier. Ik was

hier, ik deed mee aan een traject 6 jaar geleden of zoiets. Toen had ik een traject hier gedaan en toen ben ik daar doorgestroomd naar vrijwillig”. Toch lijkt het erop dat zij op een gegeven

moment een soort plafond bereiken. De ontwikkeling is in gang maar uitzicht op betaald werk is er niet. Er is hierbij dus wel sprake van sociale integratie, maar de economische integratie blijft achter.

“Ja, ik zeg altijd, wanneer ze een brief voor ze sturen, dan komt het wel hard aan … maar ik kijk ook niet naar andere mensen. Als ze zeggen tegen mij, ja je moet iets doen voor je uitkering, terwijl ik op mijn leeftijd niet zo snel wordt opgeroepen, en bij vrijwilligerswerk wel, maar niet voor een betaalde baan, snap je? Ja, je moet werken voor je uitkering klinkt als een straf.” – Desiree