• No results found

Midden-IJzertijd Aard van de nederzetting

5.7 Dierlijk botmateriaal L.M. Kootker

5.9.2 Midden-IJzertijd Aard van de nederzetting

Op de site van Oss-Ussen (NL) is vastgesteld dat het patroon van zwervende erven tot in de Midden-IJzertijd blijft voortduren, waarbij de boerderijen zich steeds over enkele honderden meters verplaatsten.184

Enkele grootschalige opgravingen bij Brecht laten zien dat dit patroon ook in het Belgische dekzandgebied waarschijnlijk is.185 In Kampenhout lijkt er sprake van minstens twee erven uit de Midden-IJzertijd. Het eerste erf bestaat uit de vermoedelijke huisplattegrond van het type Haps, met daaromheen een groot aantal spiekers en kuilen. Het tweede erf is te situeren rondom bijgebouw 3 en waterput 2 in de werkputten 14 en 19.

Op erf 1 liggen binnen een straal van 35 m rondom huis 8 16 spiekers, maar het is niet vast te stellen of ze allen tot dit erf behoren (afb. 5.33). Net als bij andere IJzertijdsites kan er niet echt een patroon worden teruggevonden in de ligging van deze opslagschuurtjes ten opzichte van het hoofdgebouw. De spijkertjes komen zowel individueel als in groepjes of clusters voor.186 Pal ten westen en iets verder ten noordoosten van huis 8 liggen twee kleine clusters maar ten zuiden liggen drie geïsoleerde spiekers. Op basis van de

180 Koot & Berkvens 2004. 181 Verbeek et al. 2004. 182 Schinkel 1998. 183 Gerritsen 2003. 184 Schinkel 1998.

185 Het betreft de opgravingen te Zoegweg (einde Vroege – begin Midden-IJzertijd; Delaruelle & Verbeek 2004), Brecht-Hanenpad (2e helft Midden-IJzertijd; Delaruelle & Verbeek 2004) en Brecht-Capelakker (Midden-IJzertijd; Gautier & Annaert 2006). 186 Gerritsen 2003.

oriëntatie kan alleen de zespalige spieker SP05 met zekerheid aan het Haps-huis gekoppeld worden. Het aantal opslagschuurtjes per erf kent een grote variatie, naargelang de nederzetting van 1 tot 2 tot meer dan 20. De spiekertjes moesten sneller vervangen worden dan het woonstalhuis, dus waarschijnlijk stonden er op een welbepaald moment in de tijd slechts enkele spiekers die dienst deden. Het aantal opslagplaatsen kan ons dus een aanwijzing geven over de tijd dat het erf in gebruik was.187 Normaal gesproken ligt de gemiddelde gebruiksduur van een erf op 20 to 30 jaar. Aangezien het aantal spiekers (16) op het erf te Kampenhout binnen de genoemde variatie valt, kan deze gebruiksduur ook voor dit erf worden aangenomen.

De kuilen van erf 1 concentreren zich vrijwel zonder uitzondering ten noordwesten van het huis. Hier liggen 21 kuilen, waarvan opnieuw niet zeker is of ze allen tot dit erf behoren. Ditmaal geeft het aardewerk hiervoor wel aanwijzingen. Twee kuilen (KL 10 en 11) zijn specifiek in de Midden-IJzertijd te dateren en meerdere kuilen zijn aan de IJzertijd toe te wijzen. Ze liggen lager op dekzandrug, waar ook waterput 1 is aangetroffen. Deze ligt vrijwel in het verlengde van huis 8, en is daardoor vermoedelijk aan het erf te koppelen. Het grote aantal kuilen is opvallend: in de eerste plaats omdat er een groot aantal spiekers op het erf is aangetroffen, waardoor je zou verwachten dat er voldoende opslagcapaciteit aanwezig was. In de tweede plaats omdat opslagkuilen en silo’s vaker in de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd voorkomen, dan in de Midden- en Late IJzertijd.188 In Kampenhout lijkt juist het omgekeerde het geval.

Van het tweede erf is geen huisplattegrond teruggevonden. Dit erf ligt vrij dicht langs de zone met zandsteenwinning, waar de conservering van de prehistorische sporen vaak matig is. Gezien het geringe aantal sporen dat van huis 8 resteerde, is het goed mogelijk dat een huisplattegrond op dit deel niet bewaard is gebleven. Bijgebouw 3, drie spiekers, vier kuilen en een waterput lijken tot dit erf te behoren. De toekenning heeft deels plaatsgevonden op basis van aardewerk en 14C dateringen, een deels op een vergelijkbare oriëntatie en nabijheid tot gedateerde sporen. Hierbij is de oriëntatie opvallend. In de Midden-IJzertijd zien we vooral een NO-ZW georiënteerde gebouwstructuren, maar het bijgebouw wijkt hiervan af. De structuren liggen allen verspreid op het hogere deel van de dekzandrug. Dit is afwijkend ten opzichte van erf 1, dat juist lager op de rug gesitueerd is. Met name de waterput zou je eerder verwachten op een lager deel, omdat het dan minder werk is om de put aan te leggen. Op de Nederlandse zandgronden is gebleken dat waterputten niet altijd bij een erf worden aangelegd, maar vaak op aanzienlijke afstand in een depressie werden uitgegraven.189 Een waterput kon dan ook langer in gebruik zijn geweest dan een erf, en meerdere keren zijn uitgegraven of hersteld. Ook interessant zijn de silokuilen. De kuilen op dit erf zijn de meest duidelijke voorbeelden hiervan binnen het plangebied.

Het geheel aan structuren van erf 2 vertoont veel overeenkomsten met nederzettingssporen van een opgraving aan de Villershof te Erps-Kwerps. Daar zijn een bijgebouw, drie spiekers, een aantal kuilen en een waterput gevonden.190

In het zuidwestelijk deel liggen nog vier spiekers (SP 28 t/m 31), die niet specifiek aan een erf kunnen worden toegewezen. Het is mogelijk dat het huis hier opnieuw buiten het plangebied gezocht moet worden. Anderzijds ligt spieker 31 zodanig geïsoleerd dat verwacht mag worden dat deze bij een akker is gebouwd. Wellicht gaat dit ook op voor enkele kuilen in het zuidelijk deel.

Voedseleconomie

Resten van planten of dieren blijven in de zure zandgronden slechts onder specifieke omstandigheden bewaard, zodat het doorgaans moeilijk is om het landschap, de voedingsgewassen en de verschillende diersoorten in de omgeving van een site te reconstrueren. Daarom zijn de gegevens van Kampenhout, hoe beperkt ook, toch een belangrijke aanvulling op onze kennis van de voedseleconomie.

187 Gerritsen 2003.

188 Gerritsen 2003; Roymans & Fokkens 1991. 189 Idem.

In de Midden-IJzertijd waren runderen, schapen en/of geiten, varkens en paarden op het erf aanwezig. De eerste drie kunnen als consumptiedieren gezien worden, paard is mogelijk als lastdier ingezet. Dit past wel binnen het bekende patroon uit de IJzertijd. Bij de vindplaatsen binnen het HSL-tracé zijn vooral rund en paard overheersend, waarbij wel dient te worden opgemerkt dat door een mindere conservering botmateriaal van kleinere dieren minder snel ingezameld kan worden, wat het beeld vertekent.191

De botanische analyse van de resten uit de waterput en spieker schetst een beeld van de voedseleconomie en akkerbouw in de Midden-/Late IJzertijd rond Kampenhout. Het onderzoek laat zien dat soorten als gerst en emmertarwe lokaal werden verbouwd. Beide soorten kwamen veel voor in de Vroege IJzertijd, zeker wanneer we kijken naar de onderzoeken rond Breda.192 Verder zijn in de waterput resten van lijnzaad aangetroffen. Deze plant kan voor zijn vezels (vlas) of zijn oliehoudende zaden zijn gekweekt en is eveneens lokaal verbouwd. Ook waren er hakvruchtakkers in de omgeving aanwezig. Uit het HSL-onderzoek bleek dat gewassen bij Breda gedurende de IJzertijd als zomergewassen verbouwd werden.193 Dit betekent dat ze in het vroege voorjaar ingezaaid en in de zomer van datzelfde jaar geoogst werden. Ook hier werd in deze periode bedekte gerst en emmertarwe gegeten, maar daarnaast ook pluimgierst en spelttarwe. Wilde planten die in die regio verzameld werden bestonden uit eikels, hazelnoten, framboos, braam en vlier. Alleen de zaden van braam zijn tijdens het huidige onderzoek aangetroffen.