• No results found

micro-niveau

In document Voortgang. Jaargang 11 · dbnl (pagina 46-54)

Saskia van Rijnswou 1. Inleiding

2. Bespreking van de boeken

2.2. De draaideur 1. Macro-niveau

2.2.2. micro-niveau

Voor wat betreft de elementen op micro-niveau, geldt hetzelfde als voor die van Een

gondel. Ze zijn wel degelijk aanwezig en sturen ook de interpretatie, maar hun bereik

in het geheel is beperkter.

De opvatting over taal in De draaideur betreft niet zozeer de conceptuele ruimte van taal, maar meer de intertekstuele ruimte ervan. Slechts éénmaal komt er een uitspraak voor over de gespleten tong van de taal (p. 106), die wijst op de conceptuele ruimte van taal. Maar die uitspraak heeft een uiterst beperkte reikwijdte en is zodoende van miniem belang voor het geheel.

Sponge zegt doordrenkt te zijn met literatuur alsof hij een spons was (p. 109). Ook professore Van der Heijden schudt met het grootste gemak allerlei literaire namen uit zijn mouw. Bovendien worden in het boek vele openlijke toespelingen gemaakt op andere literaire werken. Wat voor Sponge geldt, geldt voor de roman zelf ook, hoewel de literaire verwijzingen het microniveau niet ontstijgen; ze zijn beide als een spons volgezogen met literatuur.

Het motief van de tijd is in De draaideur op twee manieren aanwezig: ten eerste als de tijd die zich kenbaar maakt en verstrijkt via klokken, horloges

49

en zonnewijzers, en ten tweede als tijd waarmee gespeeld wordt, en die om de tuin geleid wordt.

We zien in de roman veel klokken en horloges, die de tijd als ontologische grens aangeven. De tijd schrijdt voort en daaraan ontkomt niets of niemand; niemand komt de tijdgrens over. Maar tevens zien we dat de kloktijd helemaal niet zo exact aan te geven is. De klokken op straat, in Rome blijken geen van alle gelijk te lopen. Doordat de kloktijd toch niet exact is weer te geven, blijkt dat er een heel klein gat in de ontologische grens van de tijd zit, waar postmoderne schrijvers vaak gretig gebruik van maken. De niet exact aan te geven tijd leidt in De draaideur tot de gedachte dat met de tijd gespeeld kan worden.

Francis zelf speelt met de tijd: hij levert een uur van zijn jeugd in als hij op reis gaat, om dat bij terugkeer weer op te eisen. Ook Sponge goochelt met de tijd, want volgens hem is Francis zijn zestien jaar jongere tweelingbroer.

Francis is eveneens bezig met het idee om de tijd letterlijk om de tuin te leiden. Door middel van twee dichtregels en een droom zien we beelden van Vadertje Tijd die door het mulle zand om een tuin/park heen sjokt.

Anders dan in Een gondel spelen in De draaideur ook dood en verval een grote rol in postmoderne zin. De pogingen om de uiterste grens van de dood, die alsmaar naderbij komt, te vermijden en tegen te houden, vormen een belangrijk stucturerend motief in deze roman. Om dood en verval op een afstand te houden probeert Francis zijn jeugd te bewaren of op z'n minst te rekken. De jeugd lijkt iets van het eeuwige leven te hebben en daar klampt hij zich aan vast.

Het eeuwige leven heeft maar kort geduurd en ligt al achter me, het eindige voor me. Alleen in een mensenleven is één derde langer dan de twee derden die er op volgen samen. (p. 114).

Francis vlucht naar Rome om zijn jeugd veilig te stellen, weg van het verderfelijke Amsterdam. Hij moet daarbij, vanwege de zomertijd, één uur inleveren. In Rome maakt hij echter gedurende het halve jaar dat hij daar is, toch weer allerlei

gebeurtenissen mee, die hem jaren ouder maken. Terug in Amsterdam kan hij nog één uur van zijn jeugd opeisen.

Terwijl de hoofdpersoon de hele roman door probeert het verval tegen te gaan en de jeugd te bewaren, zoekt hij aan het einde van de roman juist de dood. Dit doet hij om een einde aan zijn vreselijkste droom te kunnen maken, en misschien ook nog om aan de romanrealiteit te ontkomen.

De dood wordt hierdoor niet alleen een definitieve scheidslijn tussen leven en dood, maar ook tussen twee mogelijke werelden (twee dromen) en zelfs

tus-50

sen de romanrealiteit en de realiteit daarbuiten. Op die manier is het concept van mogelijke werelden aan het motief van dood en verval gekoppeld.

Dezelfde postmoderne semantische elementen als in Een gondel spelen een rol in

De draaideur: spiegels en labyrinten. In De draaideur is nog veel vaker sprake van

spiegels en spiegelingen dan in Een gondel. Canaponi gebruikt de spiegels in de roman met name in verband met het dubbelganger-motief.12.

De eerste maal dat Francis Sponge in levende lijve ontmoet, is, als hij door de draaideur van hotel Américain loopt en zijn eigen spiegelbeeld wegdraait. Op de plaats van zijn spiegelbeeld draait het beeld van zijn oudere dubbelganger. Francis herkent hem direct, en wel van de keren dat hij 's ochtends in de spiegel keek na een avond stevig drinken.

Er is eveneens sprake van spiegeling en het dubbelganger-motief in het motto dat Canaponi ontleend heeft aan een gedichtencyclus van Cees Nooteboom:13.

Langzaam zweef ik op de spiegels af waarin ik ga smelten. Pas als ik de wijzerplaat raak ontplof ik daar zachtjes: twee die er één zijn wordt er geen.

Ook in de literaire structuur komen spiegelingen voor. Zaken die tweemaal voorkomen, soms net even anders, maar duidelijk herkenbaar als hetzelfde, zijn:

* Een gedeelte van Ivo's been is geamputeerd en hij heeft een houten been (p. 53). Ook het opgezette hertje, dat in een grasmaaimachine terecht is gekomen, heeft pootjes die kunstmatig aan de stompjes bevestigd zijn (p. 66).

* De naam Ivo (p. 36) vindt zijn pendant in de naam die professore Van der Heijden zijn doodgeboren dochterje geeft: Ivana (p. 114).

* De vele mannen in travestie (p. 10) die de roman bevolken, hebben hun tegenhanger in Willy, het meisje dat op een jongen lijkt (p. 63).

* Amsterdam (deel 1) staat tegenover Rome (deel 2), waarbij Amsterdam een mannenstad is en Rome een vrouwenstad.

* Er is sprake van zomertijd in zowel de eerste (p. 44) als in de tweede droom (p. 110).

De drie steden (Amsterdam, Parijs, Rome) die belangrijke ruimtes vormen in De

draaideur, worden alledrie als een labyrint beschreven, waarin de hoofdpersoon naar

51

Voorafgaand aan hun eerste nacht samen trekken Ivo en Francis, aan één fiets gekluisterd, door nachtelijk Amsterdam dat als een labyrint beschreven wordt. De volgende dag, na een spontaan opgetreden besnijdenis, doorkruist Francis heftig bloedend de stad, ‘van het centrum naar West, van West naar Oost, en van Oost naar Zuid’, in de hoop ergens een vriend thuis te treffen (p. 56).

De verteller/hoofdpersoon noemt Amsterdam ook letterlijk een labyrint, waarin ergens Ivo te vinden moet zijn: ‘Ergens in dat labyrint moesten de ogen van Ivo schitteren.’ (p. 30)

In Parijs probeert Francis tot het centrum van de stad door te dringen, maar hij blijft maar rondjes lopen in de buitensteden. Uiteindelijk geeft hij het op, vertrekt en zegt dat Parijs niet bestaat (p. 76/77).

In Rome tenslotte doorkruist Francis iedere dag opnieuw de stad, op zoek naar de kraamkliniek waar hij ter wereld is gekomen. Zijn zoektocht leidt hem uiteindelijk naar een straat waar jongens zich prostitueren, iets wat hij ook zal gaan doen.

Het beeld van het labyrint gebruikt Canaponi in De draaideur enkel om steden te beschrijven, nergens anders voor.

3. De mystificatie

In studies van het postmodernisme in de literatuur ben ik nergens het verschijnsel tegen gekomen van een auteur die niet als personage optreedt in het literaire werk, en toch tot de fictionele wereld ervan behoort. Bij Patrizio Canaponi is daar sprake van.

Bij het uitkomen van Een gondel presenteerde de uitgever Canaponi als een half-Italiaan. Op het achterplat stond: ‘Patrizio Canaponi, van “Nederlands-Italiaansen bloede”, besloot na enkele mislukte aanzetten in het Italiaans, dat hij te welluidend en te gladjes noemt, zijn proza voortaan in het Nederlands te schrijven, dat volgens hem stugger is, hoekiger, en daarom beter “pakt”.’ In interviews vergrootte Canaponi zelf de mystificatie door nog wat meer ‘biografische’ gegevens te verspreiden. Zijn moeder was van Italiaanse afkomst, Canaponi was haar achternaam, hij was echter wel opgegroeid in Nederland. Toen eenmaal zijn eigen naam bekend was geworden, verspreidde hij het verzinsel dat zijn vierde doopnaam Patrick was, wat in het Italiaans vertaald Patrizio geworden was.14.

A.F.Th. van der Heijden heeft echter geen druppel Italiaans bloed door de aderen stromen15.

en zijn moeder draagt de wel zeer Nederlandse naam Catharina van der Graft.16.

52

Het pseudoniem Patrizio Canaponi ontleende hij aan twee Italianen die hij ontmoette op één van zijn reizen door Italië. Patrizio was de voornaam van de student in de filosofie Patrizio Caloi, die hem Jean Genet in het Italiaans liet lezen, en Canaponi heette het meisje Maria-Pia, dat Van der Heijden en een vriend in een Florentijnse discotheek ontmoetten en dat hen twee weken lang rondreed door de omgeving in haar Fiatje. Van der Heijden koos haar achternaam omdat hij die maar éénmaal vermeld in het telefoonboek zag staan en daarom dacht dat die dus heel bijzonder en zeldzaam moest zijn. Pas toen hij zich de naam Canaponi had aangemeten, hoorde hij dat het voor Italianen een tamelijk banale naam is.

Tegenover uitgeverij Querido heeft hij de mystificatie een tijd lang vol kunnen houden. Januari 1978 stuurde hij twee begin-hoofdstukken van ‘&’ of Knapensluimer17.

plus het verhaal ‘Bruno Tirlantino’ naar De Revisor, onder de naam Patrizio Canaponi. Een begeleidend briefje was geschreven door drs. A. Egberts, een fictieve

tussenpersoon. De Revisor speelde het werk door naar Querido, en daar was men geïnteresseerd in een verhalenbundel van Canaponi's hand.

Bij Querido kwamen ze al spoedig achter Canaponi's ware naam, doordat een medewerker zich een novelle18.

herinnerde die ze ooit eens van een zekere A.F.Th. van der Heijden hadden ontvangen en waarin bepaalde gebeurtenissen voorkwamen die ze in de verhalen van Canaponi terugzagen.

De uitgeverij was bereid mee te werken aan de mystificatie en zette op het achterplat van de verhalenbundel het verhaaltje dat Canaponi een half-Italiaan was en reeds schrijfpogingen in het Italiaans achter de rug had. Bij Querido en De Revisor werd hij in de persoonlijke omgang nog enige tijd Patrizio Canaponi genoemd. De eerste onthulling, hoewel foutief gespeld, van zijn eigen naam in de media werd door

Propria Cures gedaan, op februari 1979: Adrie van der Heide.

Het is zeer wel mogelijk om de mystificatie rond Canaponi, net als zijn werk, postmodern uit te leggen.

De biografische gegevens van de half-Italiaanse Patrizio Canaponi lijken sterk op bepaalde biografische gegevens van de hoofdpersonages van Een gondel en De

draaideur. In verhouding tot de auteur Patrizio Canaponi zijn de werken sterk

autobiografisch te noemen, in verhouding tot de auteur Van der Heijden kan dat echter niet.

Patrizio Canaponi is een auteur die door een andere auteur is bedacht. Zijn naam, zijn komaf en zijn stijl zijn door A.F.Th. van der Heijden verzonnen. Van der Heijden heeft ook een uitspraak gedaan in een interview met Jan Brokken (In: Haagse Post 24-11-1979), die dat idee onderschrijft: ‘Die personages hebben allemaal echt bestaan in het leven van de verzonnen schrijver.’

53

Deze uitspraak geeft eveneens aan dat de auteur Canaponi dichter bij de fictieve personages en hun romanrealiteit staat, dan bij de auteur Van der Heijden zelf.

Voor beide boeken valt te zeggen dat de fictionele wereld zich niet beperkt tot de literaire werken zelf, maar ook de auteur Canaponi in zich sluit. Binnen die wereld bestaat er een auteur, Canaponi genaamd, die in maniëristische stijl twee (gedeeltelijk) autobiografische boeken geschreven heeft.

Door de idee dat in een andere (verzonnen) wereld de auteur en de personages echt bestaan, kan de mystificatie als postmodern worden beschouwd.

4. Afronding

Ik meen genoegzaam te hebben aangetoond dat Een gondel in de Herengracht en

De draaideur van Patrizio Canaponi als postmodern gelezen kunnen worden.

Bovendien zou het postmoderne aspect van de mystificatie wellicht een uitbreiding van de ons reeds bekende kenmerken van het postmodernisme kunnen betekenen.

In aansluiting op de tendens in de literatuur van de afgelopen decennia kan het werk van Canaponi beter postmodern genoemd worden dan bijvoorbeeld maniëristisch of decadent. De ruimte voor andere interpretaties bestaat immers voornamelijk op micro-niveau, en niet zozeer op macro-niveau. Door de postmoderne elementen op macro-niveau en de complexiteit van de verzonnen auteur, komt het werk van Canaponi in hoge mate voor de benaming van postmodern in aanmerking.

Op het etiket dat het werk van Canaponi draagt, mag in kleine lettertjes ‘maniëristisch’, ‘decadent’ en ‘Zuidamerikaans bizar’ blijven staan, maar het hoofdwoord zal ‘postmodern’ moeten zijn.

Aan dr. A.T. Zuiderent mijn dank voor zijn op- en aanmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.

Eindnoten:

1. Dit artikel is een bewerking van mijn doctoraalscriptie Met een postmodernistische leesbril.

Postmoderne aspecten in Een gondel in de Herengracht en De draaideur van Patrizio Canaponi.

Amsterdam VU 1990, die tot stand kwam onder begeleiding van dr. A.T. Zuiderent.

2. Eind november 1990 werd een geheel herziene uitgave van het Canaponi-werk verwacht, met als titel: De Gazellejongen. Het verzameld werk van Patrizio Canaponi. De bedoeling is dat daarin ook enkele ongepubliceerde novellen worden opgenomen (brief van A.F.Th. van der Heijden aan mij van 25.4.90).

3. Van der Heijden heeft Canaponi niet opzettelijk postmodern laten schrijven, maar nu, ruim tien jaar later, kan hij zich wel voorstellen dat de Canaponi-werken met een postmodernistische bril gelezen worden (brief 25.4.90).

4. ‘In de romankritiek werd de term postmodern pas bekend in 1959, eveneens in de VS, [...]’, in: Hans Bertens en Theo D'haen, Het postmodernisme in de literatuur. Amsterdam, 1988, p. 14. 5. A.T. Zuiderent haalt A.M.J.A. Mertens aan (Experimenteel proza, p. 278): ‘Alleen Mertens

de Verenigde Staten geïmporteerd en daarbij toegepast op auteurs als Krol, Brakman, Leon de Winter, Cees Nooteboom en de prozaïsten uit De Revisor.’ Uit: Ad Zuiderent, Een dartele geest.

Aspecten uit De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol. Amsterdam, 1989

(nawoord, 7.4).

6. Brian McHale, Postmodernist Fiction. New York-London, 1987.

7. Een ware meester in het creëren van dergelijke inconsistente personages is Willem Brakman, die tot het selecte groepje van ‘officiële’ Nederlandse postmodernisten behoort.

8. Bruno Tolentino en Simon Pringle zijn bestaande dichters, hoewel ze nooit bekend zijn geworden. Van der Heijden hoorde van hun bestaan in 1973 of '74, via een Amerikaanse die bij hen in huis had gewoond. Het verhaal van Bruno die, beladen met familie-juwelen, op de bruiloft van de Engelse prinses Ann meerdere malen het oog van de camera naar zich toetrekt, is authentiek. De gedichten waarvan sprake is in het eerste verhaal - het gedicht dat Tirlantino schrijft over Santa Reparata: ‘Santa Reparata leaves Florence’, en het gedicht waaraan Simon bezig is: ‘Sancho and His Master's Answer’ - zijn in werkelijkheid ook door hen geschreven en zijn gepubliceerd in Oxford Poetry Magazine (winter 1974). De monoloog van Sancho, in het gedicht van Pringle, eindigt met: ‘How to proceed, Master, to retreat or return?’ en de monoloog van Don Quichot, het antwoord aan Sancho begint met dezelfde regel die Tirlantino als antwoord aan Simon in het verhaal geeft: ‘Ask me not, this late, to renounce this folly [...]’.

‘Sancho and His Master's Answer’ van Simon Pringle staat op pagina 40 van Oxford Poetry

Magazine, en Bruno Tirlantino's ‘Santa Reparata leaves Florence’ op pagina 34/35. Ik heb het

tijdschrift Oxford Poetry Magazine niet zelf in handen gehad, noch een bevestiging gevonden van het bestaan ervan eertijds. Op het ogenblik bestaat het in ieder geval niet meer. Vermoedelijk is het een marginaal studentenblad geweest.

Van de namen Tolentino en Pringle heeft Canaponi literaire versies gemaakt door ze semantisch gezien familie van elkaar te maken: Pringle werd Fringle, hetgeen lijkt op ‘fringe’ (franje, buitenkant) en Tolentino werd Tirlantino, waarbij de associatie met tirlantijntje voor de hand ligt.

9. In: Douwe Fokkema en Hans Bertens (red.), Approaching Postmodernism. Amsterdam-Philadelphia 1986, p. 81-98.

10. Grote overeenkomst met de idee van leven als een aaneenschakeling van dromen zien we in de roman Het leven is elders van Milan Kundera. (Oorspronkelijke uitgave 1969, Franse vertaling 1970 en Nederlandse vertaling 1980). Vergelijkbare passages vinden we in Het leven is elders op de pagina's: 83, 91, 98, 115, 116, 117, 225, 301, 302 en 330. Het meest sprekende voorbeeld is het volgende citaat: ‘Xaver leeft niet één leven dat zich van zijn geboorte tot aan zijn dood rekt als een lange, vuile draad; hij leeft zijn leven niet, maar slaapt het; in dat slaapleven springt hij van droom naar droom; hij droomt, in zijn droom valt hij in slaap en droomt de volgende droom, zodat zijn slaap een doosje is, waarin weer een doosje zit en weer een en weer een.’ (p. 91). Milan Kundera, Het leven is elders. Vertaald door Jana Beranová. Agathon, Bussum, 1980. 11. Van der Heijden wees mij op de analogie tussen de namen Francis/ Sponge enerzijds en die

van de dichter Francis Ponge anderzijds (brief 25.4.90).

12. De idee van inconsistente personages en dubbelgangers zien we ook in Julio Cortázars Rayuela:

een hinkelspel. Horacio Oliviera en Traveler zijn elkaars dubbelganger, zie p. 322, 323, 324:

‘“Maar altijd in symmetrische posities”, merkte Oliviera op. “Als een tweeling op een wipwap, of gewoon, als iemand voor de spiegel. Valt jou dat niet op, Doppelgänger?”’ In: Julio Cortázar,

Rayela: een hinkelspel. Vertaald door Barber van de Pol. Meulenhoff, Amsterdam, 1987 [1963,

eerste Nederlandse vertaling 1973].

13. Strofe uit de cyclus ‘Getijde’, opgenomen in Open als een schelp - dicht als een steen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1978. Hoewel zijn poëzie niet als zodanig bekend staat, wordt Cees Nooteboom zeker wel tot de Nederlandse postmodernisten gerekend.

14. Op de naam Patrick beweerde Van der Heijden oneindig gesteld te zijn, omdat het patriciër zou betekenen, in tegenstelling tot plebejer. In: Jan Brokken, ‘De schrijver is verzonnen, niet de personages.’ Haagse Post 24-11-1979.

15. ‘Een oom, die zich verdiept in de familiestamboom, heeft Spaans bloed aan de Van der Heijden-kant weten aan te tonen (nee, dit is geen nieuwe mystificatie). Maar aan Italiaans bloed, daar kan ik u echt niet aan helpen, hoe diep ik ook graaf.’ (A.F.Th. van der Heijden, brief 25.4.90).

17. De roman ‘&’ of Knapensluimer schreef Van der Heijden voorafgaand aan de verhalen van

Een gondel. Op de twee beginhoofdstukken na (In: De Revisor VII/1, 1980, p. 2-10), werd deze

roman niet gepubliceerd. Voor de verhalen van Een gondel pleegde hij roofbouw op ‘&’ of

Knapensluimer, terwijl dat op zijn beurt weer teruggaat op het oer-manuscript Bejaardentehuis op het dak van de wereld, dat Van der Heijden in de zomer van '72, op 20-jarige leeftijd schreef

(Paul Sars, in: Randschrift 6, 1986 en Van der Heijden, brief (25.4.90)). 18. De gebroken pagaai, niet gepubliceerd.

57

‘Ik ben er van overtuigd dat er zelfs met de gedunde gelederen toch

nog een zeer behoorlijk tijdschrift te maken is.’

Documenten uit de jaren 1945-1947 rond Groot Nederland: Groot

In document Voortgang. Jaargang 11 · dbnl (pagina 46-54)