• No results found

In dit hoofdstuk worden de keuzes voor de gevolgde methodologie van het onderzoek verantwoord in paragraaf 4.2. In paragraaf 4.3 wordt uiteengezet hoe het onderzoek is uitgevoerd, vervolgens wordt de verzameling van de data, paragraaf 4.5, het onderzoeksinstrument, paragraaf 4.6 en de verwerking van de data besproken, paragraaf 4.7.

4.2 Verantwoording keuze gevolgde methodologie

4.2.1 Inleiding

In paragraaf 4.2 worden de keuzes voor de gevolgde methodologie van het onderzoek verantwoord. Achtereenvolgens worden de keuzes voor de filosofie achter de methode, de meervoudige case strategie, de persoonlijke semi-gestructureerde interviews en de gestelde vragen toegelicht.

4.2.2 Constructivisme filosofie

Het onderzoeksmodel wordt getest in een onderzoek dat gebaseerd is op de constructivisme filosofie volgens Guba & Lincoln (1994). Appleton & King (1997) beschrijven de visie van Guba en Lincoln, dat realiteiten te begrijpen zijn in de vorm van veelvoudige, ongrijpbare mentale constructen, waarmee het constructivisme een relatieve ontologie ondersteunt. Relativisme is gedefinieerd als betrekking hebbend op de zienswijze dat overtuigingen en principes, met name evaluerende vormen daarvan, geen universele of tijdloze validiteit hebben. Zij zijn alleen van waarde in het tijdperk waarin zij gelden, of voor de sociale groep of persoon die deze overtuigingen en principes aanhangt (Bullock, Stallybrass & Trombley, 1977, p: 736). Blumberg, Cooper & Schindler (2005, p: 21)omschrijven constructivisme als een zienswijze welke er van uitgaat dat iedere situatie uniek is, waarbij de onderzoeker deel uitmaakt van het te onderzoeken verschijnsel en de sociale wereld subjectief wordt bekeken. Daarmee kan kennis alleen verkregen worden door „de ogen van een ander‟ (Jonker & Pennink, 2004). De aard van de relatie tussen de onderzoeker en wat gekend kan zijn, ondersteunt daarbij een subjectieve en transactionele epistemologie (Appleton & King).

Dit sluit aan bij de definitie van een verhaal van Tesselaar & Scheringa (p: 19) waarin gesproken wordt over de persoonlijke aspecten en de emotie die bij vertellen van een verhaal aanwezig zijn. Ook de luisteraar, de onderzoeker, raakt daardoor betrokken bij het verhaal en wordt daarmee onderdeel van de verhaal-vertel-gebeurtenis. Binnen iedere organisatie bestaan unieke verhalen en ook de wijze van omgang met verhalen zal uniek zijn.

4.2.3 Meervoudige case strategie

Organisatieverhalen zijn verbonden met de organisatie waarin zij verteld worden. Verhalen kunnen om die reden alleen bestudeerd worden in de feitelijke omgeving zelf. Als onderzoeksmethode is daarom gekozen voor een case-onderzoek strategie. De onderscheidende karakteristiek van een case-onderzoek is volgens Yin (1981, p: 59) dat het poogt (a) een actueel probleem te onderzoeken binnen zijn reële context, speciaal waar (b) de grenzen tussen het fenomeen en de context niet helemaal duidelijk zijn. Volgens Blumberg et al. (p: 190) vormt case-onderzoek een nuttige benadering om te gebruiken bij het ontwikkelen van theorie, omdat zij speciaal geschikt zijn voor het beantwoorden van „waarom?‟ en „hoe?‟ vragen. Voor de onderzoeksvraag „hoe wordt binnen een organisatie het vertellen van organisatieverhalen aangemoedigd?‟ is case onderzoek daarmee een geschikte methode.

De onderzoeksvraag bouwt voort op de bevindingen van soortgelijk onderzoek van Tyler. Door te starten met een reeds eerder ontwikkelde theorie kan de onderzoeker de resultaten van het case onderzoek vergelijken met de theorie. Blumberg et al. (p: 191-192) geven aan dat een serie van case onderzoeken het mogelijk maakt om een theorie op waarde te schatten en dat onderzoek in meerdere contexten in het algemeen beter is, dan het onderzoeken van slechts één context. Door meerdere cases te onderzoeken krijgen de bevindingen relatief meer waarde. Deze opzet past bij het doel van het onderzoek om een breder beeld te krijgen hoe verhalen vertellen binnen organisaties wordt gefaciliteerd en aangemoedigd.

4.2.4 Instrument: persoonlijke semigestructureerde interviews

De onderzoeksvraag gaat over het aanmoedigen van verhalen vertellen in organisaties. Verhalen zijn volgens de definitie van Tesselaar & Scheringa persoonlijk en worden met emotie verteld. Verhalen kunnen verzameld worden door te luisteren of ze aan mensen te ontlokken. Door het stellen van open vragen, die de nadruk leggen op belevenissen en emoties rond bepaalde situaties, kunnen verhalen uitgenodigd worden. Als instrument is er daarom voor persoonlijke interviews gekozen. Om het interview te kunnen richten op de onderzoeksvraag, werd het interview semigestructureerd aan de hand van open vragen met mogelijke subvragen.

4.3 Data verzameling

4.3.1 Literatuuronderzoek

Ter voorbereiding op het onderzoek is literatuuronderzoek gedaan. Hiervoor zijn Ebsco Host Premier, Emerald en Web of Science databases geraadpleegd. Gezocht is naar elektronische beschikbare literatuur. Sleutelwoorden voor het eerste onderzoek waren storytelling, work stories, en corporate storytelling. Via de sneeuwbaltechniek, zijn de artikelen die gevonden werden onderzocht op relevante referenties die vervolgens zijn opgezocht en geanalyseerd. Naast elektronische bestanden zijn ook tekstboeken geraadpleegd.

4.3.2 Uitnodiging deelname

Via de sneeuwbaltechniek zijn organisaties gevraagd om medewerking te verlenen aan het onderzoek. In navolging van Tesselaar & Scheringa werd er bij de afspraak over het interview niet gesproken over verhalen vertellen, teneinde in het interview spontane antwoorden te kunnen registreren. In plaats daarvan werd als thema het leren van de organisatie opgegeven. Als startpunt werd het eigen netwerk van de onderzoeker gebruikt. De intentie was om per organisatie te spreken met een HRM / P&O functionaris en een middenkader functionaris die al enkele jaren actief is in de organisatie. De keuze voor de eerste functionaris licht in het feit dat deze de formele aspecten van aanmoediging van verhalen vertellen kan toelichten. De keuze voor de tweede functionaris is, omdat deze de verhalen die in de organisatie omgaan kent. Door twee verschillende functionarissen dezelfde zaken te vragen, wordt de kwaliteit van de data verbeterd, omdat een extra ijkpunt wordt gecreëerd.

4.3.3 Interviews

Aangezien het onderzoek in kaart wil brengen hoe verhalen vertellen op dit moment aangemoedigd wordt, voldeed een eenmalig interview. In totaal zijn 14 interviews gehouden. De gesprekken met de geïnterviewden en de rondgang bij de verschillende organisaties hebben een rijkdom aan gegevens opgeleverd. In totaal is er meer dan 32 uur met de geïnterviewden gesproken, waarvan meer dan 23 uur gericht was op de vragen in het interviewprotocol. Dit heeft geresulteerd in 92 pagina‟s aan reflectie- en interviewverslagen (Bijlagen A en B).

Alle interviews werden door de onderzoeker zelf gevoerd, zodat equivalentie van interviewer gewaarborgd en de structuur van de interviews consistent was.

Tijdens de interviews bleek het voor de geïnterviewden moeilijk te zijn om van de open vragen over hun organisatie over te schakelen naar de conceptuele vragen over verhalen vertellen (vraag 8, 9 en 10) uit het interviewprotocol (zie Bijlage D1). Om toch meer overwogen antwoorden te verkrijgen, hebben 12 geïnterviewden twee weken na het interview een opvolgenquête (Bijlage D2) ontvangen om eventuele aanvullingen door te kunnen geven.

Alhoewel opname van de interviews gezien de rijkheid van de verwachte informatie wenselijk zou zijn geweest, zijn de interviews met de hand genotuleerd om de spontaniteit van de gesprekken niet te beïnvloeden.

De interviews vonden plaats op de locatie van de organisatie, zodat de interviewer middels observatie een beeld kon krijgen van de context waarin de verhalen verteld werden. De observaties hielpen om de uitspraken van de geïnterviewden te ijken en om de fysieke omgevingsfactoren zelf waar te kunnen nemen. Zij hielpen ook met het ontlokken van organisatieverhalen, door te refereren aan typische voorwerpen (awards), afbeeldingen (van grondleggers) of plaquettes (historische gebeurtenissen) die in de omgeving werden aangetroffen.

De deelnemers zijn er op gewezen dat zij zelf mochten bepalen of zij op vragen antwoord wilden geven. Alle geïnterviewden hebben op alle vragen geantwoord. Wel zijn sommige antwoorden bij de correctieronde van de verslagen wat minder uitgesproken geformuleerd. Na het interview werd iedere geïnterviewde het boek van Tesselaar & Scheringa aangeboden.

4.3.4 Rondgang

Per onderzochte organisatie is een rondgang gedaan om de fysieke omgevingsfactoren in ogenschouw te kunnen nemen.

4.3.5 Verslaglegging interviews

De transcripties van de interviews zijn voorgelegd aan 13 van de 14 geïnterviewden zodat zij deze konden controleren en aanpassen. Eén van de geïnterviewden had hier geen behoefte aan. Alle daaruit voortvloeiende aanpassingen zijn doorgevoerd.

De verslagen zijn daarna, voor zover mogelijk, geanonimiseerd om de privacy van de geïnterviewden te waarborgen. De geanonimiseerde verslagen zijn opgenomen in Bijlage A. De passages uit de interviews die gebruikt zijn in dit eindverslag zijn voor publicatie aangemeld bij de geïnterviewden en er is goedkeuring gevraagd en verkregen voor plaatsing. De interne validiteit van de gegevens is daarmee gewaarborgd.

Bij de passages die gebruikt zijn in het eindverslag werd als code voor de organisatie een letter en volgnummer aangegeven, bijvoorbeeld B1. Indien er in één organisatie twee interviews werden gehouden, bestond er de mogelijkheid dat bij de controle op de eindpassages bij hetzelfde thema, uitspraken van de beide personen uit die organisatie voorkwamen. Deze zouden dan beide bijvoorbeeld met B1 worden aangegeven en iedere persoon zou dan uitspraken van de collega kunnen herkennen. Om in de fase van controle deze mogelijke bekendheid uit te sluiten, ontvingen beide personen een verslag waarbij de codering van de andere persoon was veranderd. In het eindverslag zijn deze uitspraken wel zichtbaar. In geval van twee interviews in één organisatie waren de personen vooraf geïnformeerd wie de andere geïnterviewde was.

Alle geïnterviewden wilden een exemplaar van het eindwerk krijgen.

Na iedere interviewdag is er een reflectieverslag geschreven van onder andere de waarnemingen bij de rondgang, de gang van zaken rond het interview en het interview zelf. Deze verslagen zijn geanonimiseerd en zijn in de Bijlage B chronologisch weergegeven.

4.4 Instrument

4.4.1 Opbouw vragenlijst

Het interviewprotocol is te vinden in Bijlage D1en bestaat uit drie delen.

Deel A dient om de vaste gegevens van de organisatie en de geïnterviewde vast te leggen. Deel B omvat de kernvragen van het onderzoek en bestaat uit 10 open vragen en één gesloten vraag. In de open vragen 1 tot 7, wordt er navraag gedaan over gebeurtenissen in de organisatie. In deze eerste open vragen zijn drie tweetallen van vragen in de vragenlijst opgenomen. Elk tweetal is gericht op het verkrijgen van dezelfde informatie, maar de vragen benaderen het onderwerp vanuit een andere invalshoek. Dit om er zorg voor te dragen dat informatie die in eerste instantie niet aan de orde komt, later toch ter tafel kan worden gebracht. Na de eerste zeven vragen is er een korte toelichting gegeven op het verschijnsel verhalen vertellen (zie Bijlage D1, pagina 6) en werd men in de gelegenheid gesteld om een voorbeeldverhaal te lezen. Acht geïnterviewden hebben het voorbeeldverhaal „Leiders maken ook fouten‟ gelezen (zie Bijlage D3). De achtergronden van de vragen in Deel B worden in 4.4.2 nader toegelicht

Deel C bevat afrondende vragen in verband met de interne validiteit van de gevonden data en eventuele opmerkingen die gebruikt kunnen worden in het verloop van het onderzoek.

Achtergrond vragen Deel B

Vraag 1

Kunt u mij een gebeurtenis uit de afgelopen zes maanden schetsen die voor u {naam organisatie} typeert?

Deze vraag is gericht op het maken van een verbinding tussen interviewer en geïnterviewde. Het onderzoeksthema verhalen vertellen wordt bewust niet aangeroerd om spontane verhalen te ontlokken. Door over de gebeurtenis te vertellen komt de geïnterviewde in een verhaal-vertellen modus. Hierop kan later worden teruggekomen. Het vertelt de interviewer tevens hoe de geïnterviewde tegen zijn organisatie aankijkt en kan aanwijzingen opleveren over het narratief klimaat. Tevens wordt de context van de case verduidelijkt.

Vraag 2

Waar en wanneer wordt er door de medewerkers onderling gesproken over de organisatie en de activiteiten die ze verricht?

Deze vraag biedt de mogelijkheid om een beeld te krijgen van zowel de formele als de informele overlegstructuur. Aspecten van het narratieve klimaat (OF3) en de beschikbare extra tijd (OF2) voor informeel overleg komen hieruit naar voren. De interviewer kan rechtstreeks inzoomen op de geoperationaliseerde beschrijvingen van de verschillende interne omgevingsfactoren.

Vraag 3

Wordt met elkaar praten over de organisatie ook mogelijk gemaakt en aangemoedigd?

Vraag 4

Zou u een gebeurtenis kunnen schetsen waarin u of {naam organisatie} iets belangrijks leerde en er daardoor iets veranderde?

In vraag 4 wordt er om een verhaal gevraagd. Dit verhaal biedt de mogelijkheid aan de interviewer om door te vragen hoe informatie rond het geleerde is verspreid. Hierdoor kunnen op gerichte wijze, gegevens over de processen (P1, P2, P3 en P4) en kanalen rond informatie-uitwisseling en daarmee verhalen in de organisatie, in kaart worden gebracht.

Vraag 5

Hoe is die leerervaring binnen het bedrijf gebruikt en gecommuniceerd met de medewerkers?

Idem vraag 4.

Vraag 6

Gebruikt u die of andere voorbeelden wel eens om andere medewerkers en/of collega‟s te helpen begrijpen wat er aan de hand is of om ze zaken te leren?

Deze vraag heeft tot doel om indirect te vragen naar verhalen die als illustratie dienen om kennis over te dragen. Het geeft een beeld van de manier waarop de geïnterviewde denkt over de rol van kennis en over de manier waarop door mensen wordt geleerd. Het geeft de interviewer ook de vrijheid om gerichte vragen te stellen over de fysieke omgeving, het narratief klimaat, de beschikbare tijd voor verhalen vertellen en alle processen er omheen.

Vraag 7

Merkt u wel eens dat medewerkers/collega‟s gebeurtenissen als voorbeelden gebruiken om dingen duidelijk te maken, kennis over te dragen?

Idem vraag 6.

Na vraag 7 is er een pauze ingelast om uit de verhaal vertel modus te komen. Het werkelijke onderzoeksdoel: hoe verhalen vertellen binnen de organisatie wordt aangemoedigd?, wordt ter sprake gebracht. De geïnterviewden kunnen ter illustratie een voorbeeld verhaal (zie Bijlage D3) lezen.

Vraag 8

Welke voordelen zou verhalen vertellen aan {naam organisatie} kunnen bieden?

Vraag 8 is een rechtstreekse inventarisatie van interne omgevingsfactor 4. Deze vraag kan nog ondersteund worden door de 12 voordelen volgens Armstrong (zie Bijlage D4) te bespreken.

Vraag 9

Hoe zou binnen {naam organisatie} verhalen vertellen aangemoedigd en gefaciliteerd kunnen worden?

Vraag 9 is het rechtstreeks vragen naar een onderwerp van deelvraag 2, verbonden aan de onderzoeksvraag.

Vraag 10

Welke obstakels zouden er kunnen zijn of zijn er om verhalen vertellen in te voeren?

Vraag 10 is het rechtstreeks vragen naar een onderwerp van deelvraag 2, verbonden aan de onderzoeksvraag.

Vraag 11

Op de laatste drie vragen heeft u zich niet voor kunnen bereiden. Is het goed als ik over circa 10 dagen deze vragen nog eens per e-mail toestuur, zodat u eventueel kunt aanvullen?

4.5 Data verwerking

Gezien de beperkte omvang van de studie werd gebruik gemaakt van een manueel archiveringssysteem. De interviews leverden een gevarieerde gegevensset op.

Zowel interview- als reflectieverslagen zijn gescoord op het noemen van (aspecten van) zowel interne omgevingsfactoren als proceskenmerken. Van zowel de organisaties waar geen proceskenmerken of weinig proceskenmerken werden aangetroffen (0-lijst), als bij de organisaties waar wel proceskenmerken werden aangetroffen, is een inventarisatie gemaakt van aanwezige interne omgevingsfactoren. Deze inventarisaties zijn onderling vergeleken om te zien of er interne omgevingsfactoren zijn, die als indicator kunnen dienen voor een aanwezigheid van proceskenmerken.

Alle uitspraken die verwezen naar voordelen van verhalen vertellen, het faciliteren van verhalen vertellen en het hinderen van verhalen vertellen, zijn verwerkt in een overzicht van het betreffende onderwerp. Per overzicht zijn deze vermeldingen geëvalueerd op overeenkomsten en naar inzicht van de onderzoeker per thema gebundeld.

Tijdens het onderzoek is doorlopend geanalyseerd of de vraagstelling in het protocol effectief was en of de toelichtingen er voor zorgden dat de gewenste informatie werd gegeven. Het interviewprotocol heeft daardoor na de eerste drie interviewdagen een aantal aanpassingen ondergaan. Ook de reeds vermelde opvolgenquête is een effect van deze handelswijze. De definitieve vragenlijst is vermeld in Bijlage D1.

Het onderzoek is na het 14e interview afgerond. Aangezien uit de laatste drie interviews weinig nieuwe zaken meer naar voren kwamen, was op dat moment een verzadigingspunt bereikt.

4.6 Beperkingen methodologie

Door de sneeuwbaltechniek van sampling was het bij aanvang van studie niet duidelijk welke organisaties deel uit gingen maken van het onderzoek en of zij al dan niet strategisch met verhalen vertellen omgingen.

De interviews leiden tot een persoonlijke opinie van de geïnterviewden. Eventuele meningen van geïnterviewden zijn daarmee niet automatisch de mening van de organisatie waarin zij hun functie bekleden.

De onderzoeker was zelf een instrument in het onderzoek. De mening van de onderzoeker zal daardoor de bevindingen van het onderzoek kleuren.

De rondgang bij de interviews is beperkt gebleven tot één locatie. Organisaties met meerdere locaties, kunnen op andere locaties wel of niet beschikken over de verschillende interne fysieke omgevingsfactoren.

5 RESULTATEN