• No results found

Voor het onderzoeken van het verband tussen de mate van het thuiswerken, de control mechanisme en het effect op de werkprestaties van de medewerkers is gebruik gemaakt van een enquête1. Om aan genoeg respondenten voor het onderzoek te komen heb ik mij

aangesloten bij een project van de Universiteit van Amsterdam, genaamd: “Control in Times of Corona”. De vragen die vanuit de enquête komen geven mij genoeg informatie om een conclusie te trekken over de gestelde hypotheses.

In totaal hebben 249 medewerkers de enquête ingevuld. In de dataset wordt enkel gekeken naar de respondenten die hebben aangegeven de mogelijkheid te hebben om vanuit huis te kunnen werken. De respondenten die deze mogelijkheid niet hebben moeten

hoogstwaarschijnlijk altijd vanaf de locatie werken en is het niet mogelijk om vanuit huis te werken. In het onderzoek wordt gekeken naar de effecten van het thuiswerken op de

werkprestaties van de medewerkers. Aangezien zij werkzaamheden uitvoeren waarbij het niet mogelijk is om dit vanuit huis te doen is het aannemelijk dat de aard van deze

werkzaamheden dusdanig anders is dat zij geen informatie kunnen toevoegen aan het onderzoek en zullen om die reden uit de dataset gehaald worden. Zoals te zien in

onderstaande tabel 1 is het bij 51 respondenten niet mogelijk om vanuit huis te werken. De overige respondenten hebben aangegeven dat zij op zijn minst de mogelijkheid hebben om vanuit huis te werken.

Mogelijkheid om thuis te werken Aantal

Werk kan niet vanaf huis gedaan worden 51

Mogelijkheid om beperkt aantal dagen thuis te werken 36 Mogelijkheid om beperkt aantal dagen op locatie te werken 34

Er is een minimum en maximum aan het thuiswerken 12

Mogelijkheid volledig thuis of volledig kantoor 116

Totaal 249

Tabel 1: Mogelijkheid thuiswerken totale dataset

Bij het opstellen van het management control systeem maakt de organisatie twee

beslissingen. De eerste beslissing is welk type control mechanisme wordt geïmplementeerd en ten tweede in hoeverre worden deze controls strikt nageleefd (Merchant & Van Der Steede, 2007). Beide beslissingen moeten worden gemeten om aan te kunnen geven in welke mate sprake is van resultaat controls of gedrag controls. In de enquête zijn hiervoor twee soorten constructen opgesteld, namelijk expliciete constructen en impliciete constructen. De expliciete constructen geven aan in hoeverre de controls zijn ingericht en de impliciete constructen geven aan in hoeverre in de praktijk van deze controls afgeweken mag worden (Kloosterman, 2019). De twee constructen samen geven een beeld van de mate van het type control mechanisme. Voor de vragen over werkprestaties in de enquête wordt de theorie gebruikt die is ontwikkeld door Welbourne et al. (1998).

In totaal worden er 5 constructen gemeten in dit onderzoek. Een factoranalyse is uitgevoerd om te kijken of de gebruikte vragen vanuit de enquête dezelfde constructen beantwoorden en dat er geen onderliggende constructen worden beantwoord. De factoranalyse is een geschikte methode hiervoor. Dit blijkt uit de significantie (sig. <0.001) van de Bartletts’s Test of Sphericity en de KMO-maatstaf van .677.

Tabel 2: Factoranalyse

Construct 1 2 3 4 5

1. Expliciet resultaat control

Meten van resultaat .379 -.074 -.222 .593 .036

Prestatiemaatstaf gekoppeld aan doelstelling -.019 .064 .017 .858 .122

Bespreken van resultaten .158 .074 -.011 .798 -.078

3. Expliciet gedrag control Volgen van bestaande procedures .667 .001 .173 -.040 .215 Voor alle taken bestaande procedures .897 -.063 .073 .091 .005

Regels voor alles .829 -.109 .103 .246 -.049

4. Impliciet gedrag control

Flexibel omgaan met de regels .290 -.157 .685 -.077 -.141 Aanmoedigen flexibel omgaan met regels .021 .019 .868 -.030 .107 Aanmoedigen procedures aanpassen .071 .076 .797 .035 .121

5. Prestatie Kwantiteit .009 .640 -.108 -.011 .234

Kwaliteit -.114 .762 .013 -.064 -.133

Accuratesse .036 .779 .050 .045 -.068

Dienstverlenende houding -.108 .751 .015 .052 -.026

Uit tabel 2 blijkt dat inderdaad 5 constructen worden behandeld vanuit de enquête. Alle vragen hebben ook een positieve bijdrage aan de constructen waar ze onder vallen.

De gedrag controls worden gemeten aan de hand van zes vragen. De expliciete gedrag

controls worden gemeten aan de hand van de bestaande processen, procedures en regels. Aan de hand van de informatie over in hoeverre de medewerkers aangemoedigd worden om flexibel om te gaan met de vastgestelde procedures worden de impliciete gedrag controls gemeten. Alle vragen worden beantwoord op een 5-puntschaal, waarbij 1 aangeeft helemaal oneens te zijn met de stelling, 2 aangeeft oneens te zijn met de stelling, 3 aangeeft niet eens en niet oneens te zijn met de stelling, 4 aangeeft eens te zijn met de stelling en 5 aangeeft helemaal eens te zijn met de stelling. De vragen over de impliciete gedrag controls hebben een andere betekenis bij het antwoorden, hierbij betekend een hoog cijfer minder mate van gedrag controls, terwijl de overige vragen een hoog cijfer een hoge mate van gedrag controls impliceren. Om dit te corrigeren zijn de antwoorden van deze vragen omgedraaid.

Zoals bij de factoranalyse in tabel 2 te zien is beantwoorden alle drie de vragen over de expliciete gedrag controls hetzelfde construct. Ook de vragen over de impliciete gedrag controls beantwoorden hetzelfde construct.

Vragen enquête Construct

1. Wat er ook gebeurt in mijn werk, er zijn bestaande processen, procedures of regels die gevolgd moeten worden

Expliciet gedrag control

2. Voor alle taken in mijn baan zijn er vastgestelde processen, procedures en regels

Expliciet gedrag control

3. In mijn afdeling zijn er regels voor alles Expliciet gedrag control 4. Ik heb in mijn baan de vrijheid om flexibel om te gaan met de

regels om mijn taken goed uit te voeren

Impliciet gedrag control

5. Medewerkers in mijn afdeling worden aangemoedigd om procedures flexibel te gebruiken

Impliciet gedrag control

6. Medewerkers in mijn afdeling worden aangemoedigd om procedures aan te passen aan iedere situatie.

Impliciet gedrag control

De resultaat controls worden ook gemeten aan de hand van zes vagen. De expliciete resultaat controls worden gemeten aan de hand van de prestatiemaatstaven en de mate waarin alles gemeten wordt binnen de afdeling. Aan de hand van de informatie over in hoeverre de medewerkers aangemoedigd worden om onverwachte kansen en mogelijkheden te benutten die niet terugkomen in vastgelegde doelstelling worden de impliciete resultaat controls gemeten.

Zoals bij de factoranalyse in tabel 2 te zien is beantwoorden alle drie de vragen over de expliciete resultaat controls hetzelfde construct. Eén vraag van de impliciete resultaat controls geeft meer informatie over de expliciete resultaat controls. Voor het verdere

onderzoek heeft dit geen effect, omdat deze twee constructen in het onderzoek samengevoegd worden tot één construct. De andere twee vagen van de impliciete resultaat controls

beantwoorden wel hetzelfde construct.

Tabel 4: Vragen resultaat controls

Met de Cronbach’s Alpha wordt gemeten of de data die voortkomt uit de enquête een betrouwbaar beeld schetst over de mate waarin sprake is van gedrag controls of resultaat controls. Met de Cronbach’s Alpha wordt de interne consistentie gemeten van de gestelde vragen. Voor de vragen van de gedrag controls wordt een Cronbach’s Alpha gemeten van .725 en voor de vragen van de resultaat controls wordt een Cronbach’s Alpha gemeten van .625. Geconcludeerd kan worden dat beide constructen een betrouwbaar beeld geven (Gliem

& Gliem, 2003).

Vragen Construct

1. In mijn afdeling wordt alles gemeten Expliciet resultaat control 2. Prestatiemaatstaven in mijn afdeling zijn gekoppeld aan doelen

(targets) die gehaald moeten worden

Expliciet resultaat control

3. Mijn leidinggevende bespreekt regelmatig de uitkomsten of scores op de prestatiemaatstaven met mij

Expliciet resultaat control

4. In mijn afdeling zijn doelen (targets) op prestatiemaatstaven vooral een richtlijn, geen harde eis

Impliciet resultaat control

5. Mijn leidinggevende vindt het belangrijker dat er wordt gereageerd op nieuwe, onverwachte kansen dan dat de vastgestelde doelen (targets) worden gehaald

Impliciet resultaat control

6. Als doelen (targets) niet worden gehaald, heeft dat geen consequenties voor mij

Impliciet resultaat control

De prestaties van de medewerkers worden gemeten aan de hand van vier vragen. Hierin worden vragen gesteld over de kwantiteit, kwaliteit, de accuratesse en de dienstverlenende houding van de medewerker. De respondent geeft een beoordeling over zijn eigen

werkprestatie. De vragen worden beantwoord op een 5-puntschaal, waarbij 1 betekent dat de prestaties flink verbeterd moeten worden, 2 betekent dat er wat verbeterd moet worden, 3 betekent dat de werkzaamheden naar tevredenheid worden uitgevoerd, 4 betekent dat de werkzaamheden goed worden uitgevoerd en 5 betekent dat de werkzaamheden uitstekend worden uitgevoerd.

Tabel 5: Vragen prestaties

Om te controleren of de data die voortkomt uit de enquête genoeg informatie geeft over de betrouwbaarheid van de conclusie over de werkprestaties wordt de Cronbach’s Alpha

gemeten. Vanuit deze test blijkt dat de samenhang van de constructen een betrouwbaar beeld geven over de werkprestaties, namelijk een Alpha van .724 (Gliem & Gliem, 2003).

Vragen Construct

1. Kwantiteit (hoeveelheid) verricht werk Prestatie

2. Kwaliteit van het verrichte werk Prestatie

3. Accuratesse van het verrichte werk: het nakomen van deadlines en afspraken

Prestatie

4. Dienstverlenende houding: reageren op wensen van interne en/of externe klanten

Prestatie